ECLI:NL:RBGEL:2017:805

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
C/05/314897 / KZ ZA 17-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijk belang van belanghebbende in de zin van de Awb en de onomkeerbare afzetting van slib in kort geding

In deze zaak, die op 16 februari 2017 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde Geologistiek B.V. (hierna: Geologistiek c.s.) in kort geding dat het Waterschap Valleien en Veluwe zou worden geboden om de afzetting van slib in de Noorderhoek te accepteren. Geologistiek c.s. had eerder toestemming gekregen van de gemeente Baarn om baggerspecie tijdelijk op te slaan, maar het Waterschap had twijfels over de kwaliteit van het slib en weigerde de meldingen van afzetting te accepteren. De voorzieningenrechter oordeelde dat Geologistiek c.s. onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond voor de onomkeerbare afzetting van het slib, aangezien het slib ook naar een andere stortplaats kon worden afgevoerd. De rechter concludeerde dat de vorderingen van Geologistiek c.s. niet toewijsbaar waren, mede door de onduidelijkheden over de kwaliteit van het slib en het lopende strafrechtelijk onderzoek. Geologistiek c.s. werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/314897 / KZ ZA 17-25
Vonnis in kort geding van 16 februari 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEOLOGISTIEK B.V.,
gevestigd te Nijehaske, gemeente Friese Meren,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Eiser sub 2] .,
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseressen,
advocaat mr. F.P. van Galen te Leiden,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP VALLEI EN VELUWE,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M.R.J. Baneke te Arnhem.
Partijen zullen hierna Geologistiek c.s. en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Geologistiek c.s.
  • de pleitnota van het Waterschap.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Geologistiek c.s. houdt zich bezig met uitbaggeren, verwerken en afzetten van baggerspecie.
2.2.
Eind 2012/begin 2013 is Geologistiek c.s. in opdracht van de provincie Utrecht begonnen met het baggerwerkzaamheden in de Eem. Na melding te hebben gedaan bij de gemeente Baarn heeft Geologistiek c.s. toestemming van de gemeente Baarn gekregen om baggerspecie (hierna ook “slib” genoemd) tijdelijk op te slaan in een weiland in de buurt van de Eem.
2.3.
Na indiening van een handhavingsverzoek door de Stichting Behoud de Eemvallei bij de gemeente Baarn, afwijzing daarvan door de gemeente Baarn, ongegrondverklaring van het daartegen ingestelde bezwaar door de gemeente en van het beroep door de rechtbank Utrecht bij uitspraak van 19 december 2013, heeft Geologistiek c.s. de baggerspecie in verschillende deelpartijen in een weilanddepot in de buurt van de Eem aangebracht. Het door de Stichting Behoud de Eemvallei ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 4 februari 2015 ten slotte gegrond verklaard.
2.4.
Geologistiek c.s. is vervolgens met diverse betrokken partijen in overleg getreden en heeft onderzoek laten doen naar de kwaliteit van de partijen slib. Op 29 oktober 2015 heeft Certicon daarover gerapporteerd.
2.5.
Op 20 mei 2016 heeft de gemeente Baarn een voornemen tot handhaving aan Geologistiek c.s. bekend gemaakt. Bij besluit van 13 juni 2016 heeft de gemeente Baarn handhavingsbesluiten genomen, inhoudende dat de baggerspecie voor 1 september 2016 op straffe van een dwangsom verwijderd dient te worden. Geologistiek c.s. heeft tegen het handhavingsbesluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft de gemeente Baarn op verzoek van Geologistiek c.s. aantal malen verlenging van de begunstigingstermijn gegeven.
2.6.
Geologistiek c.s. heeft ondertussen gewerkt aan een plan van aanpak. Daarbij heeft zij samengewerkt met de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD), een samenwerkingsverband van de provincie Utrecht met elf gemeenten. Op basis van het plan van aanpak zijn nog meer onderzoeken gedaan naar de kwaliteit van de verschillende partijen slib.
2.7.
Op 10 oktober 2016 heeft BK Ingenieurs B.V. (hierna: BK) in opdracht van Geologistiek c.s. gerapporteerd over de kwaliteit van de partijen slib. Over vijf partijen slib heeft BK het volgende geconcludeerd:
“(…)
6.1.
Besluit bodemkwaliteit (…)
Uit het toetsingsresultaat “toepassen op landbodem” blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de partij wordt geclassificeerd als klasse ‘Niet toepasbaar’. (…)
Uit het toetsingsresultaat “toepassen in een oppervlaktewaterlichaam” blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de partij wordt geclassificeerd als klasse ‘B’.
(…)
7 Conclusie
(…)
Op basis van de analyseresultaten voldoet de partij ontwaterde/gerijpte baggerspecie aan klasse ‘B’ voor het toepassen in een oppervlaktewaterlichaam, maar is niet geschikt voor toepassing op landbodem (Niet toepasbaar).”
2.8.
Geologistiek c.s. is met Grondbank GMG B.V. (hierna te noemen: Grondbank) overeengekomen dat zij de partijen slib kan afzetten in een plas in de Noorderhoek in Hattemerbroek. Op 14 november 2016 heeft Kaliwaal B.V. (een aan Grondbank gelieerde vennootschap, hierna: Kaliwaal) in dat kader vijf meldingen aan het Waterschap gedaan van afzetting van verschillende partijen slib in Noorderhoek.
2.9.
Bij e-mailbericht van 18 november 2016 heeft het Waterschap aan Kaliwaal bericht dat na beoordeling van de ingediende meldingen en na informatie die van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is ontvangen, gerede twijfel bij bestaat over de kwaliteit van de aangemelde bagger en dat het Waterschap de partijen daardoor niet kan accepteren.
2.10.
Bij brief van 30 december 2016 heeft mr. Van Galen namens Geologistiek c.s. bezwaar aangetekend tegen de mededeling van het Waterschap van 18 november 2016.
2.11.
Bij beschikking van 23 januari 2017 heeft het Waterschap Geologistiek c.s. niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Het Waterschap heeft overwogen dat er geen bezwaar openstaat tegen de mededeling van 18 november 2016 omdat dit een bestuurlijk rechtsoordeel (niet gericht op rechtsgevolg) is en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast is overwogen dat, voor zover de schriftelijke mededeling van 18 november 2016 wel als besluit in de zin van de Awb is aan te merken, Geologistiek c.s. geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Niet Geologistiek c.s., maar Grondbank, is immers de partij aan wie de mededeling is gedaan, zodat Geologistiek c.s. geen rechtstreeks betrokken belang bij de mededeling heeft maar slechts een afgeleid belang, aldus het Waterschap.
2.12.
In de tegen het handhavingsbesluit van de gemeente Baarn door Geologistiek c.s. ingestelde bestuursrechtelijke procedure zal op 16 februari 2017 een mondelinge behandeling plaatsvinden bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak. De gemeente Baarn heeft de aan haar handhavingsbesluit van 13 juni 2016 verbonden termijn waarbinnen Geologistiek c.s. de baggerspecie moet hebben verwijderd, verlengd tot het moment waarop de Afdeling bestuursrechtspraak zal hebben beslist.

3.Het geschil

3.1.
Geologistiek c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het Waterschap
te gebieden om Grondbank binnen twee dagen na betekening van dit vonnis schriftelijk, per post en per e-mailbericht, mede te delen dat het e-mailbericht van 18 november 2016 wordt ingetrokken en dat bij nader inzien geen gronden zijn gebleken om de meldingen niet te accepteren;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of dagdeel dat het Waterschap in strijd met dit verbod handelt, met een maximum van € 20.000,00;
althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter juist acht en
met veroordeling van het Waterschap in de kosten van deze procedure.
3.2.
Geologistiek c.s. legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat het handelen van het Waterschap onrechtmatig jegens haar is. Het Waterschap hoeft niet op een melding te reageren en een eventuele reactie is geen besluit in de zin van de Awb, nu enig rechtsgevolg ontbreekt. De reactie heeft nu tot feitelijk gevolg dat Grondbank medewerking aan toepassing van de partijen slib weigert en Geologistiek c.s. daardoor met hoge dwangsommen (€ 225.000,00 per week dat het slib niet is verwijderd met een maximum van € 1.150.000,00) dreigt te worden geconfronteerd. Geologistiek c.s. stelt dat het Waterschap onzorgvuldig handelt door de uitvoering van de last onder dwangsom door Geologistiek c.s. zonder deugdelijke motivering te verhinderen. De baggerspecie voldoet volgens Geologistiek c.s. aan de criteria die op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) gelden voor afzetting ervan in de Noorderhoek. Geologistiek c.s. stelt dat van overtreding van de maximale emissiewaarden in de zin van artikel 4.12.1 van het Reglement bodemkwaliteit (Rbk) geen sprake is omdat het gaat om een toepassing in de zin van artikel 4.12.1 lid 3 Rbk: toepassing onder waterniveau binnen het beheergebied van het Waterschap. Bovendien is volgens Geologistiek c.s. zonder meer aan de eisen van artikel 4.12.1 Rbk voldaan, gelet op de onderzoeksresulaten. Daarin staat dat de partijen slib voldoen aan de eisen voor toepassing in waterbodem klasse B. De partijen slib zijn dan ook geschikt om af te zetten in Noorderhoek. Dat het slib van samenstelling is veranderd door het verstrijken van de tijd, doet daar volgens Geologistiek c.s. niet aan af, gelet op de definitie van baggerspecie in artikel 1 Bbk.
Alternatieve afzetmogelijkheden in het kader van het Bbk zijn Geologistiek c.s. niet bekend en het storten buiten het Bbk om is veel duurder en daardoor niet zonder meer financieel haalbaar. Geologistiek c.s. stelt spoedeisend belang bij haar vorderingen te hebben in verband met de opgelegde dwangsommen.
3.3.
Het Waterschap voert ten verwere allereerst aan dat het niet accepteren van de meldingen door haar geen onrechtmatige daad jegens Geologistiek c.s. oplevert. Kaliwaal heeft de meldingen gedaan. Kaliwaal verzet zich volgens het Waterschap echter niet tegen het niet-accepteren van de melding. Geologistiek c.s. heeft volgens het Waterschap een te ver verwijderd en afgeleid belang.
Daarnaast stelt het Waterschap dat het spoedeisend belang voor Geologistiek c.s. ontbreekt. Het Waterschap stelt dat Geologistiek c.s. inmiddels is begonnen met het afvoeren van slib naar stortplaatsen. Dit afvoeren is duurder dan afzetting in Noorderhoek maar dat levert volgens het Waterschap geen spoedeisend belang op dat een rechtvaardiging kan zijn voor toewijzing van deze vordering met een volstrekt onomkeerbaar karakter. Indien later zal blijken van onrechtmatig handelen van het Waterschap jegens Geologistiek c.s., zal slechts sprake zal zijn van financiële schade waarvoor Geologistiek c.s. het Waterschap aansprakelijk kan stellen.
Het Waterschap stelt gerede twijfel te hebben over de kwaliteit van de partijen slib. Zij betwijfelt of de partijen conform de geldende regels zijn behandeld. Ter onderbouwing heeft het Waterschap het volgende aangevoerd. Kort na ontvangst van de meldingen heeft zij van het Functioneel Parket te Amsterdam vernomen dat het OM strafrechtelijk onderzoek uitvoert naar de wijze waarop Geologistiek c.s. met de partijen slib is omgegaan. Gebleken is dat de partijen slib tussen de onderzoeken door Certicon en door BK zijn opgepakt, verplaatst of anders zijn ingedeeld zonder dat daarvan melding is gemaakt in de rapportages, hetgeen een ernstige zonde is in bodemland. Het Waterschap stelt dat de partijen slib bovendien bewerkt zijn in strijd met de geldende regels en dat het daardoor niet meer is aan te merken als baggerspecie in de zin van het Bbk.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst met betrekking tot de vraag of Geologistiek c.s. als belanghebbende kan worden aangemerkt als volgt. Niet in geschil is dat Geologistiek c.s. met Grondbank is overeengekomen dat zij partijen slib kan afzetten in de Noorderhoek en dat Grondbank (Kaliwaal) met betrekking tot die afzetting meldingen heeft gedaan bij het Waterschap. Evenmin is in geschil dat Geologistiek c.s. dwangsommen zal verbeuren als zij de partijen slib niet verwijdert uit het weilanddepot in de gemeente Baarn en dat zij er in verband daarmee belang bij heeft om het slib in de Noorderhoek te kunnen afzetten. Dat Geologistiek c.s. (bestuursrechtelijk) niet is aan te merken als belanghebbende in de zin van de Awb omdat haar belang niet rechtstreeks en/of te afgeleid is, betekent niet dat Geologistiek c.s. civielrechtelijk ook niet als belanghebbende is aan te merken. Uit de omstandigheid dat Geologistiek c.s. een (financieel) belang heeft bij de mogelijkheid om de partijen slib te kunnen afzetten in de Noorderhoek en dus bij medewerking door Grondbank daaraan, vloeit voort dat Geologistiek c.s. belang heeft bij haar vordering.
4.2.
In het kader van de inhoudelijke beoordeling overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het geschil houdt samengevat in dat Geologistiek c.s. de partijen slib (baggerspecie) wil toepassen in de zin van het Bbk maar dat het Waterschap twijfel heeft of het slib voldoet aan de eisen die het Bbk daaraan stelt. Het alternatief voor toepassing van het slib in de zin van het Bbk is het afvoeren ervan naar een stortplaats. Ter zitting is gebleken dat Geologistiek c.s. ook daadwerkelijk zo’n alternatief heeft voor het afvoeren naar Noorderhoek. Het Waterschap heeft ter zitting gesteld dat Geologistiek c.s. inmiddels is begonnen met het afvoeren van slib naar de Ingense Waarden en Geologistiek c.s. heeft die stelling bevestigd. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat het belang van Geologistiek c.s. bij toewijzing van haar vordering een financieel belang is omdat afvoeren (toepassen) van het slib op grond van het Bbk naar Noorderhoek duurder voor haar is dan afvoeren naar een alternatieve (stort)plaats, zoals de Ingense Waarden.
4.3.
Voor beoordeling van de vordering is van belang of de partijen slib voldoen aan de eisen die het Bbk daaraan stelt. Geologistiek c.s. stelt dat dat de partijen slib voldoen aan de criteria die op grond van het Bbk en de Rbk gelden voor toepassing ervan in de Noorderhoek. Het Waterschap twijfelt daarover en heeft daarvoor ter zitting verschillende redenen gegeven. Met Geologistiek c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wijze waarop het Waterschap het niet-accepteren van de meldingen heeft onderbouwd tot het moment van de zitting aan duidelijkheid te wensen overliet. Daarnaast is Geologistiek c.s. te volgen in haar standpunt dat het slib, gelet op de onderzoeksresultaten (de overgelegde rapporten van BK) aan de eisen lijkt te voldoen die het Bbk stelt aan toepassing ervan in een oppervlaktewaterlichaam. Toch kan het voorgaande niet leiden tot toewijzing van de vordering van Geologistiek c.s. in kort geding. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.4.
Uit het door het Waterschap gestelde blijkt dat er onduidelijkheden zijn over de partijen slib en wat er precies mee is gebeurd. Het Waterschap stelt dat de partijen slib bewerkingen hebben ondergaan in de periode tussen de onderzoeken door Certicon en door BK en dat die bewerkingen niet in overeenstemming met de geldende regels hebben plaatsgevonden. Geologistiek c.s. betwist dat de partijen slib zijn bewerkt maar heeft wel gesteld dat er zand aan is onttrokken (in verband met verkoop) en water (als gevolg van opdroging). De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 18 lid 1 Bbk is bepaald dat het verboden is een werkzaamheid met betrekking tot bodem, grond of baggerspecie uit te voeren in strijd met het daarvoor geldende normdocument. SIKB Protocol BRL 7511 is het normdocument dat met betrekking tot (onder meer) ontwatering en zandscheiding van baggerspecie nadere regels geeft waaraan moet worden voldaan. In hoofdstuk 1 van genoemd protocol is bepaald dat daarin regels worden gegeven waaraan moet worden voldaan in geval van de bewerkingen van baggerspecie waarop het betrekking heeft, te weten “zandscheiding met sedimentatiebekken (…) en ontwatering/rijping (…). Hieruit blijkt dat het afsplitsen van zand en het ontwateren, anders dan Geologistiek c.s. stelt, als bewerkingen zijn aan te merken. In hoofdstuk 6 van het protocol worden regels gegeven waaraan moet worden voldaan in geval van bewerkingen. Uit de stellingen van partijen over en weer betreffende bewerkingen van de partijen slib leidt de voorzieningenrechter af dat niet duidelijk is of Geologistiek c.s. zich aan alle regels heeft gehouden die daarvoor gelden.
4.5.
Dat het Waterschap twijfels heeft over de partijen slib is gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheid niet bevreemdend. Die twijfel wordt bovendien nog versterkt door het strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk met betrekking tot de partijen slib loopt. Hoewel het Waterschap over dat onderzoek geen verdere informatie heeft gegeven, maken de onduidelijkheden en de gerezen twijfel dat de vorderingen van Geologistiek c.s. niet toewijsbaar zijn. Toewijzing van de vorderingen – gericht op acceptatie van de meldingen – zal er immers toe leiden dat het slib voorgoed in de Noorderhoek zal worden afgezet. Daarbij wordt van belang geacht dat Geologistiek c.s. het slib – zij het met hogere kosten – elders (in de Ingense Waarden) kwijt kan. Zoals ook uit het in 4.2 overwogene voortvloeit is het belang van Geologistiek c.s. een financieel belang. Geologistiek c.s. heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een (spoedeisend) belang heeft dat onomkeerbare afzetting in Noorderhoek rechtvaardigt. De vordering van Geologistiek c.s. is daarom niet toewijsbaar. Overigens wordt overwogen dat wanneer de onduidelijkheden zijn opgehelderd, kan worden geoordeeld of het Waterschap al dan niet rechtmatig heeft gehandeld jegens Geologistiek c.s. Mocht dan blijken van onrechtmatig handelen van het Waterschap jegens Geologistiek c.s., dan kan Geologistiek c.s. schadevergoeding vorderen van het Waterschap in verband met de hogere afvoerkosten die zij als gevolg daarvan heeft moeten maken.
4.6.
Geologistiek c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Geologistiek c.s. in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 1.434,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.
jo/vr