ECLI:NL:RBGEL:2017:719

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
05/840280-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging voor geweldpleging door ontoerekeningsvatbare dader

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 maart 2016 in Berg en Dal zijn voormalige buurman [slachtoffer 1] heeft mishandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een ernstige psychiatrische aandoening, opzettelijk geweld heeft gebruikt door [slachtoffer 1] een vuistslag te geven en hem vervolgens met zijn hoofd op de straat te slaan. Dit leidde tot een hersenschudding, een gebroken arm en andere verwondingen bij het slachtoffer. De verdachte is vrijgesproken van zware mishandeling, omdat de rechtbank oordeelde dat hij niet bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, gezien zijn geestelijke toestand.

Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het mishandelen van zijn moeder, [slachtoffer 2], door haar aan de haren te trekken en haar te stompen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat betekent dat hij niet strafbaar is voor zijn daden. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte ter beschikking te stellen van de overheid met verpleging, om hem de noodzakelijke behandeling te bieden voor zijn psychische aandoening. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 939,94 toegewezen aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade als gevolg van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840280-16
Datum uitspraak : 10 februari 2017
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Vught PPC te Vught.
raadsman: mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 juni 2016, 16 september 2016, 25 november 2016 en 27 januari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Berg en Dal
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder/bovenarm, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
(met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan en/of (nadat die
[slachtoffer 1] op de grond is gegooid en/of geduwd en/of getrokken en/of gevallen) het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal op de grond en/of op een trottoirrand te slaan en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Berg en Dal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of (nadat die [slachtoffer 1] op de grond is gegooid en/of geduwd en/of getrokken en/of gevallen) het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal op de grond en/of op een trottoirrand heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Berg en Dal
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
(met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan en/of (nadat die [slachtoffer 1] op de grond is gegooid en/of geduwd en/of getrokken en/of gevallen) het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal op de grond en/of op een trottoirrand te slaan en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan, hetgeen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2016 te Berg en Dal
zijn moeder, althans een persoon te weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) aan de haren te trekken en/of meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Hierbij heeft hij onder meer verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 1] , het bij hem geconstateerde letsel en de verklaring van getuige [getuige 1] . Uit deze bewijsmiddelen blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte [slachtoffer 1] een vuistslag heeft gegeven en daarna geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer 1] , terwijl hij op dat moment op de grond lag. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte hierop voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het feit heeft gepleegd. Hiertoe is aangevoerd dat aangever [slachtoffer 1] , na zich aanvankelijk niets te kunnen herinneren, pas aangifte heeft gedaan nadat door getuigen een verklaring was afgelegd. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de aangifte is gekleurd door deze getuigenverklaringen. Voorts hebben de ouders van verdachte verklaard dat aangever is gevallen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] , enkel kan worden bewezen dat verdachte één vuistslag heeft gegeven, maar dat het opzet op mishandeling ontbreekt nu verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Tot slot heeft de verdediging gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft gepoogd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld hetgeen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 11 maart 2016 omstreeks 18.50 uur zijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Berg en Dal, verliet en op straat de voor hem bekende [verdachte] tegen kwam. [2] Hij zag dat [verdachte] meteen hard op hem afrende en hem hard op zijn gezicht sloeg. [verdachte] sloeg met zijn rechter vuist hard op het voorhoofd van [slachtoffer 1] , waardoor hij direct op de grond viel. [3] Vervolgens werd hij door [verdachte] in zijn nek vastgepakt en werd hij met zijn hoofd hard op de straat geslagen. [4]
De politie ontving op 11 maart 2016 omstreeks 19.00 uur een melding dat een mishandeling had plaatsgevonden en dat het slachtoffer zich in zijn woning te Berg en Dal zou bevinden. Hierop is de politie ter plaatse gegaan, alwaar zij het slachtoffer, naar later bleek [slachtoffer 1] , aantroffen. De verbalisant zag dat [slachtoffer 1] een bloedende hoofdwond had en een bloedende linkerhand. [5]
De politie ontving via de portofoon de melding dat de verdachte in deze [verdachte] , ook wel [verdachte] genoemd, zou zijn. [6]
Na onderzoek bleek bij [slachtoffer 1] sprake te zijn van een hersenschudding, een zwelling op het hoofd, een gebroken (rechter) bovenarm en een wond op de (linker) hand. De geschatte genezingsduur bedroeg ten minste vier weken. [7]
Getuige [getuige 1] , wonende aan de [adres 3] te Berg en Dal, heeft verklaard dat hij op 11 maart 2016 omstreeks 18.50 uur op zijn kamer zat toen hij buiten geschreeuw hoorde. Hij herkende de stem van [verdachte] . Toen hij uit het raam keek zag hij [verdachte] lopen met zijn ouders en hij zag zijn buurman [slachtoffer 1] . Hij zag dat de familie [naam 1] en [slachtoffer 1] langs elkaar liepen. Vervolgens zag hij dat [verdachte] [slachtoffer 1] met zijn rechter vuist in zijn gezicht sloeg, waarna deze wankelde en [verdachte] hem met twee armen beetpakte en hem voorover naar de grond trok. Hierna boog [verdachte] voorover en wilde hij weer naar [slachtoffer 1] gaan. De vader van [verdachte] probeerde hem tegen te houden en zij kwamen samen bovenop [slachtoffer 1] terecht. [8]
Betrokkenheid van verdachte en toegepaste geweld
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven en naar de grond heeft getrokken dan wel dat [slachtoffer 1] als gevolg van de klap op de grond is gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel niet enkel zijn ontstaan door één vuistslag in het gezicht. In de letselrapportage staat beschreven dat een vuistslag op het voorhoofd kan leiden tot een bloeduitstorting en hoofdpijnklachten. Het met het hoofd op straat slaan kan, wanneer het een harde slag met hoge snelheid betreft, schedelhersenletsel veroorzaken, zoals een hersenschudding. [9] De rechtbank concludeert hieruit dat de bij [slachtoffer 1] geconstateerde hersenschudding niet kan worden verklaard door de vuistslag die hij heeft gekregen, maar wel doordat hij met zijn hoofd op de straat is geslagen, zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. Het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel past bij de door hem beschreven toedracht. Gelet hierop acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] , nadat hij op de grond terecht is gekomen, met zijn hoofd op de grond heeft geslagen. Het overige bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het toegepaste geweld en de omstandigheid dat [slachtoffer 1] op de grond terecht is gekomen, eveneens door de bewezenverklaarde geweldshandelingen worden verklaard.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het door verdachte toegepaste geweld heeft [slachtoffer 1] een hersenschudding opgelopen, een armbreuk en een verwonding op zijn hoofd en hand. Als gevolg van de armbreuk is sprake van een resterende functiebeperking van de schouder. Gelet op de aard en de ernst van het letsel kwalificeert de rechtbank het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
De verdediging heeft gedocumenteerd aangevoerd dat verdachte geen opzet op mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gehad, nu hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De deskundige heeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte zal hebben geweten dat hij [slachtoffer 1] aanviel en dat hij zich bewust was van de strekking van zijn handelen. Door de psychotische gedachten van verdachte had hij echter geen gezonde keuzemogelijkheid om anders te handelen.
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte zich wel bewust is geweest van zijn handelen en hij tot op zekere hoogte de draagwijdte daarvan kon overzien. Verdachte is bewust op [slachtoffer 1] afgegaan en heeft hem vervolgens aangevallen. De uitvoering van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen impliceert dat sprake is van mishandeling, nu het opzet hierop in deze handelingen ligt besloten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte wel sprake is geweest van opzet op mishandeling.
Gezien de geestesgesteldheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte is zich weliswaar bewust geweest van zijn handelen, maar hij kon de gevolgen van zijn handelen niet geheel overzien. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte dan ook niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg van het geweld dat verdachte op hem uitoefende zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling dan wel een poging hiertoe en zal hem vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde feit, te weten mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat, gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het feit niet kan worden bewezen, nu bij verdachte het opzet op mishandeling ontbreekt omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte is tenlastegelegd dat hij zijn moeder heeft mishandeld. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zich op 11 maart 2016 in de woning van zijn vriendin te Berg en Dal bevond. Toen hij naar buiten keek zag hij dat [verdachte] met zijn beide ouders aan het vechten was en hij zijn moeder met zijn vuisten sloeg. Hierna werd [verdachte] door zijn ouders achterin de auto gezet. [getuige 2] zag dat [verdachte] zijn moeder, die op de passagiersstoel zat, aan haar haren achterover trok en haar daarna met zijn vuist in het gezicht sloeg. [10]
Getuige [getuige 1] , de zoon van [getuige 2] , bevond zich op 11 maart 2016 in dezelfde woning als zijn vader te Berg en Dal. Hij heeft verklaard dat toen hij uit het raam keek, hij zag dat [verdachte] achterin de auto werd gezet. Hij zag dat [verdachte] zijn moeder van achteren een vuistslag op haar achterhoofd gaf. [11]
De roepnaam van verdachte is [verdachte] . [12] [slachtoffer 2] is de moeder van verdachte. [13]
Gelet op voornoemde verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zijn moeder aan de haren heeft getrokken en haar tegen het hoofd heeft gestompt.
Met betrekking tot het door de verdediging gevoerde verweer inhoudende dat bij verdachte geen sprake is geweest van opzet op mishandeling, nu hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daaromtrent heeft overwogen ten aanzien van het hiervoor besproken onder 1 tenlastegelegde.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
hij op
of omstreeks11 maart 2016 te Berg en Dal
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
(met kracht) tegen het hoofd
en/of het (boven)lichaamte stompen en
/of te slaan en/of(nadat die [slachtoffer 1] op de grond is
gegooid en/of geduwd en/ofgetrokken en/of gevallen) het hoofd
en/of het bovenlichaamvan die [slachtoffer 1]
meermalen, althans eenmaalop de grond
en/of op een trottoirrandte slaan
en/of door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan, hetgeen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op
of omstreeks11 maart 2016 te Berg en Dal
zijn moeder,
althans een persoonte weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
meermalen, althans eenmaal(met kracht) aan de haren te trekken en
/of meermalen, althans eenmaaltegen het hoofd
en/of het (boven)lichaamte stompen
en/of te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Toerekeningsvatbaarheid
Met betrekking tot verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door dr. [naam 2] , psychiater, en drs. [naam 3] , psycholoog, gedateerd 15 december 2016.
Uit de rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een zeer ernstige, therapieresistente, vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Hij is ondanks zeer hoge doseringen van antipsychotische medicatie chronisch floride psychotisch: hij heeft bizarre religieuze wanen, grootheidswanen, paranoïde wanen, visuele en auditieve hallucinaties en formele denkstoornissen. Verdachte heeft geen ziektebesef. Volgens de onderzoekers was verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde floride psychotisch. Er was bij verdachte geen sprake van enig inzicht, controle van het gedrag of sturing, waardoor verdachte geen gezonde keuzemogelijkheid had om tot gedragsalternatieven te komen. Geadviseerd wordt om verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt bovengenoemd advies over. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten, gelet op zijn stoornis ten tijde van de delicten, niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Nu de misdrijven zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zou sprake moeten zijn van een niet gemaximeerde terbeschikkingstelling. Voorts is geëist dat aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] wordt opgelegd alsmede een locatieverbod voor de wijk die wordt omsloten door de Oude Kleefsebaan en de Watertorenweg te Berg en Dal voor de duur van vijf jaar met vervangende hechtenis voor de duur van twee weken voor iedere overtreding. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling in dit stadium een te vergaande maatregel is. Het is de vraag of het opleggen van TBS noodzakelijk is om de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen te garanderen. De verdediging heeft de rechtbank verzocht te gelasten dat verdachte voor de duur van een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst, waarna verdachte aansluitend met behulp van de geestelijke gezondheidszorg behandeld zou kunnen worden. Met betrekking tot het opleggen van een contact- en locatieverbod heeft de verdediging aangevoerd dat dit overbodig zou zijn indien aan verdachte TBS wordt opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 13 december 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 03 mei 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 07 december 2016;
- een multidisciplinair rapport van drs. [naam 4] , psycholoog, gedateerd 10 mei 2016 en van dr. [naam 5] , psychiater, gedateerd 11 mei 2016;
- een rapportage Pro Justitia van het NIFP Pieter Baan Centrum, gedateerd 15 december 2016.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee geweldsmisdrijven. Hij heeft zijn voormalige buurman uit het niets op straat aangevallen en heeft hem vervolgens mishandeld door hem een vuistslag in zijn gezicht te geven en hem, terwijl hij op dat moment op de grond lag, met zijn hoofd op de straat te slaan. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij zal de rest van zijn leven de gevolgen ervan ondervinden, nu hij als gevolg van een armbreuk zijn schouder slechts beperkt kan bewegen. De mishandeling heeft een enorme impact op het slachtoffer gehad. Niet alleen lichamelijk heeft de mishandeling een grote weerslag op hem gehad, maar ook psychisch lijdt hij eronder. Het slachtoffer is zeer angstig geworden, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Toen de ouders van verdachte ingrepen in de situatie tussen verdachte en hun buurman, heeft verdachte ook zijn moeder mishandeld. Hij heeft aan haar haren getrokken en tegen haar hoofd gestompt. Dit zijn ernstige geweldsdelicten. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving.
Verdachte heeft zich blijkens het vorenstaande schuldig gemaakt aan strafbare feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Op grond van de Pro Justitia rapportage heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Om die reden is verdachte niet strafbaar.
Omdat verdachte een gevaar is voor de samenleving acht de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk en overweegt hiertoe in het bijzonder het navolgende.De rechtbank stelt vast dat het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder sub 1, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
Om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen komen, dient de vraag te worden beantwoord of bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen.
Uit de Pro Justitia rapportage komt naar voren dat verdachte volledig wordt gedreven door zijn psychotische gedachtewereld. De kans op herhaling van een agressief incident wordt als hoog ingeschat, zowel op de lange, middellange als korte termijn. Omdat schizofrenie een chronische psychiatrische aandoening is, is de verwachting dat het klinische beeld van betrokkene niet wezenlijk zal veranderen zolang hij niet adequaat is behandeld voor zijn pathologie. De verwachting is dat betrokkene chronisch psychotisch zal blijven en het ziektebesef niet zal toenemen. Dit heeft tot gevolg dat het betrokkene blijvend zal ontbreken aan intrinsieke motivatie voor het nemen van medicatie en er dus sprake zal moeten zijn van een zeer langdurige klinische (dwang)behandeling. Deze behandeling zal waarschijnlijk vele jaren in beslag nemen. Volgens de onderzoekers kan een dergelijke langdurige intensieve klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau aanvankelijk enkel binnen een forensisch psychiatrisch centrum en met een TBS-kader worden gerealiseerd. Om die reden wordt geadviseerd aan verdachte een TBS-maatregel met bevel tot verpleging op te leggen. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is door het afwezig ziektebesef bij verdachte niet haalbaar. Alle andere juridische maatregelen worden als ontoereikend of te kort durend ingeschat om het chronisch hoge recidiverisico voldoende in te perken. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht biedt minder continuïteit en stabiliteit van de behandeling. Het risico op geweldsdelicten zal dan onvoldoende afnemen. Ter zitting heeft de deskundige naar voren gebracht dat verdachte in het kader van de reguliere geestelijke gezondheidszorg absoluut niet handhaafbaar is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk. Verdachte heeft langdurig zeer intensieve behandeling nodig en het herhalingsgevaar voor geweldsmisdrijven is hoog te noemen. Volgens de deskundigen kan de noodzakelijke behandeling van verdachte en een voldoende inperking van het recidiverisico slechts worden gerealiseerd in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging eist. Op een andere wijze kan deze veiligheid niet voldoende worden gewaarborgd.
De onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg betreft een misdrijf dat een gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaar.
Ten aanzien van het door de officier van justitie geëiste contact- en locatieverbod overweegt de rechtbank dat zij dit in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling niet nodig acht en zal deze daarom niet opleggen.
7b. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 939,94.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de vordering in het geheel kan worden toegewezen. In dat geval heeft de verdediging de rechtbank verzocht de vervangende hechtenis in het kader van de schadevergoedingsmaatregel vast te stellen op één dag.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 139,94 wegens materiële schade, bestaande uit reis- en parkeerkosten en kosten ten behoeve van de stomerij, zalfgaas en een aangetekende brief, voldoende onderbouwd en aldus geheel toewijsbaar.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 800,00 wegens immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij ervaart als gevolg van het feit angstgevoelens en de mishandeling heeft op hem niet alleen fysiek maar ook psychisch een grote impact gehad. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Gelet op de ernst en de impact van het feit alsmede gelet op hetgeen in gelijksoortige zaken doorgaans wordt toegewezen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 939,94 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2016, de pleegdatum van het feit.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Nu de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling zal opleggen, zal zij de vervangende hechtenis vaststellen op één dag.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 38e, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;

verklaartverdachte hiervoor
nietstrafbaar;

ontslaatverdachte van alle rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
939,94 (negenhonderdnegenendertig euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Maatregel tot schadevergoeding
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 939,94(negenhonderdnegenendertig euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 (één) dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. J.H.D. van Onna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2017.
Mr. J.H.D. van Onna is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Zuid opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016122210, gesloten op 13 maart 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, inhoudende de op 12 maart 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] , p. 4.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, inhoudende de op 13 maart 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] , p. 17.
4.Proces-verbaal van aangifte, inhoudende de op 12 maart 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] , p. 4.
5.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de op 11 maart 2016 afgelegde verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , p. 30.
6.Proces-verbaal van aanhouding, inhoudende de op 11 maart 2016 afgelegde verklaring van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 38.
7.Geneeskundige verklaring d.d. 13 maart 2016, datum onderzoek 11 maart 2016, verricht door SEH-arts drs. M.E.B. Morsink, p.7; geneeskundige verklaring d.d. 29 december 2016, datum onderzoek 12 maart 2016, verricht door huisarts drs. [naam 6] (nagekomen stuk).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de op 11 maart 2016 afgelegde verklaring van [getuige 1] , p. 28.
9.Schriftelijk bescheid, te weten een Vervolgrapportage letsel d.d. 23 januari 2017, opgemaakt door forensisch arts drs. [naam 7] , p. 6.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de op 11 maart 2016 afgelegde verklaring van
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de op 11 maart 2016 afgelegde verklaring van
12.Proces-verbaal van aanhouding, inhoudende de op 11 maart 2016 afgelegde verklaring van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 38.
13.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de op 12 maart 2016 afgelegde verklaring van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , p. 34.