ECLI:NL:RBGEL:2017:6941

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
C/05/297807 / HA ZA 16-78
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening kosten huishouding na beëindiging samenleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad van september 2012 tot februari 2015. Gedurende deze periode hebben zij samengewoond in een woning die eigendom was van de gedaagde partij. De eiser, die werkzaamheden in de woning heeft verricht, heeft de woning eind maart 2015 verlaten. In conventie vorderde de eiser een bedrag van € 44.205,00 van de gedaagde, gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, omdat hij tijdens de samenleving een aanzienlijk deel van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft gedragen. De gedaagde erkende dat zij een deel van de kosten aan de eiser diende te vergoeden, maar betwistte het totale bedrag en maakte aanspraak op vergoeding van kosten die zij stelde te hebben gemaakt voor zaken die de eiser bij zijn vertrek uit de woning had meegenomen.

De rechtbank overwoog dat partijen geen afspraken hadden gemaakt over de kosten van de huishouding en dat het inkomen van beide partijen volledig was aangewend voor de gemeenschappelijke kosten. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij meer had bijgedragen aan de kosten dan redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. De vordering van de eiser werd grotendeels afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 3.485,96 dat door de gedaagde werd erkend. De rechtbank kende ook buitengerechtelijke kosten toe tot een bedrag van € 473,60. In reconventie werden de vorderingen van de gedaagde afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/297807 / HA ZA 16-78
Vonnis van 26 april 2017
in de zaak van
[Eiser],
[woonplaats]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I. van Bekkum te Nijmegen,
tegen
[Gedaagde],
[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.S. Zijderveld te Wageningen.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 27 september 2016
- de akte van [Eiser]
- de antwoordakte van [Gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad in de periode van september 2012 tot februari 2015. In deze periode hebben zij samengewoond in de woning aan de
[straatnaam + huisnummer] te [plaats] (hierna: de woning), die in eigendom toebehoort aan [Gedaagde].
2.2.
[Eiser] heeft klus- dan wel verbouwingswerkzaamheden in de woning verricht.
2.3.
Eind maart 2015 heeft [Eiser] de woning verlaten.
3. De vordering in conventie
3.1.
[Eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Gedaagde] zal veroordelen om aan hem te betalen € 44.205,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 43.000,00 met ingang van 29 juni 2015 tot een de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[Eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Tijdens de samenleving van partijen nam [Eiser] een aanzienlijk deel van de lopende verplichtingen van de gemeenschappelijke huishouding voor zijn rekening. Hij betaalde ook de vakanties en heeft de kosten voor de aanschaf van een auto voor [Gedaagde] voorgeschoten. Ook heeft hij aanzienlijke kosten voor de verbouwing van de woning van [Gedaagde] voor zijn rekening genomen. Voor al deze kosten was het inkomen van partijen niet toereikend en heeft hij de verkoopopbrengst van zijn voormalige eigen woning van € 70.000,00 aangewend, aldus [Eiser]. Hij maakt jegens [Gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking aanspraak op vergoeding van die kosten tot een bedrag van € 43.000,00. Voorts maakt hij aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten van € 1.205,00.
3.3.
[Gedaagde] erkent dat zij een deel van de door [Eiser] betaalde kosten aan hem dient te vergoeden, tot een bedrag van € 3.485,96. Zij stelt echter dat [Eiser] bij zijn vertrek uit de woning een aantal aan haar en aan partijen gezamenlijk toebehorende zaken heeft meegenomen. Ter zake daarvan maakt zij aanspraak op vergoeding van € 3.630,00 jegens [Eiser]. Zij beroept zich op verrekening, zodat zij per saldo nog € 144,04 van [Eiser] dient te ontvangen.
Voor het overige betwist zij de vordering van [Eiser].
3.4.
Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[Gedaagde] vordert dat de rechtbank [Eiser] zal veroordelen om aan haar te voldoen € 3.630,00, alsmede € 24.139,50, laatstgenoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Eiser] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
Naast het onder 3.3. vermelde bedrag maakt [Gedaagde] aanspraak op een bedrag van € 24.139,50 ter zake van herstelkosten van haar woning. Zij stelt dat de schade aan haar woning is veroorzaakt door [Eiser], doordat hij bij zijn vertrek uit de woning de lichtkoepel heeft weggehaald en een muur heeft afgebroken.
4.3.
[Eiser] voert gemotiveerd verweer.
4.4.
Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze vorderingen hierna gezamenlijk bespreken.
5.2.
Op het overzicht dat [Eiser] als productie 2 van de dagvaarding heeft overgelegd is een aantal kostenposten tot een totaalbedrag van € 43.001,00 vermeld. Het betreft kosten ten behoeve van de woning, kosten voor vakanties, kosten voor aanschaf van roerende zaken, (terug)betaling van belasting, warmteservice, tandartsrekening, advocaatkosten, BSR en kindgebonden budget. [Eiser] stelt dat het gezamenlijke inkomen van partijen tijdens de samenleving € 2.981,00 per maand bedroeg en dat de vaste lasten van de gemeenschappelijke huishouding € 2.077,62 bedroegen. Partijen hadden volgens hem dus € 904,00 per maand te besteden voor hun levensonderhoud, waarvan zij ongeveer € 200,00 per maand uitgaven aan rookwaren en € 400,00 per maand aan brandstof voor hun auto’s, zodat er slechts € 300,00 per maand overbleef voor andere uitgaven. Hij stelt dat op grond daarvan vaststaat dat de investering in de woning van [Gedaagde] ten laste van zijn vermogen is gekomen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij afschriften van zijn bankrekeningen overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij € 25.000,00 van zijn vermogen heeft aangewend ten behoeve van [Gedaagde], alsmede € 7.000,00 voor de aankoop van de Mini Cooper van [Gedaagde]. Voorts heeft [Eiser] een groot aantal bankafschriften en facturen overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat een aanzienlijk aantal uitgaven ten laste van zijn vermogen is gekomen. Hij stelt voorts dat hij gemiddeld 15 tot 20 uren per week aan het opknappen en verbouwen van de woning van [Gedaagde] heeft besteed.
[Gedaagde] erkent dat zij een bedrag van € 3.485,96 aan [Eiser] dient te vergoeden. Voor het overige heeft zij de vordering gemotiveerd weersproken.
5.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over de kosten van de huishouding tijdens hun samenleving en evenmin over andere financiële zaken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het maandelijkse inkomen van ieder van partijen ongeveer gelijk was en dat het inkomen van partijen volledig werd aangewend voor de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. [Eiser] stelt dat hij de kosten op voormeld overzicht (productie 2) uit zijn vermogen heeft voldaan ten behoeve van [Gedaagde]. Hij heeft bij dagvaarding de daarop betrekking hebbende facturen overgelegd. Bij akte na comparitie heeft hij bij productie 11 een nader overzicht overgelegd van de door
hem betaalde kosten tot een bedrag van € 40.591,77 en daarbij van een aantal posten betalingsbewijzen overgelegd. Op dit nadere overzicht zijn gedeeltelijk dezelfde posten vermeld als op voormelde productie 2 bij dagvaarding, maar dan in een andere volgorde en niet inzichtelijk is gemaakt wat de verschillen tussen beide overzichten zijn. Voorts ontbreken bij een aantal posten de facturen en bij een aantal posten de betalingsbewijzen.
De rechtbank acht het niet haar taak de overgelegde stukken te ordenen en de bewijsstukken bij elkaar te zoeken. Bovendien zijn op de overzichten posten vermeld, waarvan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is ten behoeve van wie van partijen deze kosten zijn gemaakt en lijkt het er vooralsnog op dat een deel van de posten als kosten van de huishouding moeten worden aangemerkt. Voor zover het gemeenschappelijke inkomen van partijen niet toereikend was voor het voldoen van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder ook de kosten van de gezamenlijke vakanties kunnen worden begrepen, dienen deze kosten in redelijkheid te worden voldaan naar rato van ieders vermogen. Niet inzichtelijk is gemaakt of [Gedaagde] over vermogen beschikte en zo ja, of zij haar vermogen al dan niet heeft aangewend voor haar aandeel in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank kan derhalve niet beoordelen in hoeverre [Eiser] mogelijk meer heeft bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan op grond van de omvang van het vermogen van ieder van partijen in redelijkheid van hem kon worden gevergd. In zoverre heeft [Eiser] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Voor zover het kosten van de gemeenschappelijke huishouding betreft, lenen deze zich daarom niet voor vergoeding of verrekening. Voorts zijn op het overzicht kosten voor roerende zaken vermeld. Voor zover zou komen vast te staan dat die roerende zaken met vermogen van [Eiser] zijn aangeschaft, behoren die zaken aan hem in eigendom toe en kan hij daarvan in beginsel afgifte vorderen van [Gedaagde]. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom [Gedaagde] de aanschafwaarde daarvan aan [Eiser] dient te vergoeden. Verder zijn op het overzicht kosten ten behoeve van de woning van [Gedaagde] vermeld. Een deel van die posten kan worden aangemerkt als onderhoudskosten en valt derhalve onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Voor het overige is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat [Eiser] deze kosten uit zijn vermogen heeft voldaan. Ter zake van de kosten voor de lichtkoepel geldt dat [Gedaagde] onvoldoende weersproken heeft aangevoerd dat [Eiser] de lichtkoepel bij zijn vertrek uit de woning weer heeft verwijderd, zodat deze kosten kennelijk niet ten goede aan [Gedaagde] zijn gekomen.
De rechtbank zal de vordering van [Eiser], behoudens het door [Gedaagde] erkende bedrag van € 3.485,96, gelet op het voorgaande als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
5.4.
[Gedaagde] stelt dat [Eiser] een aantal roerende zaken, dat aan haar toebehoorde, dan wel aan partijen gezamenlijk toebehoorde, heeft meegenomen bij zijn vertrek uit de woning en zij maakt aanspraak op de helft van de waarde daarvan.
[Eiser] heeft dat gemotiveerd weersproken. Hij betwist van een aantal zaken dat hij die heeft meegenomen en stelt dat bepaalde zaken aan hem in eigendom toebehoren. Voorts betwist hij de door Van de Bighelaar gestelde waarde van de roerende zaken.
De rechtbank is van oordeel dat [Gedaagde] tegenover het gemotiveerde verweer van [Eiser] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en gaat daarom daaraan voorbij.
Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat zij ter zake daarvan een vordering heeft op [Eiser], zodat haar beroep op verrekening faalt.
5.5.
[Gedaagde] heeft voorts haar vordering ter zake van de herstelkosten van de woning, gelet op het gemotiveerde verweer van [Eiser], onvoldoende onderbouwd, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [Eiser] tot een bedrag van € 3.485,96 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal als niet weersproken worden toegewezen. De rechtbank acht aannemelijk dat [Eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en zal deze naar rato van de toegewezen hoofdsom toewijzen tot een bedrag van € 473,60.
5.7.
Nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en het geschil tussen hen uit deze relatie voortvloeit, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 3.959,56 (€ 3.485,96 + € 473,60), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 3.485,96 met ingang van 29 juni 2015 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.