ECLI:NL:RBGEL:2017:6939

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
C/05/295480 / HA ZA 16-11 / 546 / 560
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderaannemer voor schade door neerkomen plafond in gehuurde pand

In deze zaak vorderden de gesubrogeerde verzekeraars van de huurder schadevergoeding van de onderaannemer, Mat Afbouw B.V., na het neerkomen van een plafond in een gehuurd pand. De rechtbank Gelderland oordeelde dat er een causaal verband bestond tussen de tekortkoming van de onderaannemer en de schade. De verzekeraars moesten bewijzen dat het neerkomen van het plafond het gevolg was van het ontbreken van een hanger, wat zij deden door een deskundige te laten getuigen. De deskundige verklaarde dat het zeer onwaarschijnlijk was dat het plafond met extra gewicht naar beneden zou zijn gekomen als de hanger aanwezig was geweest. De rechtbank concludeerde dat de schade gelijkelijk moest worden verdeeld over de verzekeraars en Mat Afbouw, omdat beide partijen een veiligheidsnorm hadden overtreden. De verzekeraars maakten aanspraak op vergoeding van de schade die zij aan hun verzekerde Hema hadden vergoed, en de rechtbank stelde hen in de gelegenheid om te reageren op de betwisting van de schadehoogte door Mat Afbouw. De zaak werd verwezen voor aktewisseling, waarbij alle beslissingen werden aangehouden in afwachting van deze uitwisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/295480 / HA ZA 16-11 / 546 / 560
Vonnis van 4 oktober 2017
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het land van haar vestiging
ACE EUROPEAN GROUP LIMITED,
gevestigd te Cardiff, Wales, Verenigd Koninkrijk,
2. de rechtspersoon naar het land van haar vestiging
ROYAL & SUN ALLIANCE INSURANCE PLC,
gevestigd te Cardiff, Wales, Verenigd Koninkrijk,
3. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
4. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
5. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseressen,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAT AFBOUW B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna de verzekeraars en Mat Afbouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2016,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 februari 2017,
- de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van de verzekeraars,
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van de zijde van Mat Afbouw.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 26 oktober 2016 heeft de rechtbank de verzekeraars opgedragen te bewijzen dat het gipsplatenplafond in het door Hema gehuurde pand aan de Sloterkade 133 te Amsterdam op 26 augustus 2010 is neergekomen als gevolg van het ontbreken van een hanger (condicio sine qua non-verband).
2.2.
Om het bewijs te leveren hebben de verzekeraars ir. Raadschelders als getuige laten horen en een memo van hem van 26 januari 2017 in het geding gebracht. Zoals in het tussenvonnis overwogen onder 2.7 heeft bouwkundig adviesbureau Raadschelders Bouwadvies B.V. in opdracht van het door de verzekeraars van Hema ingeschakelde expertisebureau gerapporteerd over de oorzaak van het neerkomen van het gipsplatenplafond.
2.3.
In het memo staat onder meer:
(...) In principe wordt middels de in het bouwbesluit aangestuurde eurocode’s gesteld dat:
een constructie veilig is, wanneer de kans dat in 5% van de gevallen de sterkte niet aanwezig is groter moet zijn dan de kans dat bij minder dan 5% van de gevallen de belasting wel aanwezig is.Hier worden nog allerhande factoren op losgelaten (veiligheid, risicoklasse etc), maar de algemene benaderingswijze is zoals hierboven aangegeven. Waar het dus in de kern om gaat: in 95% van de gevallen dient de belasting kleiner te zijn dan de gehanteerde waarde en in 95% van de gevallen dient de sterkte groter te zijn dan de gehanteerde waarde.
(...)
Met de bovenstaande wijze van benaderen is getracht uiteen te zetten dat het niet mogelijk is om aan te geven wanneer iets daadwerkelijk bezwijkt. Met het ontbreken van de hanger is de kans op bezwijken echter zodanig toegenomen dat deze niet meer als veilig te classificeren valt. Met het bezwijken van het plafond is dit helaas waarheid geworden. Wanneer de hanger wel aanwezig was geweest (...) was de kans op bezwijken significant kleiner geweest. Gezien de grote marge (veiligheid) welke normaal in acht genomen wordt tussen de 95% bovengrens van de belasting (en bijbehorende kleine spreiding) en de 5% ondergrens van de sterkte (bij een correct uitgevoerde constructie) kan gesteld worden dat de gewichtstoename met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid niet bezweken was onder de extra belasting.
2.4.
Raadschelders heeft als getuige onder meer verklaard:
Ik verwijs naar het rapport van mij dat eerder bij dagvaarding is overgelegd alsook naar mijn memo van 26 januari 2017 dat ten behoeve van de bewijslevering is overgelegd. De conclusie uit het laatste memo is dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het plafond met het extra gewicht naar beneden was gekomen als de hanger wel aanwezig was. Op uw vraag of het plafond ook naar beneden zou zijn gekomen bij een ontbrekende hanger en zonder het extra gewicht, kan ik geen klip en klaar antwoord geven. Die vraagstelling past namelijk niet in de wijze waarop wij de kans berekenen dat een voorval zich niet zou voordoen. Die benadering kan niet eindigen in een duidelijke conclusie, omdat het niet mogelijk is om aan te geven wanneer zich een voorval wel voordoet. De veiligheidsmarge is gericht op de situatie waarin dat alle elementen die nodig zijn voor een bepaalde sterkte aanwezig zijn en niet op de situatie dat 1 van die elementen ontbreekt zoals hier de hanger. Uiteraard is de kans dat een plafond naar beneden komt met extra gewicht groter dan zonder dat extra gewicht.
(...)
2.5.
Mat Afbouw heeft van haar kant geen getuigen opgeroepen.
2.6.
De partijdeskundige Raadschelders heeft aldus thans onder ede verklaard dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het plafond met het extra gewicht naar beneden was gekomen als de hanger wel aanwezig was geweest en voorts dat de kans op bezwijken van het plafond significant kleiner was geweest als de hanger wel aanwezig was geweest. Dat houdt dus in dat volgens zijn verklaring de schade zonder de onrechtmatige daad zeer waarschijnlijk niet zou zijn opgetreden. Als Mat Afbouw meent dat deze getuigenverklaring van Raadschelders niet correct is of niet voldoende is toegelicht, dan had het op haar weg gelegen om in het kader van de contra-enquête een deskundige op te roepen die dat onder ede aan de rechtbank had kunnen uitleggen. Zij heeft dat niet gedaan. Op grond van de verklaring van Raadschelders oordeelt de rechtbank daarom dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er een causaal verband (condicio sine qua non) bestaat tussen het ontbreken van de hanger en het neerkomen van het plafond. De verzekeraars zijn daarmee in de bewijsopdracht geslaagd.
2.7.
Dit oordeel wordt niet anders in het licht van het betoog van Mat Afbouw dat het bewijs niet is geleverd omdat de getuige Raadschelders de invloed van het extra gewicht aan het systeemplafond negeert. Raadschelders heeft die invloed immers niet genegeerd. Hij heeft integendeel verklaard dat de kans dat een plafond naar beneden komt met extra gewicht uiteraard groter is dan zonder dat extra gewicht. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden over de invloed van het ontbreken van de hanger te verklaren zoals hij heeft gedaan.
2.8.
Het extra gewicht aan het plafond kan wel een rol spelen in het kader van de in artikel 6:101 BW opgenomen bepaling. Volgens die bepaling wordt de vergoedingsplicht naar evenredigheid verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich dat hier voor. Het staat immers vast dat aan het systeemplafond extra gewicht was gehangen in de vorm van een airco en lichtarmaturen en dat deze in elk geval niet door Mat Afbouw daaraan zijn bevestigd. Het belasten van het systeemplafond met extra gewicht was onzorgvuldig omdat degene die dat heeft gedaan er niet zonder meer van heeft mogen uitgaan dat het systeemplafond daarop was berekend, maar dat van tevoren had moeten onderzoeken (zie rechtsoverweging 4.15 van het tussenvonnis). De invloed van dit extra gewicht dient in de verhouding tussen Mat Afbouw en de verzekeraars te worden toegerekend aan de verzekeraars. Uit de verklaringen die Raadschelders als getuige heeft afgelegd en uit de eerder in het geding gebrachte expertiserapporten kan niet worden afgeleid hoe groot precies de invloed van het ontbreken van de hanger en die van het extra gewicht is geweest op het neerkomen van het plafond. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze omstandigheden daarop in gelijke mate invloed hebben gehad. Dat leidt tot het oordeel dat de schade gelijkelijk zal worden verdeeld over Mat Afbouw en de verzekeraars. Zij zullen de schade dus ieder voor de helft moeten dragen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere verdeling in het kader van de eveneens in artikel 6:101 BW opgenomen billijkheidscorrectie. Er is immers aan beide zijden een veiligheidsnorm overtreden, terwijl de aard van de schade, namelijk zuivere vermogensschade, ook geen aanleiding geeft voor een correctie op grond van de billijkheid.
2.9.
De verzekeraars maken in deze procedure aanspraak op vergoeding van de schade die zij aan hun verzekerde Hema hebben vergoed. Deze schade is vastgesteld in het rapport van RVJ Expertise & Taxaties van 19 september 2011 (zie het tussenvonnis van 26 oktober 2016 onder 2.8). Zij maken voorts aanspraak op vergoeding van expertisekosten. Mat Afbouw heeft de hoogte van de schade betwist. Zij heeft tevens aangevoerd dat de verzekeraars geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat de gestelde kosten ook daadwerkelijk door Hema zijn gemaakt en door de verzekeraars zijn vergoed.
2.10.
De discussie over de hoogte van de schade is na de conclusie van antwoord niet meer inhoudelijk gevoerd. De verzekeraars zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld te reageren op het standpunt dat Mat Afbouw daarover heeft ingenomen (conclusie van antwoord nummers 123 – 126). Zij zullen daartoe een akte mogen nemen, waarop Mat Afbouw bij antwoordakte zal kunnen reageren.
2.11.
Als Hema de opgevoerde kosten als vermeld in het expertiserapport van 19 september 2011 niet daadwerkelijk heeft gemaakt, dan heeft zij in zoverre geen schade geleden. De vordering van Hema op Mat Afbouw tot vergoeding van geleden schade is voorts slechts bij wijze van subrogatie op de verzekeraars overgegaan voor zover de verzekeraars deze schade aan Hema hebben vergoed (artikel 7:962 BW). De verzekeraars zullen daarom thans in de gelegenheid worden gesteld nader toe te lichten dat Hema de gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat de verzekeraars deze kosten hebben vergoed. Van hen wordt verwacht dat zij betalingsbewijzen in het geding brengen, meer in het bijzonder bankafschriften.
2.12.
De zaak zal hiervoor worden verwezen voor de rol. Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van de aktewisseling.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de verzekeraars in de gelegenheid te reageren op het standpunt dat Mat Afbouw over de hoogte van de schade heeft ingenomen (conclusie van antwoord nummers 123 – 126), zoals overwogen onder 2.10,
3.2.
stelt de verzekeraars in de gelegenheid nader toe te lichten dat Hema de gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat de verzekeraars deze kosten hebben vergoed, zoals overwogen onder 2.11,
3.3.
verwijst de zaak hiervoor naar de rol van
18 oktober 2017voor akte aan de zijde van de verzekeraars,
3.4.
verstaat dat Mat Afbouw een antwoordakte zal mogen nemen op een termijn van twee weken nadat de verzekeraars hun akte hebben genomen,
3.5.
houdt voor het overige alle beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017.