Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gedaagde sub 2 in conventie/eiser in voorwaardelijke reconventie],
[gedaagde sub 5 in conventie / eiser in voorwaardelijke reconventie]
W.M. [gedaagde sub 6 in conventie / eiser in voorwaardelijke reconventie],
[gedaagde sub 3 (inzake 16-472)],
W.M. [gedaagde sub 6 in conventie / eiser in voorwaardelijke reconventie],
1.De procedure
in de zaak 16-373
- het tussenvonnis van 8 maart 2017
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie van [eisende partij (in conventie)]
- het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2017
- de akte van [eisende partij (in conventie)], waarin zij heeft aangekondigd de zaken tegen Van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5 in conventie / eiser in voorwaardelijke reconventie] in te trekken.
- het tussenvonnis van 8 maart 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2017.
2.De feiten in beide zaken
Mr. F.B. Falkena te hebben verzocht, zo nodig als bindend adviseur of arbiter, zich in te spannen partijen tot een beëindiging van samenwerkingsverbanden tussen hen te brengen alsmede gerechtelijke procedures te beëindigen dan wel te voorkomen,
Mr. F.B. Falkena uitdrukkelijk te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid uit welken hoofde dan ook op grond van het verlenen van diensten en geen enkele vorm van schade op mr. F.B. Falkena te verhalen,
Ook na een eventuele beëindiging van de overeenkomst tot het verrichten van diensten zal het bepaalde inzake iedere uitsluiting van aansprakelijkheid en het niet verhalen van enige schade als bedoeld onder 2 blijven gelden.
3.Het geschil
in de zaak 16-373
in conventie, samengevat:
- de opbouw van de projectresultaten en de verdeling tussen de projectresultaten per project te kennen, en
- de mate waarin winstuitkeringen uit de projecten aan beide partijen zijn gedaan, en
- het verloop van de kapitaalinbreng per project en per partij vast te stellen, gedurende de looptijd van de gezamenlijke projecten,
- althans een zodanige doelomschrijving als de rechtbank in goede justitie redelijk en billijk acht”
in reconventieopheffing van het 9 juni 2016 door [eisende partij (in conventie)] gelegde bewijsbeslag, met bevel die goederen af te geven op straffe van een dwangsom en [eisende partij (in conventie)] te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, die Middengebied c.s. door de beslaglegging hebben geleden.
4.De beoordeling in beide zaken
reconventionelevordering tot kort gezegd opheffing van het bewijsbeslag heeft ingediend. Middengebied c.s. heeft in dat kader in haar conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie niet meer gesteld dan dat met de afwijzing van de vordering in conventie gegeven is dat het beslag onrechtmatig is gelegd dan wel vexatoir is. Daarmee miskent zij evenwel de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat met de afwijzing van een vordering niet zonder meer is gegeven dat ook het gelegde beslag moet worden opgeheven. Daartoe dient de rechter steeds een belangenafweging te maken (HR 25 november 2005, NJ 2006, 148). Ter zitting heeft Middengebied c.s. kort gezegd betoogd dat [naam adm.-advieskantoor] de stukken al heeft gezien, zodat er geen grond is naast de toenmalige accountantsrapporten en de rapportage van [naam adm.-advieskantoor] nog andere stukken in het geding te brengen voor het afleggen van rekening en verantwoording, ook omdat een deel van de vorderingen zal zijn verjaard en een deelproject nog loopt. [eisende partij (in conventie)] heeft daar, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent haar vorderingen, onvoldoende tegenover gesteld, zodat de vordering tot opheffing van het beslag moet worden toegewezen. De gevorderde dwangsom van € 10.000,00 per dag dat [eisende partij (in conventie)] in gebreke blijft met de opheffing zal worden toegewezen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 250.000,00.