ECLI:NL:RBGEL:2017:6878

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
C/05/329802/KG RK 17-1091
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter mr. J.D.A. den Tonkelaar in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 22 december 2017, is het wrakingsverzoek van verzoeker, wonende te [woonplaats verzoeker], tegen rechter mr. J.D.A. den Tonkelaar behandeld. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van een zitting op 22 november 2017, waar verzoeker vorderingen had ingesteld tegen de Diaconie, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 Diaconie] en [vertegenwoordiger 1 Diaconie]. Verzoeker vorderde onder andere een gebod om zijn eigendommen onaangetast te laten en schadevergoeding voor onrechtmatige snoeiwerkzaamheden door de Diaconie.

Het wrakingsverzoek is deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden, die later naar voren zijn gebracht, niet voldoen aan de vereisten van artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeerde dat de enkele lidmaatschap van de rechter bij de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en eerdere vonnissen in zaken waarin de PKN partij was, op zichzelf geen grond voor wraking opleveren.

De rechtbank benadrukte dat de rechter een regiefunctie heeft tijdens de zitting en dat het aan de rechter is om te bepalen welke informatie nodig is en hoe partijen het woord krijgen. De rechter heeft geen vooringenomenheid getoond en het verzoek tot wraking is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/329802 / KG RK 17/1091
Beschikking van 22 december 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.D.A. den Tonkelaar,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2017;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 22 november 2017;
  • het ongedateerde schriftelijke verweer van de rechter;
  • een reactie op dit verweer van 12 december 2017 van verzoeker.
Op 19 december 2017 is het wrakingsverzoek op de zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft zijn verzoek mondeling toegelicht. De rechter is, na voorafgaand bericht, niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer
6148997 CV EXPL 17-9731 (hierna: de zaak) tussen verzoeker en de [naam Diaconie] (hierna: de Diaconie), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger 1 Diaconie] en mevrouw [vertegenwoordigster 1 Diaconie] . In deze zaak is verzoeker, die eigenaar is van percelen die grenzen aan het perceel dat blijkens het kadaster in eigendom is van de Diaconie, overgegaan tot dagvaarding van de Diaconie omdat volgens hem op onrechtmatige wijze snoeiwerkzaamheden zijn verricht op zijn perceel. Verzoeker heeft gevorderd de Diaconie te veroordelen tot een gebod om de eigendommen van verzoeker onaangetast te laten, althans geen vernielingen aan te richten aan de eigendommen van verzoeker, op verbeurte van een dwangsom. Daarnaast heeft hij een schadevergoeding gevorderd wegens het toebrengen van schade aan zijn eigendommen.
Op 22 november 2017 heeft ten overstaan van de rechter een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Verzoeker heeft diezelfde dag een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend.
2.2
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij vreest dat de rechter vooringenomen zal zijn. Dit heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, gebaseerd op de volgende omstandigheden:
a. De rechter is lid van de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: PKN). Daarnaast heeft de rechter nevenfuncties bij de PKN. Bovendien heeft hij eerder vonnissen gewezen en is hij gewraakt in een zaak waarin de PKN partij was;
b. De rechter heeft zich speciaal voor deze zaak laten inroosteren, terwijl het meer voor de hand had gelegen een andere rechter de zaak te laten behandelen;
c. Uit het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2017 blijkt niet dat verzoeker uitleg heeft gekregen over de zitting. Ook is daarin niet opgenomen dat de heer [vertegenwoordiger 1 Diaconie] aanwezig was op de zitting;
d. Verzoeker heeft op de zitting van 22 november 2017 nauwelijks het woord gekregen van de rechter. Het beginsel van hoor en wederhoor is daarmee geweld aangedaan. De Diaconie heeft daarentegen alle gelegenheid gekregen om juridische onjuistheden uit de conclusie van antwoord te repareren. Bovendien heeft de rechter een niet door de Diaconie gevoerd verweer besproken, waarop verzoeker niet heeft kunnen anticiperen. Voorts zijn niet alle geschilpunten ter zitting aan de orde geweest, waaronder de kwestie of [vertegenwoordiger 1 Diaconie] en [vertegenwoordigster 1 Diaconie] bevoegd waren de Diaconie te vertegenwoordigen. Tot slot heeft de rechter door zijn mededeling dat het beter was om op het schikkingsvoorstel van de Diaconie in te gaan op de zitting zijn oordeel gegeven.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid wrakingsverzoek / Ad c.
In zijn verweer heeft de rechter gesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend.
Uit artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Hoewel verzoeker, zoals hij heeft aangegeven, al voor de zitting wist dat de rechter lid was van de PKN heeft hij in zijn wrakingsverzoek toegelicht dat dit enkele feit voor hem geen aanleiding was de rechter te wraken, maar dat hij hiertoe is overgegaan in verband met een aantal gebeurtenissen op de zitting van
22 november 2017. Verzoeker heeft zijn (schriftelijke) wrakingsverzoek kort na deze zitting ingediend. Gelet hierop is het wrakingsverzoek tijdig gedaan.
Volgens artikel 37, derde lid, van het Rv moeten alle feiten of omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd, tegelijk worden voorgedragen. De hiervoor in rechtsoverweging 2.2, onder ad c., weergegeven wrakingsgronden, die eiser pas op
12 december 2017 naar voren heeft gebracht, voldoen niet aan het vereiste van artikel 37, derde lid, van het Rv. De rechtbank zal daarom de in dit stuk voor het eerst naar voren gebrachte wrakingsgronden buiten beschouwing laten.
Inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.
Ad a.
Dat de rechter lid is van, en nevenfuncties bekleedt bij, de PKN en hij eerder vonnissen heeft gewezen in zaken waarin de PKN partij was, levert op zichzelf genomen geen grond voor wraking op. Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek staat immers voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat eerder ten aanzien van de rechter een wrakingsverzoek is toegewezen betekent voorts niet dat de rechter ook ten opzichte van verzoeker vooringenomen is.
Beoordeeld dient vervolgens te worden of uit de concrete feiten en omstandigheden die in dit geval zijn gebleken zwaarwegende aanwijzingen naar voren komen voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat sprake is van enig gebrek aan onpartijdigheid, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Ad b.
Zoals de rechter in zijn verweer heeft toegelicht heeft hij de zaak toebedeeld gekregen. Dat de rechter zich speciaal voor deze zaak heeft laten inroosteren heeft verzoeker niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden die dit vermoeden van verzoeker, dat afwijkt van de normale wijze van toedeling van zaken bij de rechtbank, bevestigen. Deze wrakingsgrond kan dan ook niet slagen.
Ad d.
De rechtbank stelt voorop dat het tot de taak van de rechter behoort om de regie op de zitting te voeren. De rechter heeft een grote mate van vrijheid en een eigen verantwoordelijkheid bij de behandeling van de zaak op de zitting. In dat kader is het ook aan de rechter om te bepalen welke informatie nog nodig is en op welke wijze een procespartij in de gelegenheid wordt gesteld het woord te voeren. Dat de zitting anders is gelopen dan verzoeker zich had voorgesteld, dat verzoeker weinig gelegenheid heeft gekregen het woord te voeren, dat de rechter aan de orde heeft gesteld of verzoeker terecht de Diaconie (wel eigenaar, maar geen gebruiker van het perceel) heeft gedagvaard en dat niet alle geschilpunten op de zitting inhoudelijk zijn besproken, vloeit dus voort uit de regiefunctie van de rechter en vormt dan ook geen feit of omstandigheid waaruit zou kunnen blijken, of is gebleken, dat hij een vooringenomenheid tegen verzoeker koestert, dan wel dat de bij verzoeker daarvoor bestaande vrees gerechtvaardigd is.
Dat de rechter aan het eind van de comparitie-zitting zijn voorlopige oordeel heeft gegeven over de zaak kan evenmin grond opleveren voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Het is immers niet ongebruikelijk in de huidige wijze van compareren dat de behandelend rechter, indien hij daartoe aanleiding ziet, partijen al op de zitting in kennis stelt van zijn voorlopig oordeel over het voorliggende geschil, met als doel partijen beter hun kansen te laten inschatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat voor hem onwelgevallig is.
Conclusie
Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit verzoek berust op feiten en omstandigheden die na het wrakingsverzoek van 22 november 2017 naar voren zijn gebracht. Voor zover het verzoek is gebaseerd op omstandigheden die zijn aangevoerd in de brief van 22 november 2017 (ad a., b. en d). is het wrakingsverzoek ongegrond.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dat berust op gronden die niet in het verzoek tot wraking van 22 november 2017 zijn voorgedragen;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. F.M.T. Quaadvliet, voorzitter, C. Kleinrensink en G. Noordraven, leden, in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.