ECLI:NL:RBGEL:2017:6843

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
05/880825-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag en luxe goederen

Op 28 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen. De verdachte had in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014 een aanzienlijk bedrag van ongeveer 552.142,82 euro en diverse luxe goederen verworven, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, ondanks zijn beweringen over familiegoud en legale handel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte meer contant geld had uitgegeven dan hij had ontvangen, wat leidde tot een vermoeden van witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede feit, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor dit feit. De rechtbank besloot ook dat de Kia Rio, die in beslag was genomen, teruggegeven moest worden aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880825-14
Datum uitspraak : 28 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsman: mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 februari 2017, 6 april 2017 en 14 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014, te Wageningen en/of Wolfheze en/of andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt door) (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- een woning/pand/woonwagen, [adres 2] te Wageningen (en/of bijbehorende
grond en/of bijgebouwen) en/of (ingebouwde) keuken en/of
- een casco woonwagen (zie § 4.4.3.4 en AH073 en A.06.02.010.002 en A.06.02.010.003) en/of
- een chalet ( Willerby ) (zie § 4.4.3.12 en AH073 en C.01.022 en AH048) en/of
- één of meer personenvoertuigen, (waaronder één of meer Kia Rio(‘s) ( [kenteken 1] en [kenteken 2] ) en een Mercedes Benz (CLS 350, [kenteken 3] )),
- en/of een camper Fiat (Ducato Rapido, [kenteken 4] ),
- en/of een motorfiets (Harley Davidson, [kenteken 5] ),
- en/of één of meer waterscooters: (waaronder een Seadoo GTX 260 IS, Seadoo GTX LTD IS, [kenteken 6] , SeaDoo RXT 260 en/of met bijbehorende trailer),
- en/of één of meer sieraden (waaronder (onder meer) een Hublot horloge)
- en/of één of meer andere (luxe)goederen
- en/of in elk geval één of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 560.000,- euro),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van die/dat bovenomschreven voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat bovenomschreven voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet gedeeltelijk) afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Wageningen tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 714 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (, te 714 gram (gedroogde) hennep, althans meer dan 500 gram (gedroogde) hennep);
3.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Wageningen opzettelijk valse, vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde merken, te weten een horloge van het merk Hublot Big Bang (beslagcode A.06.02.022) en/of een horloge van het merk Rolex (beslagcode A.03.01.005) en/of een horloge van het merk Omega (beslagcode A.06.02.012), in voorraad heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen. Alle tenlastegelegde voorwerpen, behoudens de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] , kunnen bewezen worden.
De officier van justitie is in zijn requisitoir ingegaan op het juridisch toetsingskader bij witwassen in het geval de brondelicten onbekend zijn gebleven. De basis van het bewijs wordt daarbij gevormd door de eenvoudige kasopstelling zoals die in het dossier is opgenomen. Hij heeft vervolgens de stappen van het toetsingskader doorlopen en de conclusie van de officier van justitie is dat het niet anders kan zijn dat de onverklaarde bestedingen uit de kasopstelling van misdrijf afkomstig zijn. De verklaringen die verdachte voor de herkomst van deze gelden heeft gegeven, zijn onvoldoende onderbouwd om te kunnen worden geverifieerd en/of zijn op voorhand al niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Feit 3 kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. De verdediging meent dat op basis van het dossier niet zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit niet wordt gevolgd, is naar voren gebracht dat verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het geld heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn familiegoud, waaronder een gouden broekriem met een pauw erop en bezet met diamanten van meer dan 10 kilogram en van onschatbare waarde, voor een bedrag van € 270.000,- heeft verpand en dat hij dat geld heeft gebruikt voor zijn handel. De op de tenlastelegging opgenomen goederen heeft hij verkregen door deze legale handel en betroffen veelal onderdeel van diezelfde handel. Dit geldt niet voor de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] . Die auto is van [naam 1] en is aangeschaft met haar spaargeld, tijdens hoogtijdagen - bijvoorbeeld bij geboorte - verkregen, dat hij voor haar beheerde. Volgens de verdediging kan aldus niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de gelden en goederen een legale herkomst hebben. Het is niet mogelijk om op grond van de aangedragen feiten en omstandigheden te concluderen dat het niet anders kan dan dat de tenlastegelegde voorwerpen en gelden uit enig misdrijf afkomstig is. Tot slot is ook niet gebleken van het maken van een gewoonte van witwassen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Over feit 3 is geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Enig misdrijf
De rechtbank stelt vast dat er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen enerzijds de tenlastegelegde voorwerpen en geldbedragen en anderzijds een bepaald misdrijf. De rechtbank zal daarom, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moeten beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Bewijsvermoeden
De rechtbank zal de door de politie opgestelde eenvoudige kasopstelling als uitgangspunt nemen. In deze kasopstelling is uitgegaan van de periode 1 januari 2007 tot en met 14 oktober 2014. [2]
Beginsaldo
Het beginsaldo is per 1 januari 2007 bepaald op nihil. Uit gegevens van de fiscus noch uit andere gegevens is informatie verkregen om objectief de aanwezigheid van een positief kassaldo te kunnen vaststellen. Verdachte heeft hieromtrent - bij de politie - geen enkel inzicht willen geven. Verder was het saldo op zijn bankrekening [nummer 1] per 1 januari 2007 negatief.
Legale contante ontvangsten
In genoemde periode bestonden legale contante ontvangsten uit:
Contante bankopnames van verdachte, zijn partner [naam 2] en zijn dochter [naam 1] ter hoogte van respectievelijk € 32.229,-, € 11.700,- en € 310,-;
Contante inkomsten uit bedrijfsmatige werkzaamheden van [naam 3] , de eenmanszaak van verdachte [3] . In de periode vanaf 7 december 2010 tot en met 2 juli 2014 volgt uit het kasboek een bedrag van € 234.245,- aan ingeboekte facturen;
3. Legale overige inkomsten: verdachte heeft op 25 september 2007 een woonwagen contant verkocht voor een bedrag van € 46.500,-.
Deze bedragen maken een totaal van € 324.984,-.
Eindsaldo contant geld
Volgens het kasboek van [naam 3] bedroeg het eindsaldo op 2 juli 2014 € 9.540,-. Het geld stond tot de beschikking van [naam 3] , en daarmee van verdachte. Het contante geld is niet aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte.
Werkelijke contanten uitgaven
In genoemde periode bestonden de contante uitgaven uit:
1. Contante stortingen op bankrekeningen:
- Op bankrekening [nummer 1] (t.n.v. verdachte) een bedrag van € 149.985,-;
- Op bankrekening [nummer 2] (t.n.v. [naam 1] ) een bedrag van € 438,-
Deze bedragen maken een totaalbedrag van € 150.423,-.
2. Contante uitgaven uit bedrijfsmatige werkzaamheden van [naam 3] : in het kasboek betroffen de uitgaven, als zijnde bedrijfsmatige inkopen, vanaf 7 december 2010 tot en met 2 juli 2014, in totaal € 193.300,-.
3. Contante uitgaven overig.
Verdachte heeft verklaard dat hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014 in Nederland met (eigen) contant geld de tenlastegelegde goederen, behoudens de casco woonwagen en de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] , heeft gekocht. De gebitsrenovatie kostte hem € 20.000,- (in plaats van € 24.000,-). De Kia Rio met kenteken
heeft hij niet gekocht met eigen geld, maar met spaargeld van zijn dochter [naam 1] . [4] Het dossier bevat voor alle tenlastegelegde goederen de aankoopbewijzen. De verwijzingen daarvoor staan in het proces-verbaal AH073 (zie voetnoot 2).
De beide Kia Rio’s zijn met inruil van twee keer een Fiat gekocht, waarbij € 12.500,- aan contant geld is betaald door verdachte aan de verkoper [naam 4] . Voor de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] is € 5.500,- (p. 1457) bijbetaald, en voor de andere Kia Rio € 7.000,- (p.1458). De rechtbank vindt het niet op voorhand onaannemelijk dat de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] is betaald met het spaargeld van dochter [naam 1] . Verdacht heeft op zitting verklaard dat hij kon beschikken over dit geld. Dat betekent dat er € 5.500,- aan beginsaldo moet worden gecorrigeerd ten voordele van verdachte. Dit is – net als bij de kosten voor de gebitsrenovatie – verwerkt in het onderstaande overzicht van de contante uitgaven.
Wat betreft de woonwagen het volgende. De verdediging heeft gesteld dat het bedrag van
€ 45.000,- zou zijn voldaan als onderdeel van de aanschaf van de woonwagen aan de [adres 2] van € 96.000,-. Die stelling volgt de rechtbank niet. De termijnen voor de woonwagen aan de [adres 2] zijn contant per kas voldaan op 7 september 2007 (€ 15.000,-), 25 september 2007 (€ 45.000) en 22 mei 2008 (€ 10.000,-). [5] Daarnaast zijn op 9 januari 2008 en 13 maart 2008 nog eens € 30.000,- respectievelijk € 15.000,- per kas betaald voor een casco woonwagen. [6] Niet valt in te zien dat deze termijnen zien op dezelfde woonwagen, omdat deze tezamen anders de overeengekomen € 96.000,- ver zouden overstijgen. De rechtbank concludeert dat verdachte kennelijk twee woonwagens heeft aangekocht.
Het vorenstaande leidt tot het volgende overzicht van contante uitgaven:
- woonwagen [adres 2] € 108.000,00
- keuken woonwagen € 27.000,00
- Jets tbv badkamer € 7.500,00
- aankoop cascowoonwagen € 45.000,00
- aankoop Sea Doo RXT RS 260 + trailer € 17.500,00
- aankoop Camper Fiat Rapido € 51.500,00
- aankoop Seadoo GTX 260 IS € 13.500,00
- Kia Rio’s ( [kenteken 2] ) (
minus € 5.500,-) € 30.672,00
- aankoop waterscooter € 4.500,00
- vakanties familie [naam 6] € 16.780,00
- gebitsrenovatie (
minus € 4.000,-) € 20.000,00
- aankoop Chalet Willerby € 19.250,00
- lease auto ( [kenteken 7] ) € 15.208,00
- opleidingskosten € 2.930,00
- huur auto ( [kenteken 8] ) € 10.005,00
- horloge (Hublot) € 27.000,00
- Bergman Clinic € 4.150,00
- Harley-Davidson met kenteken [kenteken 5] € 17.133,23
- diverse contante uitgaven € 8.405,01
-------------------
Totaal aan contante overige uitgaven € 446.033,24
4. Overige contante uitgaven (gezamenlijk huishouden) van verdachte volgens het NIBUD: over de onderzoeksperiode bedroegen de totale genormeerde (basis) NIBUD-uitgaven voor het huishouden van verdachte € 221.098,-. Via geanalyseerde bankmutaties en contante facturen zijn NIBUD-gerelateerde uitgaven waargenomen die door verdachte, zijn partner [naam 2] en zijn dochter [naam 1] zijn verricht. Dit betrof een totaalbedrag van € 143.267,25. Zodoende is in de kasopstelling een bedrag van € 77.830,58 aan (onverklaarbare) uitgaven meegenomen.
Het totaalbedrag aan contante uitgaven in de onderzoeksperiode betrof aldus € 867.586,82
Samenvatting kasopstelling
Beginsaldo contant geld per 1 januari 2007 € 0 –
Legale contanten ontvangsten (incl. bankopnames) € 324.984,00 –
Eindsaldo contant geld per 7 oktober 2014 € 9.540 +
-------------------
Beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 315.444,00
Werkelijke contante uitgaven (incl. bankstortingen) € 867.586,82 –
-------------------
Verschil € 552.142,82 –
Conclusie rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte, gelet op de kasopstelling, meer contant geld heeft uitgegeven dan dat er is binnengekomen. Dit betreft meer dan een half miljoen euro. Dat is een enorm bedrag. Het bedrag staat niet in verhouding tot de legale inkomsten van verdachte (ongeveer een bedrag van € 60.000,- [7] ) die bij de Belastingdienst over de onderzoeksperiode bekend waren. Zodoende is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier zonder meer een vermoeden van witwassen volgt.
Verklaringen van verdachte over het (gestelde onverklaarbare) verschil
Verdachte is in oktober 2014 zes keer verhoord door de politie. In deze verhoren is hem uitvoerig gevraagd naar de herkomst van het geld en de aangeschafte voorwerpen. Verdachte heeft zich telkens beroepen op zijn zwijgrecht. Daar heeft hij recht op, maar dat maakte dat de politie geen nader onderzoek heeft kunnen doen naar de herkomst van het geld en de voorwerpen.
Op 23 december 2015 heeft de verdediging gesteld dat er sprake was van spaargeld en familiegoud dat in eigendom was van de familie van verdachte en dat verdachte namens hen beheerde. Het familiegoud had verdachte bij [naam 7] te Utrecht laten taxeren en dat had hij daarna, via de heer [naam 8] , aan een persoon in Zwitserland (later: Luxemburg) verpand. Daarom heeft de verdediging verzocht om verschillende getuigen hierover te horen.
Ter terechtzitting van 2 februari 2017 heeft verdachte verklaard dat hij het familiegoud, waaronder een gouden broekriem met een pauw erop en bezet met diamanten van meer dan 10 kilogram en van onschatbare waarde, in 2006 bij [naam 9] , het bedrijf van [naam 10] , in Luxemburg voor € 270.000,- heeft verpand. Dit geld heeft hij contant gekregen en heeft hij in twee etappes in een rugzak naar Nederland vervoerd. Het geld heeft hij gebruikt voor zijn handel en hij heeft het bedrag met zijn handel ongeveer verdubbeld. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat dit de enige lezing is voor de herkomst van het geld en de voorwerpen. De overeenkomst van de verpanding had verdachte in zijn woning verstopt en is niet gevonden bij de doorzoeking van zijn woning. Naderhand heeft hij het aan zijn toenmalige raadsman gegeven en daarna is het zoekgeraakt, aldus verdachte. Verder heeft verdachte ter onderbouwing van de gestelde verpanding nog een voorbeeld van een ‘loan agreement [naam 9] ’ overgelegd, waarbij hij heeft gesteld een soortgelijke overeenkomst te hebben gesloten.
Op 4 oktober 2017 is – na een door de rechtbank gegeven opdracht om (in eerste instantie uiterlijk 23 maart 2017) een overzicht van de handel van verdachte en hoeveel hij daarmee heeft verdiend in de tenlastegelegde periode, te overleggen – door de verdediging een overzicht van inkomsten en uitgaven van november 2005 tot en met december 2009 overgelegd. In het overzicht staat (onder meer) een bedrag van € 278.805,- aan inkomsten in april 2006 en staat verder op januari 2007 een positief saldo van € 597.030,-. Verder is in het overzicht te zien dat het saldo vanaf het begin van de tenlastegelegde periode – behoudens twee korte oplevingen in februari 2007 en februari 2009 – enkel afneemt en in december 2009 € 161.430 bedraagt.
Concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
De rechtbank stelt vast dat verdachte, na aanvankelijk meer dan een jaar te hebben gezwegen, tegenstrijdige verklaringen over de herkomst van het geld en de voorwerpen heeft afgelegd. In eerste instantie heeft hij verklaard dat het tenlastegelegde geldbedrag en de daarmee aangeschafte voorwerpen hun herkomst vinden in de verpanding van het familiegoud waarvoor hij € 270.000,- heeft gekregen en dat hij met zijn handel zou hebben verdubbeld. Uit het later overgelegde overzicht van inkomsten en uitgaven, welke niet (met ook maar enig onderliggend stuk) is onderbouwd, blijkt geenszins dat hij het bedrag dat hij middels de verpanding stelt te hebben verkregen heeft verdubbeld. Integendeel. Hij zou blijkens het overzicht sinds april 2006, de maand waarbij een bedrag van € 278.805,- aan inkomsten staat vermeld en daardoor lijkt te zien op het gestelde bedrag dat hij door de verpanding van het familiegoud zou hebben gekregen, enkel hebben ingeteerd op het door hem gestelde saldo.
Naast het afleggen van tegenstrijdige verklaringen over de herkomst van het tenlastegelegde geldbedrag en de voorwerpen, is de rechtbank van oordeel dat – nog los van de vraag of er daadwerkelijk sprake was van familiegoud – de verklaring van verdachte over de verpanding op zichzelf bezien ook geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is.
Verdachte heeft geen enkel stuk omtrent de verpanding overgelegd. Er was – zoals hij heeft gesteld – een overeenkomst van de verpanding, maar die zou zijn voormalige raadsman zijn kwijtgeraakt. De verdediging heeft om haar moverende redenen (blijkbaar) geen aanleiding gezien die raadsman hieromtrent als getuige te laten horen. Een kopie van de overeenkomst is niet overgelegd. Ook is geen taxatierapport overgelegd, terwijl het wel voor de hand had gelegen dat verdachte dit voorafgaand aan de gestelde verpanding, of tenminste van de gouden broekriem van gestelde onschatbare waarde, had laten opmaken. Verdachte heeft geen kwitantie of betalingsbewijs van het bedrag van € 270.000,- overgelegd. Er zijn ook geen getuigen (aangedragen) die kunnen verklaren over het gestelde verkregen geld uit de verpanding. Daarnaast acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte het familiegoud – zo gesteld een broekriem van onschatbare waarde en andere unieke stukken van meer dan 500-600 jaar oud – heeft verpand, maar na het verlies daarvan geen aangifte van verduistering ervan heeft ingediend. ‘Ik heb het [verlies] voor lief genomen’, verklaarde hij hierover ter terechtzitting van 2 februari 2017. Dit vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Het overleggen van een ‘loan agreement [naam 9] ’, dat slechts een niet nader gespecificeerde conceptversie is, is hoogstens een onderbouwing van het bestaan van het bedrijf [naam 9] . De gestelde verpanding is hiermee niet concreet gemaakt. Tot slot overweegt de rechtbank dat de door verdachte gestelde (legale) handel met het overleggen van het ‘kale’ overzicht van cijfers met gestelde inkomsten en uitgaven, op geen enkele wijze is onderbouwd.
Uit het op 4 oktober 2017 overgelegde overzicht lijkt vervolgens (toch) een nieuwe lezing te zijn gerezen, namelijk dat verdachte op 1 januari 2007 ongeveer € 600.000,- aan beginsaldo zou hebben gehad. Nog daargelaten dat dit verweer niet (expliciet) is gevoerd in de strafzaak en in strijd zou zijn met de verklaring van verdachte dat het verhaal omtrent de verpanding van het familiegoud de enige lezing voor de herkomst van het geld en de voorwerpen was, is een beginsaldo van € 600.000,- op geen enkele wijze onderbouwd en daarmee dus niet verifieerbaar. Verder merkt de rechtbank nog op dat het gestelde beginsaldo van € 600.000,- niet strookt met (de noodzaak van) het belenen van familiegoud om dat als soort van startkapitaal te gebruiken voor de handel. Op welk kapitaal vervolgens vrijwel alleen maar zou zijn ingeteerd omdat verdachte stelde er goed van te hebben geleefd.
Conclusie rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag van € 552.142,82, oftewel het verschil tussen de werkelijke contante uitgaven en het beschikbare geld voor het doen van uitgaven, en de met dat geld aangeschafte tenlastegelegde voorwerpen.
Uit de resultaten van het nader onderzoek van het Openbaar Ministerie kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geldbedrag en de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank wil aannemen dat verdachte ook legale handel heeft gedreven, maar niet meer dan al is meegenomen in de kasopstelling zoals hiervoor is overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode een geldbedrag van € 552.142,82 heeft verworven, voorhanden gehad en/of uitgegeven en de tenlastegelegde voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl hij wist dat deze – middellijk of onmiddellijk – (al dan niet gedeeltelijk) afkomstig waren uit enig misdrijf.
(Gewoonte)witwassen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een cash geldbedrag van € 552.142,82 en een groot aantal (luxe) goederen heeft witgewassen. Gelet op de hoogte van het geldbedrag, het grote aantal goederen en het feit dat dit witwassen heeft plaatsgevonden over een periode van meer dan zeven jaren, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat immers geen bewijs dat verdachte wist van de aanwezigheid van de hennep in zijn schuur.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van doorzoeking op het adres [adres 2] , 6708 PB te Wageningen, en de lijst van in beslag genomen voorwerpen, p. 1159 t/m 1168;
- het proces-verbaal van bevindingen ‘ [naam 11] 6 horloges van [verdachte] ’, p. 1070 en 1071.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2017.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het volgende heeft begaan:
1.
hij, op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 01 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014, te Wageningen en/of Wolfheze en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt door
) (telkens) één ofmeer voorwerp
(en
), te weten
- een woning/pand/woonwagen, [adres 2] te Wageningen (en/of bijbehorende
grond en/of bijgebouwen) en
/of(ingebouwde) keuken en
/of
- een casco woonwagen
(zie § 4.4.3.4 en AH073 en A.06.02.010.002 en A.06.02.010.003)en
/of
- een chalet ( Willerby )
(zie § 4.4.3.12 en AH073 en C.01.022 en AH048)en
/of
-
één of meerpersonenvoertuigen, (waaronder één
of meerKia Rio
(‘s)(
[kenteken 1] en[kenteken 2] ) en een Mercedes Benz (CLS 350, [kenteken 3] )),
- en
/ofeen camper Fiat (Ducato Rapido, [kenteken 4] ),
- en
/ofeen motorfiets (Harley Davidson, [kenteken 5] ),
- en
/of één of meerwaterscooters: (waaronder een Seadoo GTX 260 IS, Seadoo GTX LTD IS, [kenteken 6] , SeaDoo RXT 260 en/of met bijbehorende trailer),
- en
/oféén of meer sieraden (waaronder
(onder meer)een Hublot horloge)
- en
/oféén of meer andere (luxe)goederen
- en
/ofin elk geval één of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 552.142,82 euro),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad
, heeft overgedragenen/of heeft omgezet, althans van die
/datbovenomschreven voorwerp
(en
), gebruik heeft gemaakt
en/of van die/dat bovenomschreven voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet gedeeltelijk) afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij op
of omstreeks07 oktober 2014 te Wageningen opzettelijk valse
, vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigdemerken, te weten een horloge van het merk Hublot Big Bang (beslagcode A.06.02.022) en
/ofeen horloge van het merk Rolex (beslagcode A.03.01.005) en
/ofeen horloge van het merk Omega (beslagcode A.06.02.012), in voorraad heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van feit 1:
Nog daargelaten de vraag of de geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn van eigen misdrijf, is van de kwalificatie-uitsluitingsgrond geen sprake. Verdachte heeft de geldbedragen immers niet enkel voorhanden gehad, maar heeft deze ook omgezet (in goederen en in giraal geld) en dus witwasgedragingen verricht.
Het bewezenverklaarde levert op:
Gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 3
Het bewezenverklaarde levert op:
Het opzettelijk binnen Nederland in voorraad hebben van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken.

5.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 1
Het feit is strafbaar.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het feit op grond van artikel 337, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet strafbaar is. Het ging slechts om enkele nagemaakte goederen, te weten drie nephorloges. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte deze nephorloges verhandelde. De rechtbank vindt het aannemelijk geworden dat deze horloges, zoals verdachte heeft verklaard, uitsluitend voor eigen gebruik waren. Zodoende bepaalt de rechtbank dat verdachte voor dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van feit 1
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het verloop van de redelijke termijn. Er is sprake van een overschrijding van 14 maanden. Indien strafoplegging volgt, zou een werkstraf, zo nodig met een voorwaardelijke gevangenisstraf, passend zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 21 februari 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014. Het witgewassen geldbedrag betrof 550.000 euro. Van dat geld heeft hij al die jaren geleefd, heeft hij zijn gezin onderhouden en heeft hij veel luxegoederen aangeschaft. Ter terechtzitting verklaarde hij dat hij het geld in deze periode met vrachtwagens uitgaf, omdat het ook met vrachtwagens binnenkwam. Zijn luxueuze levensstijl werd bekostigd met illegaal verkregen geld. De rechtbank neemt hem dat bijzonder kwalijk.
Door crimineel geld in het gewone betalingsverkeer te brengen, werkte verdachte er aan mee dat criminele activiteiten en inkomsten daaruit werden verhuld. Hierdoor wordt crimineel gedrag in de hand gewerkt, omdat daarmee gedacht kan worden dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten (op het gebied van fraude). Het handelen van verdachte rechtvaardigt, gelet op het voornoemde en met name het grote bedrag dat is witgewassen, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte, als stok achter de deur om herhaling van strafbare feiten te voorkomen, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. De termijn is op 7 oktober 2014 – de dag dat verdachte werd aangehouden en in verzekering werd gesteld – aangevangen. Dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan 14 maanden is overschreden. Het overschrijden van de redelijke termijn wijt de rechtbank echter aan de procesopstelling van de verdachte. Eerst bij de rechter-commissaris is er een alternatieve lezing voor het voorhanden hebben van geld en goederen naar voren gebracht en is door de verdediging verzocht om verschillende getuigen te horen. De alternatieve lezing moest onderzocht worden, waardoor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Vervolgens is de verdediging met een nieuwe lezing gekomen en heeft zij veel tijd nodig gehad voor het opstellen van het gevraagde overzicht van de handel van verdachte en is meermalen om uitstel gevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening en risico van verdachte dient te komen en zal daarom volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opleggen. De dagen die hij in verzekering heeft gezeten zullen daarvan afgetrokken worden. De straf wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voor het beslag
De officier van justitie heeft gesteld dat de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] terug kan naar de rechthebbende, [naam 1] . Indien de auto al vervreemd is, dan zal hij ervoor zorgdragen dat de opbrengst daarvan aan [naam 1] toekomt. De verdediging heeft hierover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de Kia Rio met kenteken [kenteken 1] terug kan naar [naam 1] . Niet is gebleken dat dit goed verkregen is met illegaal verkregen geld.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 532,35.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte voor het in voorraad hebben van de nephorloges niet strafbaar is. Verder is ook niet gebleken van rechtstreekse schade. Daarnaast zijn advocaatkosten enkel toewijsbaar als het gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. In dit geval is geen rechtstreekse schade opgegeven door de benadeelde. Er is enkel door een advocaat namens benadeelde aangifte gedaan. Deze kosten zijn niet als rechtstreekse schade aan te merken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. Er ontbreekt immers een machtiging om het schadevergoedingsformulier in te mogen dienen namens [benadeelde] Daarnaast dient niet-ontvankelijkheid te volgen, omdat verdachte voor het in voorraad hebben van de nephorloges geen straf of maatregel krijgt opgelegd en ook artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing wordt verklaard. Hij wordt voor dit feit ontslagen van alle rechtsvervolging. Verder wenst de rechtbank, ten overvloede, nog op te merken dat haar ook niet is gebleken van (gestelde) rechtstreekse schade.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 337, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte voor het
onder 3 ten laste gelegdevan alle
rechtsvervolging;
 verklaart verdachte strafbaar voor feit 1;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 1 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voor het beslag
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende, [naam 1] , te weten: Kia Rio, met kentekennummer [kenteken 1] ;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. de Munnik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2017.
Mr. G.J.M. van Wijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de politie Oost Nederland, opgemaakte proces-verbaal, projectnaam 07DFR14002 KANARIE, gesloten op 4 augustus 2015, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Voor deze hele paragraaf (op onderdelen met aanvullingen van andere voetnoten): AH073: rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, proces-verbaalnummer 2014106.1100, p. 2 t/m 34, en de daarin genoemde bijlagen.
3.AH001-019, online inzag uittreksel van Kamer van Koophandel, p. 123 en 124.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 december 2017.
5.A.05.01.002.001 (2 pagina’s), bijlage bij het ongenummerde proces-verbaal AH073 rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, proces-verbaalnummer 2014106.1100.
6.A.06.02.010.002 en A.06.02.010.003, nota’s op naam van verdachte, bijlage bij voornoemd proces-verbaal AH073.
7.AH002: proces-verbaal van verstrekking en informatie van belastingdienst, p. 171 t/m 173. Zie pagina 8 van het relaas-pv voor een schematisch overzicht.