ECLI:NL:RBGEL:2017:6807

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
05/880613-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld wegens onvoldoende bewijs

Op 27 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De zaak was aanhangig gemaakt door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.W.G.J. IJsseldijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 30 augustus 2017 en 13 december 2017.

De tenlastelegging omvatte onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] door met een vuurwapen op hem te schieten, alsook openlijke geweldpleging tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] gewond raakte. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers onbetrouwbaar waren en dat er onvoldoende objectief bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten te bewijzen.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers niet konden worden gebruikt als steunbewijs, omdat zij inconsistent waren en er aanwijzingen waren dat zij hun verklaringen mogelijk op elkaar hadden afgestemd. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van zowel de poging tot zware mishandeling als de openlijke geweldpleging. Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van verboden wapenbezit, omdat niet kon worden bewezen dat hij op de hoogte was van het wapen dat in zijn auto was aangetroffen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880613-17
Datum uitspraak : 27 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem – HvB Arnhem Zuid.
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 augustus 2017 en 13 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 7 maart 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een revolver/pistool, althans met een vuurwapen (gelijkend voorwerp),
op/in het (boven)been van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
hij, op of omstreeks 7 maart 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Zeegsingel en/of de Zwanebloemlaan, en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, (de parkeerplaats naast) speeltuin 'De Hakkebrak' en/of wijkcentrum 'De Hobbit', in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het:
- ( meermalen) (met gebalde vuist) slaan en of stompen tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( meermalen) (met gebalde vuist) slaan en/of stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( meermalen) met een wapen, althans met een (hard) voorwerp, slaan op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij, op of omstreeks 7 maart 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (meermalen) (met gebalde vuist) te slaan en of te stompen tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (meermalen) (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen tegen het
lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (meermalen) met een wapen, althans met een (hard) voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 7 maart 2017 tot en met 15 mei 2017 te Arnhem, gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, (telkens) een wapen van categorie III onder 1, te weten een revolver (merk Nagant 1895, kaliber 7.62), en/of munitie van categorie III, te weten 7 (scherpe) patronen (merk Sellier & Bellot .32 S&W Long, kaliber 7.65), voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feiten 1 en 2: poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, dan wel mishandeling in vereniging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich onder feit 1 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en onder feit 2 aan openlijke geweldpleging. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren allebei dat verdachte bij de groep die hen heeft mishandeld, betrokken was en dat hij daarbij [slachtoffer 1] in zijn been heeft geschoten. Deze verklaringen zijn betrouwbaar, nu deze worden bevestigd door objectief vastgestelde feiten in het dossier, zoals geconstateerd letsel, bloed- en DNA-sporen en camerabeelden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging dan wel mishandeling in vereniging. Daartoe is aangevoerd dat de betrokkenheid van verdachte bij de feiten uitsluitend blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze verklaringen zijn echter onbetrouwbaar en ongeloofwaardig, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van genoemde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op 7 maart 2017 omstreeks 07:26 uur is [slachtoffer 1] bij het Rijnstate ziekenhuis binnengebracht met een verse schotwond in zijn been. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren hierover dat [slachtoffer 1] deze schotwond heeft opgelopen bij een gevecht tussen hen en een groep andere jongens in Arnhem op de parkeerplaats van wijkcentrum ‘De Hobbit’ (Zwanenbloemstraat 2a). Kort na dit gevecht is bij [slachtoffer 1] op genoemde datum het volgende letsel geconstateerd. Een inschotverwonding aan de voorzijde op het linker bovenbeen met een uitschotverwonding op de achterzijde van de linker knieholte en een hoofdwond. Op genoemde parkeerplaats bij wijkcentrum ‘De Hobbit’ zijn op 7 maart 2017 om 13:15 uur bloedsporen aangetroffen. Bovendien zijn daar onder andere een leeg flesje Cola en een leeg blikje Red Bull gevonden met daarop het DNA van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door dezelfde groep jongens op genoemde datum omstreeks genoemd tijdstip, is geslagen. De politie constateert op 7 maart 2017 omstreeks 08:15 uur bij hem een verdikking van zijn linkeroog.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat vaststaat dat een gevecht heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] door zijn bovenbeen is geschoten en op zijn hoofd is geslagen en dat [slachtoffer 2] ook is geslagen op zijn oog. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan worden bewezen dat verdachte bij de groep jongens die dit gedaan heeft, aanwezig was en of kan worden bewezen dat verdachte degene was die [slachtoffer 1] door zijn been heeft geschoten.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn en dat de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident niet op grond daarvan kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
[slachtoffer 1]
heeft in zijn eerste verklaring in het ziekenhuis op 7 maart 2017 verklaard dat hij is overvallen door twee onbekende personen op de Zeegsingel in Arnhem. Na deze overval heeft ene [naam 1] hem naar het ziekenhuis gebracht. [slachtoffer 1] heeft de politie in genoemd verhoor opzettelijk naar de verkeerde plaats delict gestuurd, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] op 24 november 2017 hierover verklaard dat hij geen juiste informatie aan de politie wilde geven omdat hij geen aangifte wilde doen. [slachtoffer 1] wil verder niets meer vertellen. Hij wil geen namen van betrokkenen noemen, maar verklaart wel dat het bekenden van hem zijn. Naar aanleiding van een schietpartij op 8 maart 2017 voor het huis van zijn ouders, verandert hij van mening en doet hij op 9 maart 2017 alsnog aangifte. In die aangifte verklaart hij dat hij op 7 maart 2017 door [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)is neergeschoten. Hij concludeert dat uit het feit dat hij van voren werd beschoten, waar [verdachte] stond, en dat hij vuur uit de loop van het wapen zag komen. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] in eerder genoemd verhoor tot slot verklaard dat hij zeker weet dat hij door [verdachte] is beschoten.
Verder blijkt uit verschillende verhoren dat [slachtoffer 1] geen openheid van zaken aan de politie wenst te geven. Hij verwijdert bovendien WhatsApp berichten op zijn telefoon alvorens hij deze desgevraagd aan de politie afgeeft, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . In zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 1] hierover dat hij zich dit niet kan herinneren of dat de verbalisanten dit fout hebben gezien.
[slachtoffer 2]
heeft in zijn eerste verklaring op 7 maart 2017 in het ziekenhuis tegen de politie verklaard dat hij de verdikking rond zijn oog heeft opgelopen bij een bokstraining. Verder heeft hij toen verklaard dat [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis was gebracht door [naam 1] . Dit komt exact overeen met de eerste verklaring van [slachtoffer 1] . In zijn aangifte van 9 maart 2017 verklaart [slachtoffer 2] evenwel dat [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis is gebracht door [naam 2] . Bij de rechter-commissaris wordt [slachtoffer 2] op 24 november 2017 hierover ondervraagd. Tijdens dat verhoor ontkent hij dat hij met [slachtoffer 1] heeft afgesproken wat ze zouden zeggen tegen de politie. Het verhaal dat zijn neef zou zijn overvallen, had hij zelf bedacht. Hij verklaart dat “de jongens” tegen hem hadden gezegd dat hij geen aangifte moest doen , omdat hij er anders aan zou gaan. Over de verwonding aan zijn oog verklaart hij in zijn aangifte van 9 maart 2017 dat hij inderdaad eerder had verteld dat hij die had opgelopen bij tijdens het kickboksen.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het ziekenhuis zo’n 3 á 4 minuten de tijd hebben gehad om ongestoord met zijn tweeën te praten. De rechtbank kan aldus niet uitsluiten dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Tenslotte verklaart [slachtoffer 2] pas dat verdachte degene was die geschoten heeft, nadat [slachtoffer 1] voor het schietincident aangifte heeft gedaan.
[naam 2] zelf verklaart dat hij zich herkent op de foto bij de ingang van het Rijnstate ziekenhuis en dat hij [slachtoffer 1] naar dat ziekenhuis heeft gebracht.
Het dossier bevat aanknopingspunten voor de gedachte dat er een ripdeal heeft plaatsgevonden in een hennepkwekerij en dat de hennep zou zijn gestolen door [slachtoffer 1] en een neef van hem. Of dat juist is, kan niet worden vastgesteld, maar het kan verklaren waarom [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanvankelijk geen aangiften wilden doen.
Conclusie
Vast staat dat er een vechtpartij heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer 1] daarbij is neergeschoten. Dat wordt ondersteund door objectief vastgestelde feiten. Voor betrokkenheid van verdachte hierbij is echter geen neutraal, objectief steunbewijs. Die betrokkenheid kan alleen worden aangenomen op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . In het onderzoek, staat – op grond van het voorgaande – vast dat zij aantoonbaar hebben gelogen ten overstaan van de politie. Daarbij komt dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, met name nu uit het dossier blijkt dat zij hiervoor in het ziekenhuis de tijd hebben gehad en hun allereerste, onjuiste verklaringen nagenoeg exact met elkaar overeenkomen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn dan ook ongeloofwaardig en onbetrouwbaar. Nu, ondanks uitvoerig onderzoek, geen enkel objectief of technisch bewijs is gevonden dat verdachte zich ten tijde van het schietincident op de plaats delict bevond, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en het plegen van openlijk geweld dan wel het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 2).
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van zowel feit 1 als feit 2.
Feit 3: verboden wapenbezit
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit. In de auto die op zijn naam staat is een vuurwapen aangetroffen, waarvan het bezit strafbaar is gesteld in de Wet Wapens en Munitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
In de personenauto (Renault Clio [kenteken] ) die op naam van verdachte staat is in de achterbak, onder de plank waaronder het reservewiel zich bevindt, naast het reservewiel, gewikkeld in een blauwe handdoek, een revolver van het merk Nagant 1895, kaliber 7.62x38R aangetroffen. Daarin bevonden zich 7 patronen van het merk Sellier & Bellot .32 S&W Long. Zowel de revolver als de patronen zijn strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat anderen zijn auto ook gebruiken en dat zij ook spullen in deze auto leggen. Bovendien wist hij niets van de revolver en de munitie af.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de revolver en de munitie voorhanden heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat dit wapen en de munitie in zijn auto aanwezig waren. Het wapen is onderzocht op DNA-materiaal waarbij geen match is gevonden met het DNA-profiel van verdachte. De aangetroffen munitie is ook onderzocht en daarbij is wel een match gevonden met het DNA-profiel van [naam 3] .
Op grond van het dossier kan enkel worden geconcludeerd dat het wapen en de munitie zijn aangetroffen in een auto die op naam staat van verdachte. Dit biedt echter, mede gezien de ontkenning van verdachte en de hiervoor genoemde contra-indicaties, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen en de munitie in de auto. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het verboden wapenbezit (feit 3).
Ten aanzien van het beslag
Voor wat betreft het beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de onder verdachte in beslag genomen personenauto (Renault Clio [kenteken] ) aan hem teruggegeven kan worden, nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de personenauto (Renault Clio [kenteken] ) aan de veroordeelde.
2a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de poging tot zware mishandeling (feit 1) en de openlijke geweldpleging, dan wel mishandeling (feit 2). Gevorderd wordt een bedrag van € 5.107,25 (bestaande uit € 607,25 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2017 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen, nu deze voldoende is onderbouwd en rechtstreeks verband bestaat met de ten laste gelegde feiten. Daarnaast dient de vordering te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2017 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, nu zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair stelt de verdediging dat het bedrag aan immateriële schade moet worden verminderd, omdat uit het dossier volgt dat sprake was van enige mate van eigen schuld bij de benadeelde.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte ten aanzien van de poging tot zware mishandeling en het plegen van openlijk geweld, dan wel het medeplegen van mishandeling wordt vrijgesproken.

3.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten.
Voor het beslag:
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, de personenauto Renault Clio [kenteken] aan rechthebbende, te weten: [verdachte] .
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2).
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en mr. A. Cimen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 december 2017.