ECLI:NL:RBGEL:2017:6739

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
05/740172-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag zonder noodweersituatie met vrijspraak van moord

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op [slachtoffer] op 20 april 2017 in Wageningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die dag, na een confrontatie met [slachtoffer], hem meermalen met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar het subsidiair tenlastegelegde, doodslag, is wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien hij zelf naar buiten ging terwijl [slachtoffer] zich buiten bevond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft ook de psychologische en sociale omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Zutphen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740172-17
Datum uitspraak : 22 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] , [plaats] ,
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg in Zutphen.
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 juli 2017, 2 oktober 2017 en 11 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Wageningen [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het (boven)lichaam te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp;
althans, indien dit niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Wageningen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het (boven)lichaam te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 april 2017 zijn agenten naar aanleiding van een 112-melding naar de woning aan de [adres 2] in Wageningen gegaan. Zij zagen op de stoep voor de inrit van de woning een man liggen. De agenten zagen vier steekwonden en voelden geen hartslag. De man is gereanimeerd, maar uiteindelijk heeft de aanwezige arts geconstateerd dat de man was overleden. [2]
Het stoffelijk overschot was dat van [slachtoffer] . [3]
Bij de sectie werden aan de beide kanten van de borstkas, aan de rug links, aan de bovenbuik links, aan de linkeroksellijn laag/boven de linkerheup en aan de rechterhand, acht of negen scherprandige huidperforaties vastgesteld, alle met onderhuidse en begeleidende bloeduitstortingen. Geconcludeerd is dat het intreden van de dood wordt verklaard als gevolg van vier steekletsels aan de borstkas. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 april 2017 [slachtoffer] heeft geduwd en daarbij heeft gezwaaid met een mes. [slachtoffer] liep daarbij vol het mes in, aldus verdachte. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad zodat verdachte moet worden vrijgesproken van moord.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd kalm en rustig heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank overweegt dat verdachte samen met zijn vriendin [naam] en zijn zoon in de woning van [naam] was. [slachtoffer] kwam naar die woning toe. Verdachte heeft verklaard dat hij in de tuin stond en [slachtoffer] in de steeg hoorde. Hij is toen snel naar binnen gelopen om een mes uit zijn tas te pakken. Vervolgens is hij met het mes naar buiten gelopen omdat hij [slachtoffer] niet bij de woning wilde hebben. Hij heeft ook verklaard te hebben gehandeld uit angst.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat van kalm en rustig beraad sprake is geweest. Verdachte heeft [slachtoffer] niet zelf opgezocht, maar werd die avond ineens geconfronteerd met diens aanwezigheid bij de woning van [naam] . Verdachte was bang dat [slachtoffer] de woning binnen zou komen en heeft toen een mes gepakt. Dit past naar het oordeel van de rechtbank eerder bij handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en zal hem vrijspreken van moord. Dat verdachte eerder die dag zou hebben gezegd dat hij het zelf wel zal oplossen en in een app-bericht om een ‘blaffer’ heeft gevraagd, staat los van het feit dat verdachte, toen hij later die avond onverwachts met de aanwezigheid van [slachtoffer] bij de woning van [naam] werd geconfronteerd, in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.
Het subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer] is overleden ten gevolge van vier dodelijke steekwonden. Dit pas niet bij de verklaring van verdachte dat hij slechts met het mes heeft gezwaaid waarbij [slachtoffer] “in zijn mes is gelopen”. Dit letsel moet zijn veroorzaakt door met kracht en dus opzettelijk te steken. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen met kracht heeft gestoken, waarmee hij [slachtoffer] ter plekke van het leven heeft beroofd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 april 2017 te Wageningen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,in het
(boven
)lichaam te steken met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. [slachtoffer] probeerde met geweld en bedreigingen de tuin/de woning binnen te dringen en dreigde iemand te vermoorden. Verdachte mocht zich verdedigen tegen de indringer om zichzelf en anderen te beschermen. Er moet ontslag van rechtsvervolging volgen, omdat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer dan wel noodweerexces. Mocht de rechtbank niet meegaan in dit betoog, dan wordt een beroep gedaan op putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces.
De rechtbank zal zich allereerst uitlaten over de vraag of aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Onder een ogenblikkelijke aanranding valt ook een onmiddellijk dreigend reëel gevaar voor zo een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is niet voldoende.
Verdachte heeft in eerste instantie tegenover de politie verklaard zoals hierboven weergegeven: hij hoorde [slachtoffer] in de steeg, pakte snel een mes en ging naar buiten. In latere verhoren bij de politie heeft hij verklaard dat er iets tegen de ruiten van de woning werd gegooid. Dit past bij het aantreffen van zand en onkruid, vermoedelijk afkomstig van de naast en achter de garage van de woning gelegen brandgang, bij de ramen en in de tuin van de woning.
In een later stadium heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] al aan de poort van de schutting stond te sjorren waarna verdachte naar buiten is gegaan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] bij de achterdeur stond, verdachte de achterdeur dicht probeerde te houden en dat hij (verdachte) vervolgens daar meerdere keren op zijn gezicht en achterhoofd werd geslagen door [slachtoffer] . De rechtbank overweegt dat het de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte ter zitting niet ten goede komt dat hij pas ter zitting voor het eerst heeft verklaard dat [slachtoffer] geweld zou hebben gebruikt. De rechtbank kan zich namelijk moeilijk voorstellen dat zo’n wezenlijk onderdeel van een situatie als het zich in de tuin bevinden van [slachtoffer] en het meermalen slaan pas ter zitting wordt benoemd. Dit geldt zeker omdat deze latere verklaringen van verdachte niet worden ondersteund door objectieve informatie. De rechtbank wijst in dit verband op de constatering van een politieambtenaar dat kort na het incident op het lichaam van verdachte geen uiterlijke verwondingen en/of ander letsel zichtbaar waren. Verder vindt de rechtbank de verklaringen van enkele omwonenden van belang.
Zo heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) uit het steegje kwam lopen, achter de schutting naast de oprit van [naam] . Hij liep richting de schuttingdeur de oprit op. Toen kwam verdachte naar buiten door de schuttingdeur. Verdachte deed de schuttingdeur open en liep naar buiten. Toen gingen ze richting de stoep en daar gingen ze om elkaar heen draaien. Op de oprit hebben verdachte en [slachtoffer] niet echt gevochten. Niet van vuist tot vuist en geen trappen, zo heeft [getuige 1] verklaard.
[getuige 2] heeft verklaard dat één persoon van de oprit van nummer 8 kwam en dat hij heel opgewonden was. Een tweede persoon kwam uit de steeg tussen nummer 8 en nummer 10 lopen. Deze man leek heel rustig. Deze tweede persoon liep de oprit op. Ze stonden op een afstand van elkaar dat ze elkaar net niet konden raken. [getuige 2] heeft de mannen niet zien vechten. De tweede persoon is de man die uiteindelijk is overleden.
De rechtbank overweegt dat deze verklaringen passen bij de verklaring die verdachte in eerste instantie bij de politie heeft afgelegd.
Tot slot wijst de rechtbank op de uitwerking van het telefoongesprek dat [naam] heeft gevoerd met de meldkamer van de politie. Hieruit blijkt het volgende.
(…)
B (beller): “ik wil gewoon dat de politie komt want er wordt met stenen gegooid naar achteren en met grind.
M (meldkamer): Er wordt met stenen gegooid?
B: Dat is mijn ex hier. Jullie hebben een melding in de computer dat jullie op tijd komen als er iets is.
(…)
B: Ja, want mijn vriend gaat nou al naar buiten. (…)”
Gelet op al het bovenstaande vindt de rechtbank het later door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk. Verdachte is zelf naar buiten gegaan op het moment dat [slachtoffer] zich nog buiten de poort bevond en heeft daar de confrontatie met [slachtoffer] gezocht.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, [naam] en/of de zoon van verdachte dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De enkele aanwezigheid van [slachtoffer] in de directe omgeving van de woning kan niet als zodanig worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat er geen directe fysieke dreiging bestond zolang [slachtoffer] buiten was en verdachte, [naam] en de zoon van verdachte zich in de woning bevonden.
Dat [slachtoffer] mogelijk dreigende teksten heeft geroepen en zand heeft gegooid, maakt dit niet anders.
Het gooien van onkruid tegen de ruiten van de woning van [naam] is in redelijkheid niet zodanig bedreigend dat dit op zichzelf kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding van een goed in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Nu geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed is van noodweer of noodweerexces geen sprake.
Vervolgens is de vraag of sprake is van putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces. Dat is het geval indien weliswaar geen sprake was van een noodweersituatie maar wel van een situatie waarin verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Verdachte heeft verklaard dat hij vreselijk bang was voor verdachte en vreesde voor zijn leven of dat van zijn zoon of vriendin. Dat kan zo zijn geweest, maar dat laat onverlet dat verdachte binnen was en [slachtoffer] zich buiten de poort bevond op het moment dat verdachte besloot naar buiten te gaan. Ook onder invloed van die angst is dat geen situatie waarin verdachte per ongeluk maar verschoonbaar heeft kunnen menen dat sprake was van een situatie waarin hij niet anders kon dan zich verdedigen tegen [slachtoffer] . Verdachte kon en moest binnen blijven en ook onder invloed van angst kon dat besef van hem worden gevergd.
Dit betekent dat het beroep van de verdediging niet slaagt en dat het feit en verdachte strafbaar zijn.

6.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft. Er waren ernstige bedreigingen van de kant van het slachtoffer. Verdachte heeft ijHijgehandeld uit angst en uit verantwoordelijkheidsgevoel. Dat staat ook beschreven in de rapporten van de psycholoog en de psychiater. Verder heeft de raadsman gewezen op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft iemand van het leven beroofd. Hij heeft de ongewapende [slachtoffer] meermalen gestoken met een mes, tot [slachtoffer] neerviel en kort daarna ter plaatste overleed.
[slachtoffer] is plotseling, alleen en op een zeer gewelddadige manier overleden. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor zijn nabestaanden moeilijk te verdragen is.
De steekpartij vond plaats op de openbare weg en enkele omwonenden, waaronder minderjarigen, zijn getuige geweest van het incident. Ook op hen zal het gebeurde een onuitwisbare indruk hebben gemaakt.
Uit het dossier is duidelijk geworden dat de verhouding tussen verdachte en [naam] aan de ene kant en [slachtoffer] aan de andere kant op z’n zachtst gezegd gespannen was. Bij het ontstaan en voortduren van die situatie hebben het gedrag en de uitlatingen van [slachtoffer] naar het zich laat aanzien zeker een rol gespeeld. Dit rechtvaardigt echter niet dat verdachte het recht in eigen hand heeft genomen.
In het rapport van psychiatrisch onderzoek van 16 augustus 2017 van A.C.M. Kleinsman en
I. Wessels is beschreven dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis in een gecontroleerde omgeving (detentie) en een stoornis in het gebruik van cocaïne in remissie. Verder is er in het verleden mogelijk kortdurend een psychotische stoornis geweest. Er zijn kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis gezien, maar de stoornis werd niet gediagnosticeerd. Wel is zwakbegaafdheid vastgesteld. Er is geen duidelijk verband tussen het tenlastegelegde en de stoornissen, de afhankelijke persoonlijkheidskenmerken en de zwakbegaafdheid. De angst heeft bij verdachte op de voorgrond gestaan. Zijn handelen komt voort uit deze angst en niet uit een psychiatrische stoornis.
A.J. de Groot heeft in het rapport van psychologisch onderzoek van 14 september 2017 geconcludeerd dat bij verdachte afhankelijke en agressiegeremde kenmerken naar voren komen. Verder is sprake van een kwetsbare persoonlijkheidsorganisatie, een geringe persoonlijkheidsdifferentiatie en in het verlengde hiervan een zwakke identiteitsopbouw. Deze problematiek heeft niet de omvang van een persoonlijkheidsstoornis. Wel kan worden gesproken van een stoornis in het gebruik van cannabis. Het tenlastegelegde kan niet vanuit de stoornis in het gebruik van cannabis of de onrijpe persoonlijkheid worden verklaard. Het handelen lijkt vooral te verklaren te zijn vanuit contextuele en situatieve factoren.
De reclassering heeft in een advies van 13 juli 2017 beschreven dat verdachte niet agressief of oppositioneel overkomt. Gelet op zijn beperkte strafblad zouden er geen redenen tot zorg over een agressieprobleem moeten zijn. Maar navraag bij de politie heeft uitgewezen dat er in het recente verleden wel zorgen zijn geweest over de uitlatingen van verdachte en mogelijk heeft hij zich eerder dreigend opgesteld. De reclassering houdt er rekening mee dat de omstandigheid dat verdachte bij terugkeer in Wageningen mogelijk met negatieve reacties te maken krijgt, stress bij verdachte kan veroorzaken. Stress heeft volgens de reclassering een belangrijke rol gespeeld in de delictsituatie en is van invloed geweest op de psychische toestand van verdachte.
De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank stelt voorop dat de maximumstraf voor doodslag vijftien jaar is. Naar het oordeel van de rechtbank past een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook bij de ernst van het door verdachte gepleegde feit. Dat verdachte geen relevante veroordelingen op zijn strafblad heeft staan, maakt dat niet anders. De rechtbank vindt van groot belang dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat het handelen van verdachte niet is voortgekomen uit persoonlijkheidsproblematiek of een stoornis. Hij was volledig toerekeningsvatbaar. Daarom komt de rechtbank tot oplegging van de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar. Een lagere gevangenisstraf zou naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan het feit dat [slachtoffer] op 20 april 2017 het weliswaar hinderlijke maar geweldloze ophouden rondom de woning van [naam] uiteindelijk met de dood heeft moeten bekopen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaar;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en
mr. M.P. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2017.
Mr. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal van relaas, nummer 20170626.1600 (onderzoek ON4R017055 – LENTE), gesloten op 6 juli 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
3.Proces-verbaal van confrontatie, p. 175.
4.Voorlopig sectierapport van het NFI van 22 april 2017, p. 153-156.
5.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2017.