In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering die was ingesteld door de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland tegen de veroordeelde, die in 2017 was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. De zaak betreft een ontnemingsvordering waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde werd geschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015 wederrechtelijk voordeel heeft genoten door het niet betalen van weddenschappen, wat resulteerde in een geschat voordeel van € 37.413,46. De officier van justitie had een hoger bedrag gevorderd, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde en de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, waarbij het totale wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 37.413,46. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in deze ontnemingszaak.