Overwegingen
1. Alle aandelen van eiseres zijn in handen van Stichting [G] (hierna: de stichting). Voorzitter van de stichting is [A] (hierna: [A] ). De stichting houdt tevens alle aandelen in [H] BV (hierna: [H] ). [A] houdt alle certificaten van aandelen in zowel eiseres als [H] .
2. Tot de gedingstukken behoort een geldleningovereenkomst van 10 januari 2003 tussen eiseres en [H] waarin is opgenomen dat eiseres op 24 oktober 2002 aan [H] een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.
3. Tot de gedingstukken behoort een geldleningovereenkomst van 10 januari 2003 tussen [H] en [I] BV waarin is opgenomen dat [H] op 24 oktober 2002 aan [I] BV een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.
4. Tot de gedingstukken behoort een geldleningovereenkomst van januari 2003 tussen [I] BV en [J] CV waarin is opgenomen dat [I] BV op 24 oktober (naar de rechtbank begrijpt: 2002) aan [J] CV een lening heeft verstrekt van € 1.933.500.
5. Tot de gedingstukken behoort een subrogatieovereenkomst van 24 oktober 2002. Uit die overeenkomst volgt dat schuldenaren [K] BV, [L] BV en de [M] BV vanwege krediet in rekening-courant op dat moment € 2.883.500 zijn verschuldigd aan KBC Bank Nederland NV (hierna: KBC) en dat KBC tegen betaling van € 1.933.500 finale kwijting zal verlenen voor alle verplichtingen. [H] heeft zich door middel van de overeenkomst verbonden dat bedrag uiterlijk 24 oktober 2002 aan KBC te voldoen.
6. Bij akte van verpanding van [2002] hebben [K] BV, [L] BV en de [M] BV verklaard dat zij alle bestaande en toekomstige vorderingen verpanden aan [H] , eiseres, [I] BV en [J] CV. De activiteiten van [K] BV, [L] BV en de [M] BV zijn voortgezet door kleindochtermaatschappijen van [H] .
7. In de aangifte Vpb 2007 heeft eiseres haar vordering op [H] met € 425.000 afgewaardeerd ten laste van het fiscale resultaat en in de aangifte Vpb 2010 met € 500.000.
8. Op 25 januari 2011 is verweerder gestart met een boekenonderzoek naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2006 tot en met 2008. Tot de gedingstukken behoort een rapport van dat boekenonderzoek van 15 februari 2013. Verweerder heeft de afwaarderingen van de vordering op [H] ten laste van het fiscale resultaat niet geaccepteerd.
9. Voor het jaar 2007 heeft verweerder de afwaardering door middel van de onderhavige navorderingsaanslag gecorrigeerd. Het in de aangifte Vpb 2007 vermelde verlies van € 152.902 is met € 425.000 verhoogd tot € 272.098.
10. Voor het jaar 2010 heeft verweerder de afwaardering bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2010 gecorrigeerd. Het in de aangifte Vpb 2010 vermelde verlies van € 168.063 is met € 500.000 verhoogd tot € 331.937.
11. Uit het door verweerder ter zitting overgelegde overzicht van de lopende beroepszaken volgt dat het eigen vermogen van [H] zich als volgt over de jaren heeft ontwikkeld (in €):
Jaar:
Eigen vermogen
Opmerkingen
2005
6.025.032
Fiscaal vermogen volgens Vpb‑aangifte
2006
6.279.932
Idem
2007
5.395.400
Idem
2008
5.956.554
Idem
2009
9.957.635
Commercieel vermogen volgens Vpb‑aangifte
2010
6.270.706
Idem
2011
6.572.084
Idem
2012
6.571.115
Idem
2013
6.587.516
Idem
2014
6.579.242
Idem
2015
4.340.882
Idem
- of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;
- of grond bestaat voor de afwaardering(en) van de vordering op [H] .
13. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ter zake van de correctie van de afwaardering in 2007 niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Gelet op de verliezen die zijn geleden en het negatieve eigen vermogen van de vennootschappen die de activiteiten van [K] BV, [L] BV en de [M] BV hebben voortgezet, bestaat naar de mening van eiseres ruimte voor afwaardering van haar vordering op [H] .
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt, te weten de uitkomsten van het boekenonderzoek. Ten aanzien van het materiële geschilpunt is verweerder primair van mening dat de solvabiliteit van [H] aan afwaardering van de vordering in de weg staat en subsidiair dat sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening.
15. Ter zitting van 12 en 13 oktober 2017 heeft eiseres het door haar gedane bewijsaanbod (het horen van getuigen) en haar verzoek om een integrale (proces)kostenvergoeding ingetrokken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf: Smaad en laster
16. Voor zover eiseres zich beroept op smaad of laster jegens haar voormalig gemachtigde is de fiscale bestuursrechter onbevoegd om daar een oordeel over te geven. Voor wat de onderhavige (navorderings)aanslagen betreft heeft eiseres hieraan verder geen conclusies verbonden.
17. Verweerder stelt dat hij beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit, omdat hij niet eerder dan tijdens het gehouden boekenonderzoek - dat is aangevangen nadat de definitieve aanslag is opgelegd - op de hoogte is geraakt van de feiten en omstandigheden rond de afwaardering van de vordering op [H] . Eiseres heeft die stelling onvoldoende weersproken. De blote stelling dat verweerder geen informatie is onthouden, is daarvoor niet afdoende.
Afwaardering vordering op [H]
18. Op eiseres rust, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, de bewijslast aannemelijk te maken dat ruimte bestaat voor afwaardering van de vordering op [H] . Met hetgeen eiseres daarvoor heeft aangevoerd, heeft zij haar stelling niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat [H] , gelet op het door verweerder opgestelde en door eiseres niet betwiste overzicht van haar eigen vermogen, niet aan haar verplichtingen jegens eiseres zou kunnen voldoen. Voor afwaardering van de vordering van eiseres op [H] bestaat daarom in de onderhavige jaren geen ruimte.
19. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
20. Omdat eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.