ECLI:NL:RBGEL:2017:6674

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
05/820139-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door niet verlenen van voorrang op kruising

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 juli 2016 betrokken was bij een verkeersongeval te Puiflijk. De verdachte, bestuurder van een personenauto, heeft op een kruising geen voorrang verleend aan een van rechts komende motorrijder, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de motorrijder ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een verkeersovertreding, namelijk het niet verlenen van voorrang, en eiste een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit, stellende dat de voorrangsfout niet voldoende was voor schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een voorrangsfout had gemaakt, maar dat deze fout niet leidde tot een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een geldboete van € 500,00 op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op hem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820139-16
Datum uitspraak : 22 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2016 te Puiflijk in de gemeente Druten, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Puiflijk en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Oude Koningsstraat en de weg, de Noord-Zuid, daarmede rijdende over de weg, de Oude Koningsstraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg (de Oude Koningsstraat), haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising gezien zijn, verdachtes rijrichting rechts van die weg (de Oude Koningsstraat), een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of
terwijl het zicht op het voor hem, verdachte van rechts komende verkeer op die kruisende voorrangsweg (de Noord-Zuid) op geen enkele wijze werd belemmerd,
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het op die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid), gezien zijn, verdachtes rijrichting, van rechts naderende verkeer en/of
die kruising/kruisende weg (de Noord-Zuid) zonder te stoppen is opgereden en/of
in strijd met voormeld bord en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid) rijdende, toen hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid) rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) en/of dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 6 juli 2016 te Puiflijk in de gemeente Druten, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Puiflijk en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Oude Koningsstraat en de weg, de Noord-Zuid, daarmede heeft gereden over de weg, de Oude Koningsstraat en
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg (de Oude Koningsstraat), haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising gezien zijn, verdachtes rijrichting rechts van die weg (de Oude Koningsstraat), een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of
die kruising/ kruisende weg (de Noord-Zuid) zonder te stoppen is opgereden en/of
in strijd met voormeld bord en/of het gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid) rijdende, toen hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid) rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) en/of dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 juli 2016 reed verdachte als bestuurder van een personenauto op de Oude Koningsstraat te Puiflijk (in de gemeente Druten), komende uit de richting van Puiflijk en gaande in de richting van de kruising van de Oude Koningsstraat en de Noord-Zuid. Verdachte heeft, terwijl direct voor die kruising op het wegdek van de Oude Koningsstraat haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) waren aangebracht en voor die kruising, gezien verdachtes rijrichting, rechts van de Oude Koningsstraat een in verdachtes rijrichting gekeerd voorrangsbord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement was geplaatst, een voor hem van rechts komende motorrijder die op de Noord-Zuid reed geen voorrang verleend, waarna een aanrijding plaatsvond. Als gevolg hiervan is de bestuurder van de motorfiets, de heer [slachtoffer] , ten val gekomen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte wist dat het een gevaarlijk kruispunt was. Hoewel verdachte vrij zicht had, zijn er meerdere momenten waarop hij de motorrijder niet heeft gezien. Volgens de officier van justitie heeft verdachte onvoldoende naar rechts gekeken en is hij onvoldoende naar rechts blijven kijken, terwijl hij wist dat hij voorrang moest verlenen aan eventueel kruisend verkeer. Hierdoor is sprake van meer dan een moment van onachtzaamheid. Volgens de officier van justitie heeft verdachte aanmerkelijk onoplettend gereden en is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. De enkele voorrangsfout die verdachte heeft gemaakt, doordat hij de voor hem van rechts komende motorrijder niet heeft gezien, levert geen schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die allereerst ter beoordeling voorligt is of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Om in de onderhavige zaak tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Vaststaat dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van rechts komende motorfiets, terwijl dat wel had gemoeten. Daarmee heeft verdachte in strijd gehandeld met hetgeen in artikel 80 van het RRV 1990 is vermeld en met bord B6, zoals genoemd in bijlage 1 van het RVV 1990, te weten dat bestuurders voorrang moeten verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de kruising van de Oude Koningsstraat met de Noord-Zuid waar het ongeval heeft plaatsgevonden buiten de bebouwde kom ligt waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. [3] Het ongeval werd om 19.24 uur gemeld. [4] Met betrekking tot de weersgesteldheid is vastgesteld dat het zonnig en droog was. Het wegdek ter plaatse was droog. [5] Het zicht van verdachte werd niet beperkt. [6] Het voertuig van verdachte vertoonde geen technische gebreken. [7] Een snelheidsberekening kon niet worden gemaakt. De mogelijk gereden snelheid heeft nooit boven de toegestane 80 kilometer per uur gelegen. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij een voorrangsweg naderde; [x] . Voordat hij overstak, heeft verdachte de auto uit laten rollen, tot het moment waarop hij nagenoeg stilstond, en heeft hij meermalen naar links en rechts gekeken. Vervolgens reed hij het kruisingsvlak op om deze over te steken in de richting van [x] . Verdachte zag bij het oprijden van het kruisingsvlak de bestuurder van de voor hem van rechts komende motorfiets niet aankomen. [9] De bestuurder van de motorfiets remde nog om een aanrijding te voorkomen, hetgeen blijkt uit een remspoor, maar botste alsnog met de voorzijde van zijn motorfiets tegen de rechterzijkant van de [automerk] . [10]
Vrijspraak artikel 6 WVW
De rechtbank overweegt dat sprake is van een voorrangsfout en dat verdachte aldus een verkeersovertreding heeft begaan. Hoewel verdachte bekend was met de situatie ter plaatse en wist dat hij verkeer vanaf de Noord-Zuid voorrang moest verlenen, heeft hij dit niet gedaan omdat hij de motorrijder niet heeft gezien. Hiervoor is geen verklaarbare reden aan te wijzen. Er is niet gebleken dat verdachte was afgeleid of andere voor deelname aan het verkeer geldende wettelijke gedragsregels heeft overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemaakte voorrangsfout te wijten aan een moment van onoplettendheid. Van bijkomende omstandigheden is geen sprake. Deze enkele verkeersfout is in deze zaak onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit daarom niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring artikel 5 WVW
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte heeft op een kruising geen voorrang verleend aan de voor hem van rechts komende motorrijder, ten gevolge waarvan de motorrijder tegen het voertuig van verdachte is gereden. Hierdoor heeft verdachte concreet gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Het verkeersgedrag van verdachte heeft immers geleid tot een verkeersongeval. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks6 juli 2016 te Puiflijk in de gemeente Druten, in elk geval in Nederland , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Puiflijk en
/ofgaande in de richting van de kruising van de wegen, de Oude Koningsstraat en de weg, de Noord-Zuid, daarmede heeft gereden over de weg, de Oude Koningsstraat en
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg (de Oude Koningsstraat), haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
/of
voor die kruising gezien zijn, verdachtes rijrichting rechts van die weg (de Oude Koningsstraat), een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en
/of
die kruising
/ kruisende weg (de Noord-Zuid)zonder te stoppen is opgereden en
/of
in strijd met voormeld bord en
/ofhet gestelde in artikel 80 van voormeld reglement geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid) rijdende, toen hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg (de Noord-Zuid) rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) en
/ofdat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt,en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte een geldboete op te leggen, maar geen taakstraf of een onvoorwaardelijke rijontzegging. Verdachte is ZZP-er en heeft meer dan een fulltime baan. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Het opleggen van een werkstraf en/of een onvoorwaardelijke rijontzegging zou te zwaar zijn gelet op deze omstandigheden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 17 oktober 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersfout en daardoor gevaar veroorzaakt op de weg, waardoor de bestuurder van een motorrijtuig ten val is gekomen (en ernstig gewond is geraakt).
In deze zaak bestond die verkeersfout er zoals gezegd in dat verdachte geen voorrang heeft verleend. Sec bezien, los van de ontegenzeglijk grote gevolgen voor het slachtoffer, is dat in dit geval een relatief kleine verkeersfout die door de rechtbank wordt aangemerkt als een verkeersovertreding en niet als een misdrijf.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder voor een verkeersovertreding is veroordeeld, waaruit de rechtbank afleidt dat hij doorgaans op een verantwoorde en oplettende manier aan het verkeer deelneemt. Verder neemt de rechtbank in aanmerking de proceshouding en schuldbewustheid van verdachte in het proces en ter zitting. Het ongeval heeft ook op hem een grote impact gehad.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf en de modaliteit daarvan aansluiting moet worden gezocht bij de gewoonlijk ingeval van overtreding van artikel 5 WVW opgelegde straf, te weten: een geldboete. Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank wel meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke rijontzegging en acht zij dit van belang om verdachte extra bewust te maken van de in het verkeer in acht te nemen regels om herhaling te voorkomen. Aldus zal de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke rijontzegging opleggen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
ontzegtverdachte ten aanzien van het
bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaaltdat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.L. Tomassen (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen en mr. M.M.J.A. Peters, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2017.
mr. J.M.P. van der Meulen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016333812, gesloten op 4 januari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4; Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 22; Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 december 2017.
3.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 22.
4.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 23
5.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 23.
6.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 35.
7.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 30.
8.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 35.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 december 2017.
10.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 36.