Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[naam verweerder sub 1] ,
[naam verweerder sub 2],
[naam verweerder sub 3],
1.De procedure- het proces-verbaal van rangregeling (zaaknummer: 05/312430 /KG RK 16-1115) van24 februari 2017,- het vervolg proces-verbaal van rangregeling (van 23 maart 2017), waarbij de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de renvooiprocedure- de brief van de griffier van 3 april 2017, waarbij Lisman en Lisman wordt opgeroepen om op de rolzitting van 24 mei 2017 te verschijnen- de brief van de griffier van 3 april 2017, waarbij [verwerende partij] wordt opgeroepen om op de rolzitting van 24 mei 2017 te verschijnen- de conclusie van eis in renvooi met producties van Lisman en Lisman- de conclusie van antwoord van [verwerende partij]- het tussenvonnis van 26 juli 2017- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2017.
2.De feiten
[verweerder sub 1] , die enig bestuurder was van Rentec.
“
5.2 Veroordeelt Rentec om aan Lisman tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
in eerste aanleg is veroordeeld, althans voor een bedrag van € 446.798,01.
Na aflossing van de hypothecaire geldlening resteerde een overschot van € 100.646,32. Dit bedrag is bij notariskantoor Pot & Koekoek te Ermelo (hierna: de notaris) in depot gebleven.
“1. verklaart voor recht dat [naam] hoofdelijk aansprakelijk is voor al hetgeen waartoe
[verweerder sub 1] waren dat Lisman en Lisman, [verweerder sub 2] , [verweerder sub 3] en de gemeente Ermelo) niet kunnen verenigen, waarna de rechter-commissaris de zaak heeft verwezen naar de renvooiprocedure.
3.De vordering
a. voor recht zal verklaren dat Lisman en Lisman een vordering heeft op [verwerende partij] op grond van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 22 december 2009,
€ 1.140.138,71, althans € 260.397,82 in hoofdsom plus de daarover op grond van het arrest verschuldigde rente, plus de proces-en beslagkosten, zulks onder bepaling dat de vordering van Lisman en Lisman bij voorrang uit het depot (onder aftrek van de kosten van de notaris) moet worden voldaan,
vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.Het verweer
a. ten aanzien van de vordering onder 3.1.a Lisman en Lisman niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vordering zal afwijzen,
5.De beoordeling
de rechtbank heeft verzocht om een rangregeling vast te stellen. Omdat
de vordering van Lisman en Lisman niet wenste te erkennen, heeft de rechter-commissaris partijen verwezen naar de onderhavige renvooiprocedure. Op grond van het bepaalde in artikel 485 lid 1 tweede volzin Rv heeft de rechter-commissaris het bedrag waarvoor de vordering van Lisman en Lisman voorwaardelijk is opgenomen gereserveerd tot die vordering vaststaat.
[verweerder sub 1] gepretendeerde vordering onherroepelijk vast staat.
a. een bedrag van € 260.397,82, vermeerderd met de contractuele rente van 2% per maand over dit bedrag vanaf 7 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening,
De rechtbank vindt in het door partijen gevoerde debat aanleiding om op het verjaringsverweer van [verwerende partij] - zij het ten overvloede - het volgende te overwegen.
Lisman en Lisman heeft de vorderingen waarvoor zij in de rangregeling wenst op te komen ingesteld bij dagvaarding van 18 oktober 2004. Lisman en Lisman heeft daarmee de eis als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW ingesteld en daardoor de verjaring van haar vorderingen gestuit. De kantonrechter heeft de eis van Lisman en Lisman jegens [verweerder sub 1] niet toegewezen, reden waarom Lisman en Lisman in hoger beroep is gegaan. Lisman en Lisman heeft daarbij haar initiële eis (strekkende tot veroordeling van [verweerder sub 1] tot betaling) - op grond waarvan de verjaring is gestuit - niet opnieuw ingesteld, maar in plaats daarvan een nieuwe eis ingesteld, te weten een verklaring voor recht dat [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor al hetgeen waartoe Rentec door de kantonrechter is veroordeeld. Het gerechtshof heeft beslist op de nieuwe eis en niet op de bij dagvaarding ingestelde eis. Het arrest van het hof is op
22 maart 2010 in kracht van gewijsde gegaan en daarmee is het geding tussen partijen geëindigd zonder dat daarbij de initiële eis van Lisman en Lisman is toegewezen. Op grond van het bepaalde in artikel 3:316 lid 2 BW geldt dat in het geval dat de eis niet wordt toegewezen de verjaring slechts wordt gestuit indien binnen zes maanden nadat het geding is geëindigd, een nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog wordt toegewezen. Lisman en Lisman heeft echter niet binnen zes maanden een nieuwe eis ingesteld noch de verjaring anderszins gestuit, zodat op grond van het bepaalde in artikel 3:316 lid 2 de thans door Lisman en Lisman ingestelde vorderingen al op 22 september 2010 waren verjaard, aldus nog steeds [verwerende partij]
[verweerder sub 1] . Dit is het moment waarop de verjaring wordt gestuit. Indien tijdens het verloop van een rechtsgeding de eis wordt vermeerderd, moet indien een beroep op verjaring van de rechtsvordering (met betrekking tot de vermeerdering van eis) wordt gedaan worden beoordeeld of de aldus ingestelde vordering moet worden aangemerkt als een nieuwe rechtsvordering. Is dat het geval dan is het moment van het instellen van die nieuwe rechtsvordering beslissend voor de vraag of zij tijdig is ingesteld. Van een nieuwe vordering is geen sprake indien de bij wege van eisvermeerdering ingestelde vordering berust op dezelfde juridische en feitelijke grondslag als de vordering waarmee het geding was ingeleid (Hoge Raad 23 mei 1997, NJ 1997,531).
De vordering van Lisman en Lisman jegens [verweerder sub 1] is in eerste aanleg afgewezen.
In het onderhavige geval heeft het gerechtshof Arnhem bij onherroepelijk arrest van
22 december 2009 de rechtspositie van Lisman en Lisman en daarmee ook die van [verweerder sub 1] vastgesteld.
€ 260.000,--. Lisman en Lisman heeft naast de beslagvorderingen ook andere vorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft van de ingestelde beslagvordering uiteindelijk een bedrag van € 97.800,38 toegewezen. Lisman en Lisman kan slechts worden toegelaten tot de rangregeling voor de toegewezen beslagvordering, aldus nog steeds [verwerende partij]
[verweerder sub 1] heeft gelegd. Daarmee is bedoeld de in het beslagverlof op een bedrag van
€ 260.000,-- begrote geldvordering. Uit voormeld arrest van de Hoge Raad kan niet worden afgeleid dat Lisman en Lisman alleen zou mogen meedelen in de netto-opbrengst voor zover uit een vonnis zou blijken dat de gronden die door haar in het beslagrekest zijn gesteld voor toewijzing van dat geldbedrag toereikend zijn bevonden.
[verweerder sub 1] maar op de onder de notaris berustende restantexecutieopbrengst.
Tussen partijen is met recht niet in geschil dat indien wordt geoordeeld dat de vordering van Lisman en Lisman tenminste het bedrag van de netto-opbrengst bedraagt, [verweerder sub 3] en [verweerder sub 2] geen aanspraak kunnen maken op (een gedeelte van) de netto-opbrengst. Dit betekent dat de rechtbank de vraag of [verweerder sub 3] en [verweerder sub 2] een vordering hebben op [verweerder sub 1] niet behoeft te beantwoorden.
Dit betekent dat het niet aan de rechtbank is om te bepalen dat de vordering van Lisman en Lisman bij voorrang uit het depot (onder aftrek van de kosten van de notaris) moet worden voldaan. Daaraan doet niet af dat bij de huidige stand van zaken Lisman en Lisman als enige gerechtigde tot de restant-opbrengst moet worden aangemerkt.
In het vorenstaande ligt besloten dat de hiervoor onder 5.16 bedoelde beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, omdat Lisman en Lisman daarbij geen belang heeft. [verwerende partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lisman en Lisman worden vastgesteld op:
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)