ECLI:NL:RBGEL:2017:6553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
05/881348-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op Koningsdag 2016 in Arnhem door een groep mannen

Op 19 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte uit Veenendaal, die deel uitmaakte van een groep van acht mannen. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op Koningsdag 2016 in Arnhem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, dat plaatsvond in de Ketelstraat, waar hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, een 18-jarige en een 14-jarige jongen. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor agressieregulatie.

De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en camerabeelden, waaruit bleek dat de verdachte als eerste geweld had gebruikt door een knietje te geven aan een van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte op de beelden betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte niet betrokken was bij het geweld. De rechtbank vond het geweld ernstig en schokkend, vooral omdat het plaatsvond op een drukke feestdag en leidde tot blijvende schade voor de slachtoffers, die beiden met posttraumatische stressstoornis kampen. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881348-16
Datum uitspraak : 19 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven te [woonplaats] , [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2016 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Ketelstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (18 jaar oud) en [slachtoffer 2] (14 jaar oud), welk geweld bestond uit:
 opzettelijk hard tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aanlopen en/of;
 op agressieve toon roepen naar die [slachtoffer 1] "hé kankerlijer, kom eens terug" en/of;
 die [slachtoffer 2] vastpakken en een slaande beweging maken naar het hoofd en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) vele malen slaan/stompen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) een karatetrap en/of highkick en/of knietje geven en/of trappen en/of schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 april 2016 liepen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] met elkaar in de Ketelstraat in Arnhem. [2] In de Ketelstraat liepen op dat moment ook de 18-jarige [slachtoffer 1] en zijn 14-jarige broertje [slachtoffer 2] . [3] Op enig moment liep [medeverdachte 6] hard tegen de hem tegemoetkomende [slachtoffer 1] aan. [4] Vervolgens werd er vanuit de groep “Hé kankerlijer, kom eens terug,” tegen [slachtoffer 1] geroepen. [5] Nadat [slachtoffer 2] om uitleg vroeg, ontstond er een vechtpartij tussen de groep en de beide broers [naam 1] . [slachtoffer 1] werd door [medeverdachte 7] in zijn gezicht geslagen. [6] Daarna werd [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] geslagen. [7] Hij werd geraakt in zijn gezicht, zijn rug en op zijn achterhoofd. [8] Ook werd hij door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] getrapt op zijn benen, tegen zijn linkerzijde en op zijn rechterzijde, op zijn borst en op heuphoogte. [9] Er zijn trapbewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt en er is een highkick in zijn richting gegeven. [10] [slachtoffer 2] kreeg ondertussen een knietje op zijn rechterbovenbeen en werd bij zijn jas vastgepakt. Daarbij werd een slaande beweging naar zijn hoofd gemaakt. [11] Vervolgens werd [slachtoffer 2] geslagen door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . [12] Hij werd door hen op zijn hoofd en in zijn nek geraakt. [13] Door [medeverdachte 3] werd hij getrapt, waarbij hij met een karatetrap in zijn buik werd geraakt. [14] Het gevecht eindigde nadat [slachtoffer 1] door een omstander uit het gevecht werd getrokken. [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. In het door haar ter zitting overgelegd en voorgedragen schriftelijke requisitoir heeft zij de door haar gebezigde bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat op basis van het dossier onvoldoende vast is komen staan dat verdachte betrokken is geweest bij het openlijk geweld. Er dient zeer behoedzaam om te worden gegaan met herkenningen op camerabeelden, zeker gezien het feit dat verdachte deel uitmaakt van een tweeling. Een deel van de getuigen heeft aangegeven het verschil tussen verdachte en zijn broer niet te kunnen zien. De herkenningen die zich in het dossier bevinden bieden onvoldoende bewijs om de betrokkenheid van verdachte vast te kunnen stellen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de mastgegevens die zich in het dossier bevinden niet volledig zijn en daaruit niet kan worden afgeleid waar de telefoon, die door het openbaar ministerie aan verdachte wordt toegeschreven, ten tijde van het tenlastegelegde was. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat niet verdachte, maar zijn broer die telefoon feitelijk in gebruik had.
Nu niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die te zien is op de beelden, kan er geen bewezenverklaring volgen en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat in de winkelstraat van Arnhem een gevecht heeft plaatsgevonden tussen meerdere personen. De rechtbank overweegt allereerst dat zij dit geweld definieert als openlijk geweld. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte aan dit openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten overstaan van de politie en ter terechtzitting heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. [16]
In deze zaak zijn bewegende beeldopnames gemaakt van de openlijke geweldpleging. Bij de beoordeling van de – al dan niet – betrokkenheid van verdachte bij dit feit zijn de herkenningen gedaan door de verschillende getuigen op basis van dit beeldmateriaal van doorslaggevend belang.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. De rechtbank dient te beoordelen of de herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd. De herkenning van een persoon op bewegend beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen.
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. In de eerste plaats heeft zij beoordeeld aan de hand van het bekijken van de bewegende beelden en de stills daarvan in het dossier, of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, of er met andere woorden voldoende gezichtskenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht
Ten slotte heeft de rechtbank nog gekeken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. In het geval dat er andere bewijsmiddelen dan herkenningen in het dossier aanwezig zijn die de betrokkenheid van verdachte bij het ten last gelegde kunnen ondersteunen, zijn deze - uiteraard - in de beoordeling betrokken.
Van de openlijke geweldpleging zijn bewegende beelden gemaakt. In het proces-verbaal van bevindingen die de camerabeelden van het openlijk geweld beschrijft, staat dat te zien is dat er om [slachtoffer 1] meerdere verdachten staan. Gezien wordt vervolgens dat verdachte NN 9 (hierna verdachte 9) met zijn rechterknie een knietje geeft op het bovenbeen van [slachtoffer 1] . Dit is het eerste zichtbare geweld wat wordt aangewend tegen de slachtoffers. Te zien is dat [slachtoffer 1] verdachte 9 een duw geeft op borsthoogte. Vervolgens verdwijnen slachtoffers en verdachten uit beeld. Dan ziet men [slachtoffer 1] hard achteruit lopen en gezien wordt dat verdachte 9 met een andere verdachte achter hem aan rent. Verdachte 9 haalt dan zijn rechtervuist naar achteren en geeft met zijn vuist een klap op het hoofd van [slachtoffer 1] . Dan wordt gezien dat verdachte 9 [slachtoffer 1] met beide handen bij het hoofd pakt en dat verdachte 9 [slachtoffer 1] dan met zijn handen richting de grond duwt. Vervolgens wordt gezien dat verdachte 9 met zijn rechterknie een knietje geeft op het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verliest dan zijn evenwicht, maar blijft wel op de been. Vervolgens loopt verdachte 9 uit beeld. [17]
De bewegende camerabeelden zijn aan verbalisant [verbalisant] , werkzaam als wijkagent van de wijk Centrum Veenendaal, getoond. [verbalisant] heeft uit deze camerabeelden (onder meer) verdachte 9 herkend als [verdachte] . [verbalisant] heeft hiertoe aangevoerd dat hij verdachte aan zijn gezicht en zijn haardracht heeft herkend. Met betrekking tot zijn gezicht herkent verbalisant hem als zijnde [verdachte] , hem daarmee onderscheidende van zijn tweelingbroer [naam 2] . [verbalisant] kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent van het centrum van Veenendaal en als coördinator van de horeca waar hij verdachte tijdens zijn werkzaamheden vaak ziet en hem regelmatig spreekt. [18]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op de bewegende beelden die hem van de openlijke geweldpleging zijn getoond, onder meer, verdachte herkent. [19] [getuige 1] werkt zelf in de horeca en kent de jongens waaronder verdachte allemaal bij hun voornamen omdat ze altijd kwamen stappen op vrijdag en zaterdag. Deze jongens zijn als groep bekend in Veenendaal en zowel de horecaondernemers als de politie in Veenendaal kent deze groep. [20]
Bij de rechter-commissaris blijft getuige [getuige 1] bij de herkenning van verdachte op de bewegende beelden. Ook heeft hij verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld en dat hij blijft bij deze (telefonisch) afgelegde verklaring. [getuige 1] heeft verder verklaard dat hem daarna op het politiebureau foto’s zijn getoond van camerabeelden en dat hij daarop verdachte ook heeft herkend. Verdachte heeft, aldus [getuige 1] , een wat dikker hoofd en [naam 2] heeft een wat smaller gezicht. [21]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij naar aanleiding van camerabeelden van de vechtpartij die getoond zijn bij RTV Oost zelf naar de politie heeft gebeld omdat hij een aantal jongens heeft herkend. Als hem een aantal prints van de camerabeelden worden getoond verklaart [getuige 2] dat hij verdachte op een van de prints herkent. [getuige 2] heeft daar verder over verklaard dat hij verdachte kent van school, de [naam 3] , en dat hij hem kent omdat hij in het verleden conflicten met hem heeft gehad. [22]
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld en dat hij naar aanleiding van het bekijken van de bewegende beelden alleen namen van personen heeft genoemd die hij zeker wist. Als hem twee fotobladen getoond worden verklaart [getuige 2] dat hij op nummer 9 verdachte herkent. [getuige 2] kent zowel verdachte als zijn tweelingbroer [naam 2] en hij kan ze aan hun gezicht uit elkaar halen. Hij heeft bij beiden op school gezeten en hij kan ze herkennen. Hij heeft wel eens een incident gehad met de jongens en hij kan ze goed uit elkaar halen. [23]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de camerabeelden en de stills van de openlijke geweldpleging van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te baseren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de afzonderlijke herkenningen van verdachte als één van de daders van de openlijke geweldpleging bij het zien van de betreffende camerabeelden. De rechtbank betrekt hierbij dat alle getuigen voorafgaand aan hun afzonderlijke herkenningen als volgt met verdachte bekend waren.
Verbalisant [verbalisant] kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent van de wijk Centrum Veenendaal en als coördinator van de horeca waar hij verdachte tijdens zijn werkzaamheden vaak ziet en hem regelmatig spreekt. [verbalisant] heeft verdachte verder aan zijn gezicht en aan zijn haardracht herkend. Met betrekking tot zijn gezicht herkent verbalisant hem als zijnde [verdachte] , hem daarmee onderscheidende van zijn tweelingbroer [naam 2] .
Getuige [getuige 1] werkt zelf in de horeca en kent de jongens, waaronder verdachte, allemaal bij hun voornamen omdat ze altijd kwamen stappen op vrijdag en zaterdag. Deze jongens zijn als groep bekend in Veenendaal en zowel de horecaondernemers als de politie in Veenendaal kent de groep.
Getuige [getuige 2] kent zowel verdachte als zijn tweelingbroer [naam 2] en hij kan ze aan hun gezicht uit elkaar houden. [getuige 2] heeft bij beiden op school gezeten, de [naam 3] , en hij kan beiden herkennen. Dat komt ook omdat hij wel eens een incident heeft gehad met de broers en mede daarom kan hij ze goed uit elkaar houden.
Uit deze verklaringen en de daarbij gebruikte foto’s volgt dat verdachte de persoon is die in het hiervoor aangehaalde proces-verbaal van bevindingen die de camerabeelden van het openlijk geweld beschrijft is aangeduid als verdachte 9.
Naast deze herkenningen die in het dossier aanwezig zijn en die de betrokkenheid van verdachte bij het ten last gelegde ondersteunen is nog het volgende van belang voor het bewijs.
De moeder van verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard, dat het huidige mobiele telefoonnummer van verdachte is: [nummer] . [24] Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende historische verkeersgegevens kan vervolgens afgeleid worden dat dit betreffende telefoonnummer op 27 april 2016 vanaf 15:00:16 uur (Langstraat 10) tot en met 17:50:01 uur (Looierstraat 2) masten in Arnhem heeft aangestraald. [25]
Op basis van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen over de mastgegevens van dit telefoonnummer concludeert de rechtbank dat als er sprake is van Spraak, te weten inkomende of uitgaande telefoongesprekken, de meest sterke mast in de nabijheid van het telefoontoestel aangestraald wordt. [26]
Gebleken is dat er om 17:50:01 een inkomend gesprek op dit telefoonnummer was. Aangezien om 17:50:01 uur sprake was van Spraak waarbij de mast Looierstraat 2 in Arnhem werd aangestraald, kan het niet anders dan dat dit toestel zich op dat moment in de omgeving van de mast bevond. [27] Dat betekent dat dit telefoontoestel met dit telefoonnummer én verdachte vlak voor de openlijke geweldpleging (omstreeks 18:00 uur) en in de naaste omgeving van de openlijke geweldpleging (Ketelstraat) waren. [28]
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte één van de daders is geweest die zich op 27 november 2016 schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging.
De rechtbank oordeelt tevens dat verdachte daarbij ook een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Zijn bijdrage aan het openlijk geweld bestond uit het als eerste aanwenden van geweld tegen [slachtoffer 1] , door het geven van een knietje op het rechterbovenbeen van [slachtoffer 1] , het met zijn rechtervuist slaan van [slachtoffer 1] in zijn gezicht en het nogmaals geven van een knietje in het gezicht van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 april 2016 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Ketelstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (18 jaar oud) en [slachtoffer 2] (14 jaar oud), welk geweld bestond uit:
 opzettelijk hard tegen die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2]aanlopen en
/of;
 op agressieve toon roepen naar die [slachtoffer 1] "hé kankerlijer, kom eens terug" en
/of;
 die [slachtoffer 2] vastpakken en een slaande beweging maken naar het hoofd en
/of;

(met meerdere verdachten tegelijkertijd
)vele malen slaan/stompen in
/op/tegen het gezicht en
/ofop/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] en/of;
 (met meerdere verdachten tegelijkertijd) een karatetrap en
/ofhighkick en
/ofknietje geven en
/oftrappen en/of schoppen in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte
zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straffen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, waarvan 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn gesteld in het reclasseringsrapport.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat de eis van de officier van justitie absurd fors is en niet in verhouding staat met de straffen die zijn opgelegd in de zaken van de medeverdachten waarbij tegen geen enkele verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geëist. Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte een fulltime baan heeft en dat hij ontslagen zal worden als hij naar de gevangenis zou moeten. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte al onder toezicht staat van de reclassering inzake een eerdere veroordeling en dat een nieuw reclasseringstoezicht geen toegevoegde waarde zal hebben.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 oktober 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 5 september 2017.
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] schuldig hebben gemaakt aan het gebruik van fysiek geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een winkelstraat in Arnhem. Zij vormden een overmacht ten opzichte van de broers [naam 1] .
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat gebleken is dat verdachte de persoon was die daarvoor telkens al opzettelijk tegen meisjes en tegen personen opliep en dat verdachte ook degene was die het eerste zichtbare geweld tegen een van de slachtoffers heeft aangewend. Verdachte heeft als eerste geweld gebruikt door met zijn rechterknie een knietje op het rechterbovenbeen van [slachtoffer 1] te geven. [slachtoffer 1] heeft verdachte daarop een duw gegeven waarop de andere verdachten zich er ook mee zijn gaan bemoeien. Verdachte is door zijn handelen verantwoordelijk voor het ontstaan en het voortbestaan van het geweld. De rechtbank ziet verdachte als de initiator van de openlijke geweldpleging en rekent hem dit zwaar aan. Wat de rechtbank verdachte ook zwaar aanrekent, is het feit dat verdachte vervolgens meedoet in het geweld en ook niet schuwt om zelf fors geweld te gebruiken door [slachtoffer 1] even later een vuistslag op zijn hoofd te geven, hem met beide handen bij zijn hoofd vast te pakken en hem een knietje in zijn gezicht te geven. Dat het geweld op een gegeven moment tot een einde is gekomen, is niet dankzij het handelen van verdachte of zijn mededaders, maar dankzij de moedige ingreep van een omstander die [slachtoffer 1] heeft kunnen ontzetten, waarna het geweld is gestopt.
De gebeurtenissen zijn voor de broers zeer bedreigend en beangstigend geweest, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Wat is begonnen als een nationale feestdag waarop iedereen plezier wilde hebben, is voor de broers geëindigd in een drama. Zij ondervinden hiervan nog steeds last. Beiden hebben sindsdien met een posttraumatische-stressstoornis (PTSS) te kampen en ervaren de daarbij behorende klachten. Verder is door het geweld de neus van [slachtoffer 1] gebroken en zijn de duim, knie en de ribben van [slachtoffer 2] gekneusd. Kwalijk vindt de rechtbank dat het geweld zonder enige aanleiding gestart is en dat het geweld plaatsvond in een drukke winkelstraat waardoor veel mensen - waaronder kinderen -getuige zijn geweest van het geweld. Er is hier sprake van een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Uit het advies van de reclassering - en ook ter terechtzitting - is gebleken dat verdachte niet alleen geen informatie wil geven over het tenlastegelegde, maar ook weinig mee heeft gedeeld over zijn eigen persoonlijke omstandigheden. Wel is naar voren gekomen dat verdachte zelf enige tijd geleden in contact is gekomen met de hulpverleningsinstelling ‘ [naam 4] ’ en dat hij vier weken klinisch opgenomen is geweest om onder andere zijn cannabisgebruik onder controle te krijgen. Door zowel de psycholoog van [naam 4] als zijn moeder wordt aangegeven dat verdachte ADHD heeft en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft momenteel een toezicht bij de reclassering en dit toezicht loopt redelijk. De reclassering acht het van belang dat verdachte naast een meldplicht, ook behandeling krijgt op het gebied van agressieregulatie omdat [naam 4] daarin niet voorziet. Tevens acht de reclassering periodieke controle van middelengebruik geïndiceerd, als en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het feit dat verdachte door zijn consequente beroep op zijn zwijgrecht geen inzicht heeft gegeven in de beweegredenen van zijn handelen. Verdachte heeft daarnaast door zijn gedrag en opstelling ter zitting geen blijk gegeven van enig besef van de ernst van de mede door hem verrichtte gedragingen en de gevolgen daarvan, laat staan dat hij hiervoor verantwoordelijkheid heeft genomen. Verdachte heeft als enige dader geen verantwoordelijkheid genomen en geen enkele empathie jegens de slachtoffers getoond, zelfs niet na het voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaringen. Ondanks dat het een recht van de verdachte is om zich op zijn zwijgrecht te beroepen, baart deze berekende en ogenschijnlijk harde opstelling van de verdachte, de rechtbank wel zorgen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij reeds eerder – 10 dagen voor dit feit plaatsvond - voor een geweldsdelict tot een taakstraf is veroordeeld en deze heeft voldaan, zodat artikel 22b van toepassing is. Deze eerdere veroordeling heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van geweldshandelingen. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, aangezien hij tussentijds, op 14 september 2016, bij de politierechter in Utrecht is veroordeeld voor openlijk geweldpleging en een mishandeling.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS inzake feiten, soortgelijk aan het bewezenverklaarde feit. Daarin is als een vertrekpunt voor de straftoemeting in dit soort zaken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgenomen. Gezien het voorgaande en het aandeel van verdachte in het openlijk geweld acht de rechtbank oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarom passend en geboden. De rechtbank zal bij de duur daarvan enigszins rekening houden met het tijdsverloop, maar overweegt daarbij ook dat naar het oordeel van de rechtbank de redelijke termijn niet is overschreden.
De rechtbank zal, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden. Teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw (dergelijke) strafbare feiten begaat, zal de rechtbank hiervan twee maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 5 september 2017.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. [slachtoffer 1] vordert € 25.288,41 ter zake van materiële schade en € 5000,- ter zake van immateriële schade. [slachtoffer 2] vordert € 947,- ter zake van materiële schade en € 3.500,- ter zake van immateriële schade. Beide benadeelde partijen vorderen ook de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – in aansluiting bij hetgeen door de rechtbank is opgelegd aan de andere verdachten in deze zaak - verzocht de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe te wijzen tot een bedrag van € 5.723,24 bestaande uit € 1.223,24 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade, inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe te wijzen tot het bedrag van € 3.367,08, bestaande uit € 367,08 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair verzoekt zij de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding aansluiting te zoeken bij hetgeen door de rechtbank is opgelegd aan de andere verdachten in deze zaak.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw subsidiair gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk is aangezien de opgevoerde schade niet eenvoudig vast te stellen is als door verdachte rechtstreeks toegebrachte schade aan [slachtoffer 2] .
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 5.723,24 schade heeft geleden, bestaande uit € 1.223,24 aan materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het verlies verdienvermogen, zijnde een gestelde materiële schade van € 23.563,- zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit omdat de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Immers, gebleken is dat cijfers van de jaarrekening over 2015 ten onrechte zijn opgenomen in de jaarrekening over 2016, terwijl bovendien een onderbouwing van de misgelopen omzet ontbreekt. De rechtbank overweegt daarbij dat ook ter terechtzitting geen duidelijkheid is verschaft omtrent deze jaarrekeningen.
Met betrekking tot immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt deze schade in elk geval € 4.500,-, waarvoor verdachte aansprakelijk is. Voor het overige deel zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2016.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 3.367,08 schade heeft geleden, bestaande uit € 367,08 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank wijst de schadepost directe schade toe ten aanzien het brilmontuur. Ten aanzien van de iPhone zal de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat onvoldoende onderbouwd is dat de iPhone beschadigd is ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen.
De immateriële schade is onderbouwd onder verwijzing naar onder andere een uitspraak in een niet geheel vergelijkbare zaak. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade schatten op € 3.000,-. Voor het overige deel zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 24c, 27, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
2 (twee) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene- en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
3 (drie)jaren wordt bepaald;
 stelt als
algemenevoorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • medewerking verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als
bijzonderevoorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen één werkdag volgend op de onherroepelijkheidsdatum van het vonnis
persoonlijk moet melden tussen 13.00 uur en 16.30 uur, bij Reclassering Nederland op
het volgende adres: [adres 2] . Hierna moet de
veroordeelde zich gedurende de door Reclassering Nederland aangegeven periode
blijven melden zoals Reclassering Nederland dit nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die
veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze
instelling dit noodzakelijk oordeelt;
- wordt verplicht in het kader van agressieregulatie mee te werken aan diagnostisch
onderzoek en indien geïndiceerd behandeling bij de forensische psychiatrische
polikliniek De Waag te Utrecht of een soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij
de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die
behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
- wordt verplicht mee te werken aan controle op alcohol en drugs, zolang de reclassering
dit noodzakelijk acht;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
 veroordeelt [verdachte] tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 5.723,24(
vijfduizendzevenhonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 5.723,24 (vijfduizendzevenhonderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
 veroordeelt [verdachte] tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 3.367,08 (drieduizenddriehonderdzevenenzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 3.367,08 (drieduizenddriehonderdzevenenzestig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau, voorzitter, en mr. C. van Linschoten en mr.
T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district
2.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
4.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 394; proces-verbaal van verhoor minderjarige
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 110; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 258.
7.Processen-verbaal van bevindingen, p. 242, p. 250, p. 252, p. 255; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103.
8.Processen-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 111, proces-verbaal van bevindingen, p. 242, 250, 252
9.Processen-verbaal van bevindingen, p. 241, 242 p. 252 en 253, p. 258, p. 261; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] ,
10.Processen-verbaal van bevindingen, p. 258 en 261.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 241.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242, p. 246, p. 261; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
13.Processen-verbaal van bevindingen p. 242, 246 en 261; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 255; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 434.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 11.
16.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 418-42.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 264.
18.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant] , pag. 292.
19.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pag. 180.
20.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pag. 181.
21.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 7 november 2017.
22.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , pag. 203 en 204.
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 7 november 2017.
24.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 319.
25.Proces-verbaal van bevindingen betreffende historische verkeersgegevens, pag. 334 en 335.
26.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen betreffende de mastgegevens, niet genummerd.
27.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen betreffende de mastgegevens, niet genummerd.
28.Proces-verbaal van bevindingen betreffende historische verkeersgegevens, pag. 334 en 335.