ECLI:NL:RBGEL:2017:6400

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
05/780094-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift voor een bergingsbedrijf en zijn bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bergingsbedrijf en zijn bestuurder, die beschuldigd werden van valsheid in geschrift. De tenlastelegging betrof het opzettelijk gebruik maken van valse facturen die aan een verzekeraar waren verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen opzet was op strafbaar handelen. De verdediging voerde aan dat de commissienota's die het bergingsbedrijf ontving van bergers, geen invloed hadden op de facturen die aan de verzekeraar werden gestuurd. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder en zijn echtgenote ervan overtuigd waren dat hun handelen in overeenstemming was met de samenwerkingsovereenkomst met de verzekeraar. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor opzet en sprak de verdachte vrij. De uitleg van de samenwerkingsovereenkomst en de beoordeling van de afrekeningen tussen het bergingsbedrijf en de verzekeraar zijn voorbehouden aan de civiele kamer van het Gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/780094-14
Datum uitspraak : 14 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
gevestigd te [adres] , [woonplaats]
vertegenwoordigd door haar vroegere bestuurder [vertegenwoordiger van verdachte]
raadsvrouw: mr. W. Oosterbaan-van Veen, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 30 november 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Na wijziging van de tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 24 november 2014, te Buren en/of te Hoogeveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [naam 1] (pag. 1476, 1482, 1501) en/of
-een valse factuur van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 1] (pag. 1565) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [naam 2] (pag. 1769) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 2] (pag. 1400, 1431/1432, 1439/1440) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 3] (pag. 1672, 1690) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 4] (pag. 2093, 2110/2111, 2119/2121) en/of -van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 5] (pag. 971, 1052, 1094) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 6] (pag. 1295, 1384) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [bedrijf 7] (pag. 2358, 2367, 2440) en/of
-van een aantal valse facturen van [verdachte] terzake bergingskosten verricht door [naam 3] (pag. 1160, 1173, 1248),
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat [verdachte] bovengenoemde facturen -ter betaling- aan [benadeelde] N.V. heeft verzonden en
bestaande die valsheid hierin dat op/in de bovengenoemde facturen gericht aan [benadeelde] N.V. (telkens) staat vermeld dat zij, verdachte, de in de bovengenoemde facturen genoemde bedragen heeft betaald aan bovengenoemde bergingsbedrijven, terwijl in werkelijkheid deze bedragen niet zijn betaald, omdat er (telkens)(middels een creditfactuur) een korting op het vermelde factuurbedrag is verleend door bovengenoemde bergingsbedrijven.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Hij heeft gevorderd dat [verdachte] (hierna: het bergingsbedrijf) wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 75.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft betoogd dat geen sprake is van valsheid in geschrift. De vraag die moet worden beantwoord is of het bergingsbedrijf de commissienota’s had moeten doorberekenen aan [benadeelde] . Deze vraag is volgens de raadsvrouw civielrechtelijk van aard en leent zich niet voor beoordeling in een strafrechtelijk kader. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat de aangifte van [benadeelde] is gebaseerd op verklaringen van Belgische bergers, die door de rechtbank Midden-Nederland in de civiele procedure voor onbetrouwbaar zijn gehouden. Van het verhogen van facturen was geen sprake. Het bergingsbedrijf was marktleider, verstrekte opdrachten aan bergers en stond garant voor betalingen aan hen. Bergers wilden dat het bergingsbedrijf hen opdrachten bleef gunnen en verstrekten het bergingsbedrijf daarom commissienota’s. Deze commissienota’s waren een beloning voor het gunnen van de opdracht en de verzekering voor het verkrijgen van meer opdrachten in de toekomst. De commissienota’s dienen daarom los te worden gezien van de factuur voor de bergingswerkzaamheden. Het al dan niet verzenden van een commissienota had ook geen invloed op de hoogte van de bergingsfactuur. Het bergingsbedrijf belastte de facturen correct door aan [benadeelde] . Dat daarop stond dat de factuur was voldaan, was een juiste omschrijving. Het is immers zeer gebruikelijk om openstaande vorderingen met elkaar te verrekenen. De term “voldaan” op de factuur is dus niet vals. Er is geen sprake van een vals geschrift. Het bergingsbedrijf had verder ook niet de bedoeling [benadeelde] te misleiden. Er zijn geen feiten verhuld. Het bergingsbedrijf ging ervan uit dat de commissienota’s bedoeld waren als relatiekorting. Van opzet op het misleiden van [benadeelde] is geen sprake en voorwaardelijk opzet is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de (vroegere) bestuurder [vertegenwoordiger van verdachte] en zijn echtgenote in 1979 de Besloten Vennootschap [verdachte] (verdachte), ook handelend onder de naam [verdachte] , zijn begonnen. De interesse van de bestuurder lag bij vrachtwagens. In de negentiger jaren heeft de bestuurder een netwerk van bergers in binnen- en buitenland opgebouwd. Deze bergers wilden als onderaannemer bergingswerkzaamheden voor het bergingsbedrijf verrichten. Op 20 februari 2000 heeft [verdachte] , aandeelhouder van het bergingsbedrijf, een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [benadeelde] ( [benadeelde] ). Volgens de overeenkomst zou het bergingsbedrijf bij een calamiteit en/of stranding van een bij [benadeelde] verzekerd voertuig zorgdragen voor hulpverlening. Deze hulpverlening omvatte beredding, coördinatie van bereddingsactiviteiten, repatriëring en eventueel het inschakelen van een door [benadeelde] benoemde schade-expert. Het bergingsbedrijf zou daarvoor alle kalenderdagen 24 uur per dag beschikbaar zijn en de kosten van ingeschakelde bergings- en/of opruimingsdiensten voorfinancieren. Het bergingsbedrijf diende daarbij een zo groot mogelijke besparing van kosten na te streven. De nota’s die betrekking hadden op inspanningen van het bergingsbedrijf zelf en de nota’s die betrekking hadden op de voorgefinancierde kosten van ingeschakelde bergers zou het bergingsbedrijf steeds op naam van de verzekeringnemer doorbelasten aan [benadeelde] .
Ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst heeft het bergingsbedrijf een alarmcentrale opgezet die de hele week gedurende 24 uur per dag bereikbaar was. De facturen die het bergingsbedrijf van ingeschakelde bergers kreeg, financierde het bergingsbedrijf voor, na aftrek van de ontvangen credit- of commissienota’s. De door het bergingsbedrijf ontvangen facturen voor de bergingskosten stuurde het bergingsbedrijf op naam van de verzekeringnemer door aan [benadeelde] . De commissienota’s die op naam van het bergingsbedrijf stonden en vaak 10% van de factuur bedroegen, werden niet aan [benadeelde] doorberekend.
[vertegenwoordiger van verdachte] heeft in dit verband verklaard dat in het contract niets was vastgelegd over creditnota’s en commissienota’s. Een berger gaf commissie vanwege de relatie tussen hem en het bergingsbedrijf, de garantie van het bergingsbedrijf dat hij de door hem gemaakte kosten (op korte termijn) vergoed kreeg, dat het bergingsbedrijf het financiële risico droeg, en het feit dat hij niet met meerdere partijen hoefde af te rekenen. Vanuit het bergingsbedrijf werd nooit om een commissienota gevraagd. Al vanaf het moment dat hij en zijn echtgenote met het bedrijf begonnen, kregen ze commissienota’s en gaven ze zelf ook commissie als het bergingsbedrijf een opdracht van een derde kreeg.
[vertegenwoordiger van verdachte] heeft verder verklaard dat de nota’s voor de berging niet werden verhoogd met de te verstrekken commissie. De facturen zouden even hoog zijn geweest als deze rechtstreeks naar [benadeelde] waren gestuurd. [benadeelde] is door deze werkwijze dan ook niet benadeeld.
De commissienota’s werden in de administratie verwerkt en er werd belasting over betaald.
Verder blijkt uit de stukken dat per melding van een calamiteit/stranding een dossier werd aangelegd in het computerprogramma Mozilla. Daarin konden ook onder meer foto’s, verslagen en de inkoopfacturen van de bergingskosten worden opgeslagen. De verzekeringsmaatschappijen konden op dit systeem inloggen.
Daarnaast was er een eigen boekhoudprogramma, Exact, waarin inkoop- en verkoopfacturen waren opgenomen. De ontvangen creditfacturen werden wel in dit programma verwerkt, maar niet in het relatiebeheerprogramma Mozilla.
Uit de verklaringen van diverse getuigen komt naar voren dat het geven van commissie binnen de bergingsbranche gebruikelijk is. De commissie is voor de goede samenwerking en garantstelling van de kosten en bedoeld voor de omzet of winst van het bedrijf.
De rechtbank overweegt dat tussen de [benadeelde] en het bergingsbedrijf een civiele procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden loopt. Deze procedure in hoger beroep gaat over de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst tussen beide firma’s en over de vraag of de commissienota’s wel of niet in de afrekening tussen het bergingsbedrijf en [benadeelde] hadden moeten worden betrokken.
De rechtbank heeft in de strafzaak te beoordelen of sprake is geweest van het opmaken van een vals geschrift en vervolgens of er gebruik is gemaakt van dat valse geschrift. De rechtbank dient dit te toetsen aan de bestanddelen van respectievelijk artikel 225, lid 1, en artikel 225, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht. Eén van de te bewijzen bestanddelen betreft de vraag of het bergingsbedrijf in deze opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het bergingsbedrijf opzettelijk facturen bestemd voor de afrekening met de verzekeraar heeft vervalst en vervolgens van die valse facturen gebruik heeft gemaakt. Dat de verzekeraar, die aangifte van valsheid in geschrift heeft gedaan, het met de facturen en de werkwijze van het bergingsbedrijf niet eens is, maakt nog niet dat de facturen
valszijn in de zin van artikel 225, leden 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht. Het bergingsbedrijf, de bestuurder en zijn echtgenote, waren er bij het opstellen van de facturen van overtuigd dat zij handelden in overeenstemming met de samenwerkingsovereenkomst. Van
opzetop strafbaar handelen, namelijk het plegen van valsheid in geschrift en het gebruiken van een dergelijk vals geschrift, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook geen sprake. Het dossier bevat, los van de ten laste gelegde facturen, geen bewijsmiddelen waaruit dat opzet van het bergingsbedrijf, de bestuurder en zijn echtgenote kan volgen. Daarbij weegt voor de rechtbank mee dat de administratie van het bergingsbedrijf sluitend en inzichtelijk is, dat er geen gelden zijn weggesluisd of verhuld en dat uit diverse verklaringen van getuigen blijkt dat de handelwijze van het bergingsbedrijf, de bestuurder en zijn echtgenote binnen de bergingsbranche gangbaar was. Dit laatste hoeft overigens niet af te doen aan het eventuele strafbare van het handelen in de gehele sector. Bij de beoordeling van valsheid in geschrift is ook relevant of [benadeelde] door de ingediende facturen van het bergingsbedrijf daadwerkelijk zou zijn misleid. De rechtbank plaatst vraagtekens bij de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als (voormalige) stafleden van [benadeelde] , dat zij van deze handelwijze binnen de branche niet op de hoogte waren, terwijl [benadeelde] als een van de grotere spelers in de transportwereld geldt.
Nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen vindt dat het bergingsbedrijf opzet had op het plegen van valsheid in geschrift, dient het bergingsbedrijf te worden vrijgesproken. De rechtbank zal niet ingaan op de overige bestanddelen van artikel 225, lid 1, en artikel 225, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht. De uitleg van de samenwerkingsovereenkomst en de beoordeling van de afrekeningen tussen het bergingsbedrijf en de verzekeraar is voorbehouden aan de civiele kamer van het Gerechtshof.

3.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2017.
Mr. Van Hoof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.