In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere, over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen ambtshalve verminderingen van vennootschapsbelasting (vpb) en een navorderingsaanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk waren verklaard door de inspecteur wegens het ontbreken van gronden. Echter, de rechtbank oordeelt dat in een eerdere brief van de gemachtigde wel degelijk gronden waren vermeld, waardoor de niet-ontvankelijkheid onterecht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bezwaren niet kennelijk ongegrond zijn, omdat deze een inhoudelijke herbeoordeling vereisen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. De inspecteur had moeten horen, omdat de gronden van de bezwaren relevant zijn en een inhoudelijke beoordeling vereisen. De rechtbank heeft de zaken teruggeworpen naar de inspecteur voor een nieuwe uitspraak op bezwaar, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 185,63 en moet het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft de relevante juridische termen zoals 'niet-ontvankelijk', 'hoorplicht', en 'inhoudelijke herbeoordeling' gebruikt in haar overwegingen.