ECLI:NL:RBGEL:2017:6263

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
C\05\327789\KG RK 17-963
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 23 november 2017, is het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. W.H. van Empel, rechter in een civiele zaak tussen haar en Eurofintus Financieringen B.V. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer stelde vast dat de procedurele beslissing van de rechter om vonnis te wijzen, zonder nadere feiten en omstandigheden, niet duidt op enige partijdigheid. Verzoekster had eerder al op 13 juli 2017 haar bezwaren geuit, maar diende het wrakingsverzoek pas op 8 oktober 2017 in, wat te laat was volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster het wrakingsrecht misbruikte door de voltallige wrakingskamer te wraken zonder gegronde redenen. De beslissing om een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen werd ook genomen, gezien het feit dat verzoekster geen nieuwe relevante feiten had aangedragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/327789 / KG RK 17-963
Beschikking van 23 november 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [adres verzoekster],
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. W.H. van Empel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 8 oktober 2017 en de aanvullende verzoeken van 23 en 31 oktober 2017;
- het schriftelijke verweer van de rechter van 16 oktober 2017.
1.2
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster en haar gemachtigde [naam gemachtigde verzoekster]. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.3
Direct na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft verzoekster een verzoek tot wraking gedaan van de voltallige wrakingskamer. Als reden voor deze wraking heeft verzoekster opgegeven dat de wrakingskamer ter zitting ten onrechte niet is ingegaan op de door haar (voorafgaand aan de zitting) gedane verzoeken en de ter zitting in haar toelichting gestelde vragen.
Met dit wrakingsverzoek wordt het wrakingsrecht misbruikt. Op de voorafgaand aan de zitting gedane verzoeken – tot onder meer het horen van getuigen – wordt, zoals ter zitting is meegedeeld, beslist bij beschikking. Het is voorts niet aan de wrakingskamer om antwoord te geven op de door verzoekster in haar toelichting opgeworpen vragen, die onder meer betrekking hebben op het functioneren van de rechter, in ieder geval niet ter zitting. Aangezien verzoekster bovendien geen concrete feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit in redelijkheid zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekster het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van misbruik. De wrakingskamer van de rechtbank zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, in de zaak met nummer 5749442 CV EXPL 17-3944 tussen Eurofintus Financieringen B.V. (hierna: Eurofintus) en verzoekster.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Tijdens de zitting van 13 juli 2017 kreeg verzoekster de indruk dat de rechter zich niet goed had ingelezen in de zaak dan wel zich de materie van geldcreatie van banken onvoldoende eigen had gemaakt. Verzoekster vermoedt dat een plotselinge wisseling van rechter daar (mede) de oorzaak van is. Dit is het begin geweest van een bij verzoekster levend vermoeden van partijdigheid.
Daarnaast voert verzoekster aan dat de zaak zonder nadere zitting naar de rol van 11 oktober 2017 is verwezen voor vonnis en dat zij – nu de rechter daarover geen uitsluitsel geeft – ervan uitgaat dat de rechter dan vonnis wijst zonder tussenvonnis. Volgens verzoekster betekent dit dat de rechter vonnis wijst zonder dat er enig bewijs is voor de ontvankelijkheid van Eurofintus. Verzoekster klaagt erover dat de rechter niet is ingegaan op haar uitdrukkelijke verzoek om met toepassing van artikel 843a Rv Eurofintus te dwingen het bewijs van eigendom over te leggen.
Door deze gang van zaken heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid dan wel partijdigheid gewekt, aldus verzoekster.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.3
Voor zover de wrakingsgronden van verzoekster zien op de gang van zaken tijdens de zitting van 13 juli 2017, stelt de wrakingskamer vast dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking al op 13 juli 2017 bij verzoekster bekend waren of redelijkerwijs behoorden te zijn. Desondanks heeft verzoekster deze feiten en omstandigheden pas op 8 oktober 2017 (mede) ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Dat is te laat, zodat de wrakingskamer niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van deze gronden. Daar komt bij dat de klachten van verzoekster slechts stellingen en veronderstellingen bevatten. Verzoekster heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit een vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan worden afgeleid.
Verzoekster voert voorts aan dat in het proces-verbaal van de zitting opzettelijk feiten zijn verdraaid. Voor zover deze stelling bedoeld is als wrakingsgrond is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken dat het proces-verbaal opzettelijk onjuist of onvolledig zou zijn. Verder is het, anders dan verzoekster kennelijk meent, niet aan de eisende partij maar aan de rechter om uiteindelijk een oordeel te geven over het bewijs.
3.4
De overige klachten van verzoekster zijn in wezen gericht tegen de procedurele beslissing van de rechter om vonnis te wijzen. De juistheid van deze beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dit zou slechts anders zijn als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat voor deze beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Uit het enkele feit dat de rechter heeft beslist om in de zaak vonnis te wijzen kan de wrakingskamer dat niet afleiden. Deze beslissing zegt namelijk niets over de inhoud van het te wijzen vonnis. Ook overigens heeft de wrakingskamer geen aanleiding om aan te nemen dat de rechter in dit geval een onbegrijpelijke – en in civiele zaken ongebruikelijke – beslissing heeft genomen.
3.5
Nu verzoekster ook voor het overige geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.
Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen, ziet de wrakingskamer geen aanleiding de door verzoekster gevraagde informatie en inlichtingen in te winnen en zij zal daarom de daarop gerichte verzoeken van verzoekster afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester, voorzitter, D.T. Boks en
J.R. Veerman, in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] en in openbaar uitgesproken op 23 november 2017.
de griffier de voorzitter is verhinderd om de
beschikking mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.