ECLI:NL:RBGEL:2017:6233

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
5840394/ CV EXPL 17-1862
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over boetebepaling en huurachterstand in huurovereenkomst kantoorruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser], een verhuurder, en Film Europe B.V., de huurder. De procedure volgde op een huurovereenkomst voor kantoorruimte die op 1 februari 2016 inging. Film Europe heeft de huurovereenkomst opgezegd per 1 februari 2017 en de bedrijfsruimte ontruimd, maar heeft een huurachterstand van € 6.806,14 laten ontstaan over de maanden februari 2016 tot en met januari 2017. [eiser] vorderde betaling van de huurachterstand, boeterente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat Film Europe in gebreke was gebleven met de huurbetalingen en dat de vordering tot betaling van de huurachterstand toewijsbaar was. De kantonrechter heeft de boete, die volgens [eiser] € 6.300,00 bedroeg, gematigd tot € 3.900,00, omdat de boete per kalendermaand over het totaal aan vervallen huurtermijnen berekend moest worden. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief. Film Europe werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 10.406,14, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 5840394 \ CV EXPL 17-1862 \ 25115 \ 31810
uitspraak van 17 november 2017
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende en zaakdoende te Nijmegen
eisende partij
gemachtigde mr. H.S. Bugter
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Film Europe B.V.
gevestigd in de gemeente Nijmegen, kantoorhoudende te Weurt
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en Film Europe genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 maart 2017 en de daarin genoemde processtukken
- de door de gemachtigde van [eiser] voorafgaand aan de comparitie toegezonden
producties
- de comparitie van partijen van 15 september 2017.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft krachtens een schriftelijke huurovereenkomst met ingang van
1 februari 2016 aan Film Europe verhuurd de bedrijfsruimte aan de [adres 1] tegen een maandelijks bij vooruitbetaling te betalen huurprijs van laatstelijk € 1.702,33.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte (hierna: AB).
2.3.
Artikel 18.2 AB luidt:
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% per maand van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,-- per kalendermaand.
2.4.
Film Europe heeft de huurovereenkomst tegen 1 februari 2017 opgezegd en de bedrijfsruimte per die datum ontruimd.
2.5.
Film Europe heeft de huurtermijnen van de maanden februari 2016, november 2016, december 2016 en januari 2017 onbetaald gelaten waardoor een huurachterstand is ontstaan van € 6.806,14.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat Film Europe bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 13.106,24 aan hoofdsom, te vermeerderen met de boeterente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van € 906,06 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na dit vonnis, met veroordeling van Film Europe in de kosten van deze procedure, eveneens te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na dit vonnis.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op het navolgende.
Film Europe is in gebreke gebleven met de regelmatige betalingen van de huurtermijnen, waardoor zij een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 6.806,24. [eiser] is op grond van de bepalingen van de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene bepalingen gerechtigd een boeterente van 2% per maand, met een minimum van € 300,00 per achterstallige huurtermijn, op Film Europe te verhalen. [eiser] heeft de tot 1 maart 2017 verschenen boeterente berekend op een bedrag van € 6.300,00. Ondanks sommaties heeft Film Europe het bedrag van de huurachterstand en de boete niet betaald, waarop [eiser] zijn vordering uit handen heeft gegeven. Film Europe moet [eiser] daarom ook buitengerechtelijke kosten betalen.
3.3.
Film Europe erkent dat zij een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 6.806,24 over de periode februari 2016 tot en met januari 2017. De huurachterstand zou zijn ontstaan door financiële moeilijkheden van Film Europe, waarvan [eiser] op de hoogte zou zijn geweest, maar waarmee desondanks geen, althans onvoldoende rekening zou zijn gehouden. Film Europe betwist de gevorderde boeterentes en de incassokosten. Op het verweer van Film Europe zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat Film Europe op grond van de huurovereenkomst gehouden is de maandelijkse huurtermijnen vóór of op de eerste dag van iedere kalendermaand aan [eiser] te voldoen en evenmin dat Film Europe is tekort geschoten in de nakoming van die betalingsverplichting. De (beweerdelijke) financiële problemen van Film Europe, hoe vervelend ook, maken dat niet anders.
4.2.
Voorts is niet in geschil dat Film Europe, gerekend tot 1 februari 2017, een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 6.806,14.
4.3.
De vordering tot betaling van de huurachterstand ad € 6.806,14 wordt dus toegewezen.
4.4.
Nu Film Europe de huurpenningen niet (tijdig) heeft voldaan, is zij in beginsel de contractueel overeengekomen (boete)rente verschuldigd geworden, zoals vastgelegd in artikel 18.2 AB.
4.5.
Naar de kantonrechter begrijpt, heeft [eiser] voor het bepalen van de hoogte van de boete het daarin genoemde minimumbedrag van € 300,00 per kalendermaand berekend over iedere openstaande huurtermijn afzonderlijk. De kantonrechter is echter van oordeel dat artikel 18.2 AB aldus moet worden uitgelegd dat de boete van 2% per kalendermaand met een minimum van € 300,00 moet worden berekend over het totaal aan vervallen huurtermijnen dat in een kalendermaand open staat. Artikel 18.2 spreekt immers van
“het verschuldigde (…) per kalendermaand”waarover de boete wordt berekend.
4.6.
Dit betekent dat Film Europe gerekend tot 1 maart 2017 13 maal de boete is verschuldigd, namelijk éénmaal over iedere kalendermaand waarin sprake was van een huurachterstand – te weten 13 maanden onafgebroken sinds 1 februari 2016 –, en niet 21 maal zoals door [eiser] wordt voorgestaan. Nu 2% van de huurachterstand nooit meer heeft bedragen dan het minimumbedrag van € 300,00, bedraagt de boete tot 1 maart 2017 dan
€ 3.900,00, in plaats van de door [eiser] gevorderde € 6.300,00, en vanaf 1 maart 2017
telkens € 300,00 per kalendermaand tot de dag van volledige betaling.
4.7.
In het verweer van Film Europe dat zij het, mede gezien haar financiële problemen, “crimineel en onterecht” vindt dat de gevorderde contractuele boete (bijna) even hoog is als het met de achterstallige huur gemoeide bedrag, leest de kantonrechter een verzoek tot matiging van de boete. Krachtens artikel 6:94 lid 1 BW kan een boete worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist.
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat de rechter zijn bevoegdheid tot matiging terughoudend dient toe te passen. Volgens vaste rechtspraak is matiging alleen aan de orde indien onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechter die over een beroep op matiging heeft te oordelen zal niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat de maandelijkse contractuele boeterente lager is dan [eiser] voorstond en op zichzelf een te rechtvaardigen prikkel vormt voor nakoming van de betalingsverplichting van Film Europe. Dat kan op enig moment anders worden, nu er iedere kalendermaand dat de huurachterstand niet volledig is ingelopen opnieuw een boete van € 300,00 wordt verbeurd, ook nadat de huurovereenkomst is geëindigd. Gelet op het feit dat het minimum boetebedrag per maand vele malen hoger is dan de wettelijke schadevergoeding waarop [eiser] anders aanspraak kon maken, te weten de wettelijke handelsrente van 8% per jaar, en [eiser] niet heeft aangevoerd dat hij na het einde van de huurovereenkomst andere schade lijdt dan vertragingsschade, ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding om de boeterente vanaf 1 februari 2017 te matigen tot de wettelijke handelsrente over de huurachterstand. Een verdergaande prikkel tot nakoming is vanaf dat moment niet te billijken. De tot die datum reeds verschenen boeterente bedraagt
€ 3.600,00 en is onverkort toewijsbaar.
4.10.
[eiser] maakt op grond van haar algemene voorwaarden verder aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Als onbetwist staat vast dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat daarvoor kosten zijn gemaakt. Het door [eiser] gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Het bedrag wordt toegewezen tot het wettelijke tarief, zijnde € 715,31, te vermeerderen met de gevorderde handelsrente.
4.11.
Film Europe wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De daarover gevorderde handelsrente is niet toewijsbaar, nu het geen verplichting betreft uit hoofde van de tussen partijen gesloten handelsovereenkomst. Wel toewijsbaar is de wettelijke rente over de proceskosten.
4.12.
Film Europe heeft verzocht om een betalingsregeling. De kantonrechter is niet bevoegd om partijen een betalingsregeling op te leggen. Voor het treffen van een betalingsregeling kan Film Europe zich wenden tot (de gemachtigde van) [eiser] .

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Film Europe om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.406,14, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 6.806,14 vanaf 1 februari 2017 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Film Europe om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 715,31 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Film Europe in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 103,10 aan dagvaardingskosten, € 470,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017