ECLI:NL:RBGEL:2017:6196

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
06/921004-08
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet Milieubeheer door een rechtspersoon met betrekking tot niet vergunde afvalstoffen

Op 4 december 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die zich schuldig had gemaakt aan het structureel ontvangen van niet vergunde afvalstoffen. De vennootschap, gevestigd in Putten, had gedurende anderhalf jaar slib dat lijm en kit bevatte, geclassificeerd onder Euralcode 08 04 14, ontvangen en opgeslagen, terwijl dit niet was toegestaan volgens de milieuvergunning. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap opzettelijk in strijd met de vergunning had gehandeld en legde een geldboete op van € 10.000,--. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon in 2014, waarbij het Openbaar Ministerie de vennootschap had gedagvaard. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks eerdere juridische complicaties over de juiste rechtspersoon. De rechtbank stelde vast dat de vennootschap opzettelijk niet vergunde afvalstoffen had ontvangen en dat de bestuurder, [Vertegenwoordiger van de B.V.], feitelijk leiding had gegeven aan deze handelingen. De rechtbank sprak de vennootschap vrij van een tweede ten laste gelegd feit, omdat niet kon worden bewezen dat de vennootschap opzettelijk handelde in strijd met de vergunning bij het afgeven van afvalstoffen aan een niet bevoegde partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 06/921004-08
Datum uitspraak : 4 december 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
gevestigd aan [adres] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [Vertegenwoordiger van de B.V.] (hierna: [Vertegenwoordiger van de B.V.] ), geboren op [geboortedatum] .
Raadsman: mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 t/m 8 juli 2008 in de gemeente Putten, terwijl aan [naam B.V. 1] door Gedeputeerde Staten van de
provincie Gelderland bij besluit van 30 juni 2005 een vergunning krachtens de
"Wet milieubeheer" was verleend tot het in de gemeente Putten aan of nabij de [straatnaam] te Putten oprichten en in werking hebben van een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28 van bijlage I van het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer", in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlage I van voornoemd besluit, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, aangezien - niet vergunde afvalstoffen, te weten slib dat lijm en kit bevatte (geclassificeerd als 08 04 14) en/of afval van industriële kaarsen, werden op- en/of overgeslagen en/of be- en/of verwerkt (vergunningvoorschrift 9.5.1);
2.
verdachte op of omstreeks 25 maart 2008 en/of 16 mei 2008, althans op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 t/m 8 juli 2008, in de gemeente Putten en/of IJsselstein, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich opzettelijk heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een afvalmengsel en/of vetresidu, door afgifte aan " [naam bedrijf] ", terwijl dit bedrijf niet bevoegd
was die afvalstof(fen) in te zamelen en/of te verwerken en/of nuttig toe te
passen en/of te verwijderen.
1a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
[verdachte] was ten tijde van het ten laste gelegde bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onder Kamer van Koophandel-nummer [nummer 1] (hierna: [verdachte] ( [nummer 1] )). De bedrijfsomschrijving luidde: ‘De inzameling en/of handel in organische rest- en afvalstoffen’. Uit het dossier volgt dat de statutaire naam [verdachte] ( [nummer 1] ), na de ten laste gelegde periode, op 30 oktober 2008, is veranderd in [naam B.V. 2] Het Kamer van Koophandel-nummer is daarbij onveranderd, maar de bedrijfsomschrijving werd: ‘Het verkrijgen, vervreemden, bezwaren en exploiteren van roerende en onroerende zaken, effecten en schuldvorderingen. [Vertegenwoordiger van de B.V.] is sinds 15 juni 2005 bestuurder van [naam B.V. 2] en is sinds 1 juli 2005 vertegenwoordigingsbevoegd.
Op 30 oktober 2008 heeft ook een statutenwijziging plaatsgevonden van de vennootschap [naam B.V. 3] , waarbij de naam van deze vennootschap werd gewijzigd in [verdachte] Als Kamer van Koophandel-nummer stond vermeld: [Nummer] (hierna: [verdachte] ( [Nummer] )). Op 1 december 2008 werd de bedrijfsomschrijving ‘het uitoefenen van een varkensmesterij’ veranderd in ‘de inzameling en/of handel in organische rest- en afvalstoffen’. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [verdachte] ( [Nummer] ) staat als oprichtingsdatum: 30 mei 1997. Sinds 30 oktober 2008 is [naam B.V. 2] (waar [Vertegenwoordiger van de B.V.] bestuurder van is) enig aandeelhouder van [verdachte] ( [Nummer] ).
Het Openbaar Ministerie heeft [verdachte] ( [Nummer] ) gedagvaard.
De zaak is voor het eerst op 25 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Op diezelfde datum heeft de rechtbank Gelderland het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard, nu zij van oordeel was dat het Openbaar Ministerie de verkeerde rechtspersoon had gedagvaard. De rechtbank was van oordeel dat niet [verdachte] ( [Nummer] ) gedagvaard had moeten worden, maar [naam B.V. 2]
Tegen deze beslissing is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 28 januari 2015 arrest gewezen. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de rechtbank het Openbaar Ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe is onder meer het volgende overwogen:
‘De vraag is nu of de thans zo geheten [verdachte] moet worden beschouwd als de rechtspersoon waartegen krachtens artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht vervolging mogelijk is. Bij de beantwoording van die vraag is de maatschappelijke realiteit beslissend. Het hof stelt vast dat de thans zo geheten [verdachte] na de statutenwijziging onder dezelfde naam als het [verdachte] dat werd herdoopt tot [naam B.V. 2] , op hetzelfde vestigingsadres, onder dezelfde feitelijke leidinggevende(n), met dezelfde doelomschrijving en met bovendien (grotendeels) hetzelfde personeel (grotendeels) dezelfde activiteiten is blijven verrichten als de vóór de statutenwijziging bestaande rechtspersoon waartegen de vervolging is aangevangen. Verder is gebleken dat bijvoorbeeld vergunningen ook na 2008 op naam van [verdachte] werden aangevraagd en dat ook voor het bevoegd gezag [verdachte] het aanspreekpunt was (gebleven). Bovendien wordt in het uittreksel uit het Handelsregister van 13 februari 2014 als oprichtingsdatum van [verdachte] vermeld: 30 mei 1997. Aan een en ander doet niet het enkele feit af dat [verdachte] na de statutenwijziging een ander kvk-nummer heeft’.
Het gerechtshof heeft de zaak teruggewezen naar de rechtbank, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Tegen het arrest van het gerechtshof is namens [verdachte] door de verdediging beroep in cassatie ingesteld, maar [verdachte] is op 29 maart 2016 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dat maakt dat het arrest van het gerechtshof van 28 januari 2015 onherroepelijk is.
De zaak heeft op 20 november 2017 (opnieuw) bij de rechtbank Gelderland gediend. Zoals hiervoor beschreven, moet de rechtbank met inachtneming van het arrest van het gerechtshof recht doen. De rechtbank zal het oordeel van het hof tot de hare maken en oordeelt dat het Openbaar Ministerie de juiste rechtspersoon heeft gedagvaard. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Overweging vooraf
Gelet op de onder 1a aangehaalde overweging van het gerechtshof, die de rechtbank tot de hare heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de vóór de statutenwijziging van 30 oktober 2008 verrichte gedragingen van [verdachte] ( [nummer 1] ) in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als gedragingen van [verdachte] ( [Nummer] ). Als hierna ‘ [verdachte] ’ ter sprake komt, wordt daarmee [verdachte] ( [Nummer] ) bedoeld.
Het door de raadsman gevoerde verweer – zakelijk weergegeven – inhoudende dat de ten laste gelegde gedragingen niet aan de ‘nieuwe [verdachte] ’ (
de rechtbank begrijpt:[verdachte] [Nummer] ) kunnen worden toegerekend, wordt gelet op het voorgaande verworpen.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
- [verdachte] was in de periode 1 januari 2007 tot en met 8 juli 2008 gevestigd aan de [straatnaam] in Putten. [2]
- In die periode heeft [verdachte] afvalstoffen, te weten slib dat lijm en kit bevat, ontvangen van [naam B.V. 4] (hierna: [naam B.V. 4] ). [3] Deze afvalstoffen zijn voorzien van Euralcode 08 04 14. [4]
- In de periode 1 januari 2007 tot en met 8 juli 2008 zijn in totaal 13 vrachten met slib dat lijm en kit bevatte (met Euralcode 08 04 14) gelost in opslagtanks van [verdachte] in Putten. Dit gebeurde op 14 juni 2007, 9 november 2007, 7 december 2007, 17 december 2007, 4 februari 2008, 11 februari 2008, 26 februari 2008, 4 maart 2008, 7 maart 2008, 13 mei 2008, 15 mei 2008, 3 juni 2008 en 14 juni 2008. [5]
- Het slib dat lijm en kit bevatte werd telkens in een opslagtank op het terrein van [verdachte] gemengd met diverse andere afvalstoffen die bij [verdachte] binnenkwamen. [6]
- Bij beschikking van 30 juni 2005 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland krachtens de Wet Milieubeheer (hierna: Wm) een vergunning verleend aan [naam B.V. 1] (hierna: [naam B.V. 1] ), gevestigd aan de [straatnaam] in Putten. De vergunning is verleend ten behoeve van het op- en overslaan van organische afvalstoffen, het (voor)bewerken van organische afvalstoffen en voor ondersteunende activiteiten binnen de inrichting. [7] De vergunning is afgegeven voor een periode van 10 jaren. [8] In vergunningsvoorschrift 9.5.1. is opgenomen op welke afvalstoffen (en welke Euralcodes) de vergunning uitsluitend betrekking heeft. [9]
- Het opslaan, het overslaan, het bewerken en het verwerken van afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 binnen de inrichting is in vergunningsvoorschrift 9.5.1 niet vergund. [10]
- Op 11 december 2006 is namens de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een brief gestuurd naar [verdachte] , t.a.v. [Vertegenwoordiger van de B.V.] , waarin staat dat akkoord wordt gegaan met het per 20 november 2006 overgaan van de milieuvergunning van 30 juni 2005 van [naam B.V. 1] naar [verdachte] [11] De rechtbank stelt vast dat de vergunning vanaf 20 november 2006 is overgegaan op [verdachte]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode opzettelijk heeft gehandeld in strijd met haar vergunning. De vennootschap heeft opzettelijk een afvalstroom met Euralcode 08 04 14 en industriële kaarsen ontvangen en binnen de inrichting gebracht, terwijl dit op grond van de vergunning niet mocht.
De officier van justitie heeft gewezen op diverse bewijsmiddelen uit het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de vergunning. [verdachte] nam de afvalstroom met Euralcode 08 04 14 al in toen [Vertegenwoordiger van de B.V.] bestuurder werd. Toen [Vertegenwoordiger van de B.V.] bestuurder werd, wist hij niet dat Euralcode 08 04 14 niet vergund was. Hij hoefde dat niet te weten en kon dat niet weten.
Als al opzettelijk is gehandeld, kan niet worden bewezen dat de strafbare feiten door de huidige [verdachte] ( [Nummer] ) zijn begaan. Niet alle activiteiten van [verdachte] ( [nummer 1] ) werden overgenomen door [verdachte] ( [Nummer] ). Een deel ging over naar [naam B.V. 2] en een groot deel naar [naam B.V. 5]
De aard en samenstelling van de bij [verdachte] aangetroffen kaarsen is niet vastgesteld. Daarom kan niet worden bewezen dat het om industriële kaarsen gaat en dat [verdachte] de kaarsen op grond van de vergunning niet binnen de inrichting mocht brengen.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsman de rechtbank verzocht om [verdachte] integraal vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van afvalstroom met Euralcode 08 04 14
[naam B.V. 1] had als bedrijfsomschrijving: ‘De inzameling en recycling van organische rest- en afvalstoffen t.b.v. non-food/non-feed eindverwerkers’. [12] Zoals is vastgesteld, is op 30 juni 2005 door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland krachtens de Wm een vergunning afgegeven aan [naam B.V. 1] Deze vergunning is op 30 juni 2004 door [naam B.V. 1] aangevraagd. [13] In de aanvraag wordt met betrekking tot de specifieke door [naam B.V. 1] verzochte te accepteren en te verwerken afvalstoffen verwezen naar de bij de aanvraag gevoegde bijlage 12.1. [14] In bijlage 12.1 staan afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 niet genoemd. [15] In de op 30 juni 2005 aan [naam B.V. 1] verleende vergunning worden exact dezelfde Euralcodes vergund als door [naam B.V. 1] zijn verzocht. [16]
Door [naam B.V. 1] is het – kort gezegd – binnen de inrichting brengen van afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 dus niet aangevraagd. Evenmin is het op- en overslaan van deze afvalstoffen, het (voor)bewerken van deze afvalstoffen en verrichten van ondersteunende activiteiten binnen de inrichting met betrekking tot deze afvalstoffen vergund. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [naam B.V. 1] bekend was met het feit dat afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 niet binnen de inrichting mochten worden gebracht.
Uit de brief van de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland van 11 december 2006 volgt dat de vergunning die op 30 juni 2005 was verleend aan [naam B.V. 1] , op verzoek van [verdachte] is overgaan van [naam B.V. 1] naar [verdachte] [17] Zoals eerder vermeld, was de doelomschrijving van [verdachte] ‘De inzameling en/of handel in organische rest- en afvalstoffen’. [18] [Vertegenwoordiger van de B.V.] heeft verklaard dat de activiteiten en contracten van [naam B.V. 1] in januari 2007 zijn overgegaan naar [verdachte] [19] [naam B.V. 1] verrichtte geen activiteiten meer. [20]
De bedrijfsactiviteiten en de milieuvergunning zijn dus overgegaan van [naam B.V. 1] naar [verdachte] De door [verdachte] overgenomen vergunning was essentieel voor de vennootschap. De vergunning, waaronder voorschrift 9.5.1., vormde immers het kader waarbinnen en met betrekking tot welke afvalstoffen [verdachte] bedrijfsactiviteiten mocht verrichten. [verdachte] heeft zelf verzocht om overname van de vergunning. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat inhoudelijke kennis van de vergunning door [verdachte] verondersteld mag worden.
Niet ter discussie staat dat [verdachte] in de periode januari 2007 tot en met juli 2008 bewust 13 vrachten met slib dat lijm en kit bevatte binnen de inrichting heeft gebracht. [Vertegenwoordiger van de B.V.] heeft daar op 19 december 2006 met de bestuurder van [naam B.V. 4] een overeenkomst over gesloten, waarbij [Vertegenwoordiger van de B.V.] aangaf dat het slib zou worden ingezameld onder afvalstroomnummer [nummer 2] (
de rechtbank begrijpt: Euralcode) 080414. [21] Op de facturen van [verdachte] aan [naam B.V. 4] stond daarnaast Euralcode 08 04 14 vermeld. [22]
Ten laste is gelegd dat [verdachte] zich opzettelijk in strijd met vergunningsvoorschrift 9.5.1. heeft gedragen. Daaruit volgt dat het (voorwaardelijk) opzet van [verdachte] op het overtreden van dat vergunningsvoorschrift gericht zou moeten zijn geweest. De rechtbank ziet zich nu gesteld voor de vraag of dat kan worden bewezen.
[Vertegenwoordiger van de B.V.] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich in de ten laste gelegde periode niet bewust was van het feit dat afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 niet binnen de inrichting van [verdachte] gebracht mochten worden. De afvalstroom kwam al binnen bij [verdachte] toen hij bestuurder werd. Hij heeft niet actief naar de milieuvergunning gekeken en dacht dat het wel goed zat.
Hoewel [Vertegenwoordiger van de B.V.] in november 2008 bij de politie heeft verklaard dat hij de lijst met vergunde afvalstoffen kende en wist dat Euralcode 08 04 14 niet vergund was, is op basis van de vraagstelling en de verslaglegging van het verhoor niet duidelijk of hij dit in de ten laste gelegde periode wist of dat hij daar medio 2008 kennis van heeft genomen na aanvang van het opsporingsonderzoek.
De rechtbank overweegt daarom verder als volgt.
[Vertegenwoordiger van de B.V.] is sinds 15 juni 2005 bestuurder van [verdachte] [23] Hij was in de ten laste gelegde periode verantwoordelijk voor de acceptatie van afvalstoffen binnen [verdachte] en gaf binnen deze vennootschap de opdrachten. [24] [Vertegenwoordiger van de B.V.] was actief betrokken bij het aantrekken van de afvalstroom met Euralcode 08 04 14 van [naam B.V. 4] binnen [verdachte] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de stroom van [naam B.V. 4] al aanbood aan [naam B.V. 1] , toen hij nog niet betrokken was bij die vennootschap of bij [verdachte] [25] Daarnaast heeft hij, zoals eerder vermeld, een overeenkomst gesloten met [naam B.V. 4] en heeft daarbij zelf vermeld dat de afvalstoffen onder afvalstroomnummer [nummer 2] en Euralcode 08 04 14 werden ingenomen. De rechtbank stelt vast dat [Vertegenwoordiger van de B.V.] feitelijk leidinggaf aan de vennootschap. Van een feitelijk leidinggevende van een bedrijf dat zich structureel bezighoudt met de inzameling en handel van afvalstoffen, mag worden verwacht dat hij minst genomen nagaat welke activiteiten de vennootschap in dit kader mag verrichten en dat hij erop toeziet dat in overeenstemming met de vergunning wordt gehandeld, zeker waar het gaat om de acceptatie van afvalstoffen.
De rechtbank is van oordeel dat [Vertegenwoordiger van de B.V.] door – naar eigen zeggen – niet naar de (inhoud van de) milieuvergunning te kijken, terwijl hij bestuurder was van de vennootschap en wist dat structureel afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 binnen de inrichting van [verdachte] werden gebracht, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in strijd met een vergunningsvoorwaarde werd gehandeld. De rechtbank oordeelt aldus dat bij [Vertegenwoordiger van de B.V.] ten minste sprake was van voorwaardelijk opzet op het overtreden van een vergunningsvoorschrift.
was binnen [verdachte] belast met de feitelijke leiding en was degene die binnen de vennootschap ging over een kernactiviteit van [verdachte] , namelijk de acceptatie van afvalstoffen. De rechtbank is gelet hierop, in samenhang bezien met al het voorgaande, van oordeel dat het voorwaardelijk opzet van [Vertegenwoordiger van de B.V.] aan [verdachte] kan worden toegerekend. Zij is dan ook van oordeel dat bij [verdachte] ten minste sprake was van voorwaardelijk opzet op het overtreden van vergunningsvoorschrift 9.5.1.
Binnen [verdachte] zijn de afvalstoffen met Euralcode 08 04 14 vanuit vrachtauto’s in opslagtanks gepompt en vervolgens in die tanks opgeslagen. In deze tanks zijn afvalstoffen van verschillende herkomst, met verschillende Euralcodes en/of met verschillende benamingen (zoals blijkt uit de tanklijsten, waarvan de relevante delen zijn opgenomen in het dossier) met elkaar vermengd door ze samen te brengen in dezelfde tank, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank als het bewerken van de afvalstoffen moet worden beschouwd.
[verdachte] heeft daarmee niet vergunde afvalstoffen overgeslagen, opgeslagen en bewerkt. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde in zover bewezen.
Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat [verdachte] het feit met een ander of anderen heeft medegepleegd, zal de vennootschap ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de aangetroffen kaarsen
Op 8 juli 2008 zijn bij een doorzoeking van het vestigingsadres van [verdachte] twee containers (kliko’s) met kaarsen aangetroffen.
[Vertegenwoordiger van de B.V.] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij denkt dat restaurants zich hebben ontdaan van de kaarsen door de kaarsen bij het afval te gooien en dat de inhoud van de twee kliko’s is ingezameld bij een inzamelingsroute langs die restaurants.
Volgens de verbalisant die de kaarsen aantrof, leken het kaarsen die fabrieksmatig geproduceerd worden (
opmerking rechtbank: industriële kaarsen). De rechtbank constateert echter dat geen onderzoek is gedaan naar de samenstelling van de kaarsen, waardoor de werkelijke aard en samenstelling daarvan niet kan worden vastgesteld.
Op grond van het dossier en de verklaring van [Vertegenwoordiger van de B.V.] ter terechtzitting, kan evenmin worden vastgesteld dat de kaarsen bewust, en daarmee opzettelijk, door [verdachte] zijn aangetrokken. De kaarsen lagen apart in kliko’s en werden niet zoals andere afvalstoffen binnen de inrichting opgeslagen in grote tanks. Daarbij is niet gebleken dat het inzamelen van kaarsen behoort tot de normale bedrijfsvoering van [verdachte]
Gelet op het voorgaande kan, in het licht van het op dit punt zeer summiere dossier, naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [verdachte] hiermee opzettelijk vergunningsvoorschrift 9.5.1. heeft overtreden. De vennootschap zal ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode heeft ontdaan van afvalstoffen aan [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ), terwijl [naam bedrijf] niet bevoegd was om die afvalstoffen te ontvangen. Binnen de inrichting van [verdachte] werden diverse afvalstoffen met elkaar gemengd. De afvalstoffen ondergingen daarom een bewerking, waardoor hoofdstuk 19 van de Eural van toepassing is. [naam bedrijf] staat niet op de lijst van Vervoerders, Inzamelaars, Handelaars en Bemiddelaars in afvalstoffen (hierna: VIHB-lijst), de afvalstoffen uit hoofdstuk 19 van de Eural staan niet op de positieve lijst voor co-vergisters en waren niet vergund in de vergunning van [naam bedrijf]
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. [verdachte] mocht op basis van de vergunning afvalstoffen mengen. Door het mengen veranderde de Euralcode van het mengsel. [Vertegenwoordiger van de B.V.] was er in de ten laste gelegde periode van overtuigd dat door het mengen een mengsel met een Euralcode beginnend met ‘02’ ontstond.
[verdachte] werkte transparant. Als [verdachte] al niet juist heeft gehandeld, dan is geen sprake van opzet.
De beoordeling door de rechtbank
[verdachte] heeft verschillende afvalstromen ingezameld. Deze afvalstromen zijn binnen de inrichting vermengd in opslagtanks. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in de periode januari 2007 tot en met juli 2008, waaronder op 25 maart 2008 en 16 mei 2008, door [verdachte] mengsels uit die opslagtanks aan [naam bedrijf] zijn geleverd.
Duidelijk is dat het mengsel dat op 25 maart 2008 aan [naam bedrijf] is afgeleverd, afkomstig was uit tank 2, waaraan als laatste een vracht CLA-water van [naam 1] was toegevoegd. Eveneens is duidelijk dat op 16 mei 2008 een mengsel aan [naam bedrijf] is geleverd, dat afkomstig was uit tank 2 en dat dit mengsel bestond uit onder meer CLA-water van [naam 1] en slib dat lijm en kit bevatte van [naam B.V. 4] (met Euralcode 08 04 14).
[naam bedrijf] stond niet op de VIHB-lijst en mocht evenmin op basis van de positieve lijst voor co-vergisters en de milieuvergunning de afzonderlijke afvalstoffen CLA-water en slib dat lijm en kit bevat, ontvangen.
Beoordeeld moet echter worden of [naam bedrijf] de op 25 maart 2008 en 16 mei 2008, althans de in de periode januari 2007 tot en met juli 2008 geleverde mengsels mocht ontvangen. Om dat te kunnen beoordelen, moet vastgesteld worden wat de aard en samenstelling van die specifieke mengsels waren en welke Euralcode aan die mengsels moest worden verbonden.
De rechtbank constateert dat dit op basis van dit strafdossier niet kan worden vastgesteld. Zo is niet gebleken dat de specifieke mengsels zijn bemonsterd en geanalyseerd en bevat het dossier geen (ander) bewijsmiddel waaruit volgt wat de Euralcode van de mengsels had moeten zijn. Dat hoofdstuk 19 van de Eural van toepassing is, zoals de officier van justitie in haar requisitoir heeft betoogd, kan zijn, maar volgt niet uit het dossier. De rechtbank acht zich gelet op de inhoud van het dossier ook niet in staat om zelfstandig een oordeel te geven over de juiste bij de mengsels horende Euralcode.
Hoewel het niet aannemelijk lijkt dat [naam bedrijf] de mengsels mocht ontvangen, aangezien [naam bedrijf] de afzonderlijke afvalstoffen CLA-water en slib dat lijm en kit bevat niet mocht ontvangen, is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde te kunnen komen. [verdachte] zal daarom ten aanzien van dat feit worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
verdachte in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007 t/m 8 juli 2008 in de gemeente Putten, terwijl aan [naam B.V. 1] door Gedeputeerde Staten van de
provincie Gelderland bij besluit van 30 juni 2005 een vergunning krachtens de
"Wet milieubeheer" was verleend tot het in de gemeente Putten aan of nabij de [straatnaam] te Putten oprichten en in werking hebben van een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28 van bijlage I van het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer",
in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlage I van voornoemd besluit, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, aangezien
- niet vergunde afvalstoffen, te weten slib dat lijm en kit bevatte (geclassificeerd als 08 04 14)
en/of afval van industriële kaarsen, werden op- en
/ofovergeslagen en
/ofbewerkt
- en/of verwerkt(vergunningvoorschrift 9.5.1).

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk door een rechtspersoon begaan.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,--. [verdachte] heeft in strijd met de vergunning afvalstoffen ontvangen. Deze afvalstoffen werden met verschillende andere afvalstoffen gemengd, zonder acht te slaan op de mogelijke risico’s. De vennootschap heeft daarmee niet alleen het eigen personeel, maar ook het personeel van omringende bedrijven in gevaar gebracht. [verdachte] heeft daarnaast afvalstoffen afgegeven aan een biovergister die de afvalstoffen niet mocht ontvangen. Ook hierdoor zijn veiligheidsrisico’s en risico’s voor het milieu en de voedselkwaliteit ontstaan. [verdachte] handelde ten behoeve van zoveel mogelijk financieel gewin.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een voorwaardelijke geldboete op te leggen. [verdachte] verricht geen activiteiten meer en geniet geen inkomsten. De vennootschap heeft een belastingschuld en schulden aan klanten. Het betreft oude feiten uit 2007 en 2008, terwijl pas in 2014 voor het eerst over is gegaan tot vervolging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 7 november 2017.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
[verdachte] heeft gedurende een periode van anderhalf jaar opzettelijk een vergunningsvoorschrift van de voor haar geldende milieuvergunning overtreden door structureel een niet vergunde afvalstof binnen de inrichting te brengen en daar te mengen met diverse andersoortige afvalstoffen.
Deze vergunning, die op basis van de Wm is afgegeven, bestond niet voor niets. Het ongecontroleerd mengen van diverse soorten afvalstromen kan grote risico’s opleveren. De stoffen kunnen op onvoorspelbare wijze met elkaar reageren, wat in potentie kan leiden tot een ontploffing. [verdachte] heeft hiermee haar medewerkers en medewerkers van omringende bedrijven in gevaar gebracht. Daarnaast heeft de vennootschap de milieurisico’s die haar handelen in het leven riep, genegeerd. Uit het dossier volgt dat [verdachte] de afvalstroom met Euralcode 08 04 14 aanzienlijk goedkoper van ontdoeners innam dan andere afvalverwerkingsbedrijven. Dit moet gunstig zijn geweest voor de concurrentiepositie van de vennootschap. [verdachte] handelde ten behoeve van het eigen financiële gewin.
In het nadeel van [verdachte] houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf in grote mate rekening met het feit dat het inzamelen van afvalstoffen de kernactiviteit van de vennootschap was. Dat [verdachte] gedurende een langere periode structureel niet vergunde afvalstoffen inzamelde en daarmee systematisch de milieuwetgeving overtrad, is mede daarom zeer laakbaar en onacceptabel. Een voorwaardelijke geldboete, zoals door de raadsman verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de orde.
De rechtbank houdt aan de andere kant rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank [verdachte] enkel ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke geldboete van € 13.000,-- hebben opgelegd, te weten voor elke ingenomen vracht van [naam B.V. 4] € 1000,--. Nu de rechtbank wel rekening houdt met een overschrijding van de redelijke termijn, acht zij, ondanks dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie heeft gevorderd – gelet op het voorgaande, alles in samenhang bezien – een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,-- passend en geboden. De rechtbank zal [verdachte] tot die straf veroordelen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18.18 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, allen zoals geldend ten tijde van het ten laste gelegde.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 10.000 (tienduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en
mr. G.M.L. Tomassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2017.
mr. G. Noordraven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van de politieregio IJsselland, bovenregionale recherche Noord- en Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 3] ( [naam 2] ), gesloten op 16 maart 2010 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.GRA-303, handelshistorie [verdachte] , p. 15318.
3.GRA-258, proces-verbaal van overzicht facturen [verdachte] aan [naam B.V. 4] , p. 5167 en 5168 en de verklaring van [Vertegenwoordiger van de B.V.] ter terechtzitting d.d. 20 november 2017.
4.GRA-258, proces-verbaal van overzicht facturen [verdachte] aan [naam B.V. 4] , p. 5167 en 5168 en de verklaring van [Vertegenwoordiger van de B.V.] ter terechtzitting d.d. 20 november 2017.
5.GRA-285, proces-verbaal van overzicht aansluiting facturen aan [naam B.V. 4] en gegevens tankoverzichten [verdachte] , p. 5176 en 5177 en het overzicht op p. 5179 en GRA-218, proces-verbaal van bevindingen, p. 5185, 5186 en 5187, in combinatie met de documenten op p. 5198 (begeleidingsbrief d.d. 9 november 2007), p. 5200 (weegbon d.d. 9 november 2007), p. 5236 (rittenstaat d.d. 9 november 2007) en p. 5237 (rittenstaat d.d. 13 november 2007), p. 5223 (begeleidingsbrief d.d. 15 mei 2008), p. 5219 (rittenstaat d.d. 15 mei 2008) en p. 5218 (rittenstaat d.d. 16 mei 2008) en tankoverzichten op p. 6628, 6732 en 6740.
6.De verklaring van [Vertegenwoordiger van de B.V.] ter terechtzitting d.d. 20 november 2017.
7.GRA-018, bijlage U, beschikking van 30 juni 2005 van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, p. 2589 e.v.
8.GRA-018, bijlage U, beschikking van 30 juni 2005 van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, p. 2635.
9.GRA-018, bijlage U, beschikking van 30 juni 2005 van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, p. 2665.
10.GRA-018, bijlage U, beschikking van 30 juni 2005 van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, p. 2665 en 2666.
11.GRA-245, ontvangst stukken provincie Gelderland, p. 6778 en een document, inhoudende een brief van 11 december 2006, p. 6780.
12.GRA-299, uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [naam B.V. 1] p. 15313.
13.GRA-018, bijlage U, beschikking van 30 juni 2005 van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, p. 2589 en GRA-168-31 t/m GRA-168-59, aanvraag vergunning Wm door [naam B.V. 1] , p. 1559 t/m 1587.
14.GRA-168-44, aanvraag vergunning Wm door [naam B.V. 1] , p. 1572.
15.GRA-168-147, bijlage 12.1 bij aanvraag vergunning Wm door [naam B.V. 1] , p. 1675.
16.GRA-018, bijlage U, beschikking van 30 juni 2005 van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, p. 2665 en 2666.
17.GRA-245, ontvangst stukken provincie Gelderland, p. 6778 en een document, inhoudende een brief van 11 december 2006, p. 6780.
18.GRA-303, uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [verdachte] p. 15317.
19.GRA-160, 2e verklaring [Vertegenwoordiger van de B.V.] , p. 14287 en p. 14288.
20.GRA-163, verklaring [Vertegenwoordiger van de B.V.] , p. 14383.
21.GRA-411, kennisgeving van inbeslagneming locatie [naam B.V. 4] en een document, M.1.004, p. 5247.
22.GRA-258, proces-verbaal van overzicht facturen [verdachte] aan [naam B.V. 4] , p. 5167 en 5168.
23.GRA-303, uittreksel van de Kamer van Koophandel, betreffende [verdachte] , p. 15317 en handelshistorie [verdachte] , p. 15318.
24.GRA-160, 2e verklaring [Vertegenwoordiger van de B.V.] , p. 14286 en 14287.
25.De verklaring van [Vertegenwoordiger van de B.V.] ter terechtzitting d.d. 20 november 2017.