ECLI:NL:RBGEL:2017:6110

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
05/820017-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak wegens onvoldoende bewijs van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 7 juni 2016 te Ede. De officier van justitie had primair gesteld dat de verdachte als bestuurder van een motorfiets zich schuldig had gemaakt aan het veroorzaken van een aanrijding door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De verdediging pleitte voor een integrale vrijspraak, stellende dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte schuld had aan het ongeval.

De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen en de verkeersongevallenanalyse zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de verkeerde weghelft had gereden, wat leidde tot de aanrijding met een snorfiets. De verdachte verklaarde echter dat hij op zijn eigen weghelft reed en dat de snorfiets niet op de weg lette. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte op de verkeerde weghelft had gereden of dat hij onvoldoende rechts had gehouden. De rechtbank kon niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte schuld had aan het ongeval.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbrak om tot een veroordeling te komen. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820017-17
Datum uitspraak : 24 november 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. W. Vahl, advocaat te Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 10 november 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 7 juni 2016 te Ede in de gemeente Ede, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), komende uit de richting van de Zecksteeg en/of gaande in de richting van de Lunterseweg, daarmede rijdende over de weg, de Doesburgerdijk
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht voor hem, verdachte op geen enkele wijze werd belemmerd,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte zich bevindende weggedeelte van die weg (de Doesburgerdijk) en/of
in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
in of nabij een in die weg (de Doesburgerdijk) gelegen, gezien zijn, verdachtes rijrichting naar links verlopende bocht, met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (motorfiets), naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Doesburgerdijk) is terechtgekomen en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg, de Doesburgerdijk rijdend, toen hem, verdachte dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (snorfiets) en/of dat ander motorijtuig (snorfiets) en/of de achterop dat motorrijtuig (snorfiets) zittende duopassagier, ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (snorfiets) en diens duopassagier ten val is/zijn gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 7 juni 2016 te Ede in de gemeente Ede, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), komende uit de richting van de Zecksteeg en/of gaande in de richting van de Lunterseweg, daarmede heeft gereden over de weg, de Doesburgerdijk en
in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
in of nabij een in die weg (de Doesburgerdijk) gelegen, gezien zijn, verdachtes rijrichting naar links verlopende bocht, met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (motorfiets), naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Doesburgerdijk) is terechtgekomen en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg, de Doesburgerdijk rijdend, toen hem, verdachte dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (snorfiets) en/of dat andere motorrijtuig (snorfiets) en/of de achterop dat andere motorrijtuig (snorfiets) zittende duopassagier, ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (snorfiets) en diens duopassagier ten val is/zijn gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft daartoe onder andere het volgende aangevoerd.
De bestuurder en de bijzitter van de snorfiets hebben verklaard dat verdachte op de verkeerde weghelft heeft gereden, waardoor zij moesten uitwijken. Het remspoor van verdachte is aan de linkerzijde van het midden van de weg aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij is uitgeweken naar links, maar dat het niet anders kan dan dat hij is uitgeweken naar links en vervolgens in een (kaarsrechte) lijn een remspoor heeft getrokken. De officier van justitie is van mening dat het remspoor niet past in de door verdachte afgelegde verklaring dat hij op zijn eigen weghelft is gebleven. Uit de feiten en omstandigheden leidt de officier van justitie af dat het niet anders kan dan dat verdachte in een moment van onachtzaamheid en onoplettendheid op de verkeerde weghelft heeft gereden, waardoor een botsing is ontstaan. Het letsel van [slachtoffer 2] is te kwalificeren als enig lichamelijk letsel en het letsel van [slachtoffer 1] is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Geëist is dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur te vervangen door 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een integrale vrijspraak bepleit, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken en overweegt daartoe als volgt.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, dan wel dat door verdachtes gedrag gevaar en/of hinder op de weg werd of kon worden veroorzaakt. Aan verdachte wordt in de kern verweten dat hij als bestuurder van een motorfiets onvoldoende rechts heeft gehouden, als gevolg waarvan een aanrijding met een hem tegemoet komende snorfiets heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag op weg was naar zijn werk en dat hij geen haast had. Toen hij de bocht doorkwam zag hij opeens een scooter met twee personen rijden. Hij zag dat deze personen niet aan het opletten waren, omdat zij opzij keken en met elkaar aan het communiceren waren. Volgens verdachte reed de scooter in zijn beleving op de weghelft van verdachte en was de bestuurder van de scooter in elk geval niet bezig met de weg voor zich. Hij heeft bij de politie weliswaar in eerste instantie verklaard dat hij op zijn eigen weghelft is blijven rijden, maar hij heeft tijdens datzelfde verhoor – geconfronteerd met het remspoor links van het midden van de weg – voorts verklaard dat de mogelijkheid bestaat dat hij heeft uitgeweken, maar dat hij dit niet zeker meer weet en dat hij vol in de remmen is gegaan. Toen is er een aanrijding ontstaan waarbij de rechterzijde van de motorfiets en de rechterzijde van de snorfiets elkaar hebben geraakt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het niet anders kan dan dat hij naar links is uitgeweken. Voorts heeft hij aangegeven dat remmen en sturen tegelijk niet gaat op een motor als de zijne.
[slachtoffer 1] , bestuurder van de snorfiets, heeft verklaard dat hij ineens de motor op zichzelf en de bijrijder zag afrijden. Hij heeft voorts verklaard dat hij zag dat verdachte schudde met zijn stuur en dat hij besloot naar links te sturen om een aanrijding te voorkomen.
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval links van het midden van de rijbaan reed, dit gezien vanuit de rijrichting van de verdachte. De verkeersongevallenanalyse omschrijft twee mogelijke scenario’s. In het eerste scenario heeft de bestuurder van de snorfiets op de weghelft van verdachte gereden en is verdachte naar links uitgeweken en heeft toen een noodremming ingezet. Op of kort voor dat moment heeft de bestuurder van de snorfiets teruggestuurd naar zijn eigen weghelft en heeft een botsing tussen de motor en de snorfiets plaatsgevonden. In het tweede geschetste scenario heeft verdachte gereden met een hogere toegestane snelheid en heeft daarbij de meest ideale rij-lijnen in bochten gereden. Volgens de verkeersongevallenanalyse heeft verdachte dan, bij het uitkomen van de flauwe bocht naar links, voorafgaande aan de bots-locatie, links van het midden gereden. De bestuurder van de snorfiets zou in dit scenario hebben uitgeweken naar links om verdachte te ontwijken. De verkeersongevallenanalyse concludeert dat beide scenario’s passend en mogelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid dat verdachte is uitgeweken voordat hij een noodremming heeft ingezet niet wordt uitgesloten door de in de verkeersongevallenanalyse geschetste scenario’s. De verklaring van de slachtoffers dat verdachte op de verkeerde weghelft reed vlak voor de aanrijding staat lijnrecht tegenover de verklaringen van verdachte dat hij op zijn eigen weghelft reed, maar heeft moeten uitwijken waarna hij een remming inzette. Andere getuigenverklaringen met betrekking tot de aanrijding zijn er niet. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat de lezing van verdachte de juiste is, ook al heeft verdachte in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij op zijn eigen weghelft was gebleven voordat hij heeft geremd.
Vrijspraak
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen of verdachte op de verkeerde weghelft heeft gereden. Aldus kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte onvoldoende rechts zou hebben gehouden, met als gevolg dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, dan wel dat zijn gedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft of kon hebben veroorzaakt. Dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, kan dus niet worden vastgesteld, nu wettig en overtuigend bewijs hiertoe ontbreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.

3.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2017.