ECLI:NL:RBGEL:2017:595

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
05/841004-16 + 05/041108-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

Op 31 januari 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De zaak kwam voort uit een incident op 7 oktober 2016, waarbij de verdachte zijn (ex-)partner, [slachtoffer], bedreigde met de dood en daarbij een mes en een hamer gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreigingen bij de woning van de zus van de aangeefster hebben plaatsgevonden, maar niet bij haar eigen woning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van bedreiging bij de eigen woning van de aangeefster, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Echter, de bedreiging bij de woning van de zus werd als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, mede door getuigenverklaringen en het aantreffen van een mes en een hamer bij de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 130 dagen, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door reclassering. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 200,00 te betalen aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat deze in een te ver verwijderd verband stond met de huidige zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/841004-16 + 05/041108-16 (tul)
Datum uitspraak : 31 januari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadsman: mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2016, te Tiel, - terwijl hij, verdachte, zich bevond in de tuin, althans in de (onmiddellijke) nabijheid, van een woning op of aan de [adres 2]
- een persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van/zichtbaar voor die [slachtoffer] zwaaiende bewegingen gemaakt met een mes en/of een hamer en/of (daarbij/vervolgens) die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij haar zou vermoorden en iedereen erbij,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2016, te Tiel, een persoon genaamd [slachtoffer] - terwijl zij op weg was van haar woning aan de [adres 2] naar de woning van haar zus aan de [adres 3] - heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij haar zou vermoorden,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (daarbij) ten overstaan van/zichtbaar voor die [slachtoffer] zwaaiende bewegingen gemaakt met een hamer en/of een mes;
3.
hij op of omstreeks 7 oktober 2016, te Tiel, opzettelijk en wederrechtelijk een schutting en/of (de zitting van) een loungebank en/of een beeld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Door [slachtoffer] , tevens de (ex-)partner van verdachte, wordt op 7 oktober 2016 aangifte gedaan van bedreiging bij haar eigen woning en bij de woning van haar zus (feit 2) en van vernieling van verschillende goederen bij haar woning (feit 3) op diezelfde dag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is kort gezegd aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] – inhoudende de verklaring dat verdachte haar bij haar eigen woning heeft bedreigd – ondersteuning vindt in het proces-verbaal van bevindingen waarin opgenomen is dat de fiets van verdachte wordt aangetroffen bij de woning van aangeefster.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ook feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
De officier van justitie heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 omdat de goederen die zijn genoemd in de tenlastelegging mogelijk in eigendom toebehoren aan verdachte zelf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 is hiertoe kort gezegd aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Ten aanzien van feit 2 is kort gezegd aangevoerd dat getuige [getuige 1] de woordelijke bedreiging niet heeft gehoord en niet heeft gezien dat verdachte daarbij een mes en een hamer in zijn hand hield, zoals door aangeefster [slachtoffer] is verklaard.
Ten aanzien van feit 3 is kort gezegd aangevoerd dat de goederen die in de tenlastelegging staan genoemd in eigendom toebehoorden aan verdachte zelf en dat enkele van deze goederen al beschadigd waren.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak feit 3De rechtbank overweegt allereerst dat ten aanzien van feit 3 niet duidelijk is tot wie de eigendom van de goederen behoort en of deze vernielingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden op 7 oktober 2016. De rechtbank spreekt verdachte daarom, zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsvrouw, vrij van feit 3.
De tenlastegelegde bedreigingen (feit 1 en feit 2)Door aangeefster is verklaard dat zij op 7 oktober 2016 zowel bij haar woning (aan de [adres 2] te Tiel) als even later bij de woning van haar zus (aan de [adres 3] te Tiel) is bedreigd. De verdachte schreeuwde daarbij volgens haar dat hij haar (en iedereen erbij) zou vermoorden en hij zwaaide daarbij met een mes en een hamer. [2]
De zus van verdachte, [getuige 1] , is als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat aangeefster met haar dochtertje op 7 oktober 2016 ’s morgens vroeg bij haar thuis aan de [adres 3] te Tiel aankwam. Zij ziet dan dat verdachte achter aangeefster aanloopt en aan het schreeuwen is. Zij hoort verdachte daarbij roepen dat hij hen zou gaan vermoorden. Verdachte bleef van buiten de woning af schreeuwen dat hij hen dood ging maken. [3]
Naar aanleiding van een noodmelding zijn verbalisanten ter plaatse gekomen bij de woning van de zus van aangeefster. De verbalisanten zien daar de hen ambtshalve bekende verdachte, met een jas om zijn rechterarm. Verdachte moet deze jas van de verbalisanten neerleggen. Verdachte wordt gefouilleerd en de verbalisanten treffen bij verdachte een groot uitstekend keukenmes aan in zijn rechtermouw. In de genoemde jas wordt een hamer aangetroffen. [4]
Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 oktober 2016 bij de woning van de zus van aangeefster is geweest en dat hij toen een mes en een hamer bij zich droeg. [5] Hij heeft echter stellig ontkend dat hij aangeefster daar heeft bedreigd en dat hij toen heeft gezwaaid met het mes en de hamer.
Ook heeft verdachte stellig ontkend dat hij überhaupt bij de woning van aangeefster is geweest, laat staan dat hij haar daar heeft bedreigd en heeft gezwaaid met een hamer en een mes.
De rechtbank overweegt dat gelet op de verklaring van aangeefster, die wordt ondersteund door de getuigenverklaring van haar zus, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster verbaal heeft bedreigd met de dood bij de woning van haar zus. Dat verdachte daarbij met een mes en een hamer heeft gezwaaid, zoals door aangeefster is verklaard, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen nu bij verdachte door de politie ook een mes (welke was verscholen in zijn mouw) en een hamer zijn aangetroffen.
Dat verdachte aangeefster ook heeft bedreigd bij haar eigen woning acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van aangeefster wordt namelijk onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het enkele gegeven dat de fiets van verdachte is aangetroffen bij de woning van aangeefster biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de aangifte. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 1.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks7 oktober 2016, te Tiel, een persoon genaamd [slachtoffer] - terwijl zij op weg was van haar woning aan de [adres 2] naar de woning van haar zus aan de [adres 3] - heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat hij haar zou vermoorden,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
/of(daarbij) ten overstaan van/zichtbaar voor die [slachtoffer] zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met een hamer en
/ofeen mes;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor feit 1 en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft tevens geëist dat aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld van behandelverplichtingen bij Iriszorg en Kairos en het verlenen van medewerking aan verdiepingsdiagnostiek en de interventies die daaruit voortvloeien.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen ISD-maatregel kan worden opgelegd, omdat niet wordt voldaan aan de formele vereisten. De raadsvrouw heeft zich voorts aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 oktober 2016;
- een voorlichtingsrapportage van reclassering IrisZorg, gedateerd 3 januari 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn (ex)-partner met de dood door te zeggen dat hij haar ging vermoorden en te zwaaien met een mes en een hamer. Dit heeft verdachte gedaan in het bijzijn van hun gezamenlijke jonge dochter. Verdachte heeft het slachtoffer en hun dochtertje hiermee behoorlijke angst en gevoelens van onveiligheid aangejaagd, hetgeen ook in de ter zitting voorgehouden slachtofferverklaring naar voren is gekomen. Dat verdachte dit ondergeschikt heeft gemaakt aan het op buitensporige wijze kenbaar maken van zijn ongenoegen neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Uit de voorlichtingsrapportage van IrisZorg volgt dat verdachte vaker in conflictsituaties verkeert met zijn (ex-)partner en dat verdachte daarbij niet in staat is goed te communiceren. Zijn agressieve gedrag is eerder gerelateerd aan zijn harddrugsgebruik. Nu ontkent verdachte onder invloed te zijn geweest van drugs. Verdachte heeft telkens aangegeven en ook laten zien dat hij niet open staat voor hulpverleningstrajecten. Zowel het risico op recidive als onttrekking aan eventuele bijzondere voorwaarden wordt hoog ingeschat. Door reclassering IrisZorg wordt geadviseerd om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de strafrechtelijke documentatie van verdachte volgt dat hij reeds eerder is veroordeeld in het kader van (huiselijk) geweld. De straffen die toen aan verdachte zijn opgelegd hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om te recidiveren. Ondanks dat verdachte dit ontkent, heeft de rechtbank sterke aanwijzingen dat zijn gedrag ook nu weer is ingegeven door drugsgebruik. Dat verdachte hulp nodig heeft staat naar het oordeel van de rechtbank daarom vast. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij hier nu ook aan wil meewerken.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, behandelverplichtingen bij Iriszorg en Kairos en het verlenen van medewerking aan verdiepingsdiagnostiek en de interventies die daaruit voortvloeien.
De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds opgeheven. Ten aanzien van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank volstaan met de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte kan starten met het hulpverleningstraject.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde. Zij heeft een bedrag van € 762,80 gevorderd, bestaande uit immateriële schade ad € 350,00 (ten aanzien van alle feiten) en materiële schade ad € 412,80 (ten aanzien van alleen feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen, omdat hij vrijspraak heeft gevorderd ten aanzien van feit 3. De officier heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de immateriële schade kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen, omdat zij vrijspraak heeft bepleit. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij naar voren gebracht dat de door de benadeelde partij bijgevoegde uitspraak niet van vergelijkbare aard is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 3, als gevolg waarvan de vordering met betrekking tot de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat gelet op de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde schade heeft geleden. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt voor feit 1 en feit 3 en de immateriële schade ook hierop is gebaseerd, matigt de rechtbank de immateriële schade tot een bedrag van € 200,00. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 oktober 2016.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 05/041108-16
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, waarin de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden wordt gevorderd, vordert de officier van justitie dat deze wordt afgewezen omdat deze vordering in een te ver verwijderd verband staat met onderhavige zaak.
De raadsvrouw heeft om deze reden ook bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank wijst de vordering af, nu deze in een te ver verwijderd verband staat met onderhavige zaak.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van feit 1 en feit 3.
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) dagen;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
  • de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis (telefonisch) zal melden bij GGZ IrisZorg te Arnhem aan de Nieuwe Oeverstraat 65 (telefoonnummer 088-6061600) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij reclassering IrisZorg op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij forensische polikliniek Kairos op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gedragsproblematiek;
- medewerking zal verlenen aan het ondergaan van verdiepingsdiagnostiek en de interventies die daaruit voort zullen vloeien;
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de civiele vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van
  • verklaart de
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag
te betalen van € 200,00 (tweehonderd) euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 05/041108-16

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wiersma (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels en S. Boots, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016494886, gesloten op 9 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 3-4.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 21-22.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2016, p. 7-8.
5.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2017.