Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
4.De beslissing
benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1963 en werkzaam als algemeen directeur van een bedrijf, werd verweten dat hij tussen 1 januari 2015 en 17 februari 2016 geldbedragen, tot een totaal van ongeveer €10.000, wederrechtelijk had toegeëigend. De officier van justitie stelde dat de verdachte als directeur de beschikking had over de gelden van het bedrijf en deze voor privédoeleinden had aangewend, waaronder kosten voor een opleiding van zijn vriendin en andere persoonlijke uitgaven. De verdediging betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de verdachte als medeaandeelhouder bevoegd was om financiële transacties te verrichten en dat de uitgaven verklaarbaar waren.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aandeelhouders zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich opzettelijk en wederrechtelijk geldbedragen had toegeëigend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontslag, nog steeds bevoegd was om betalingen te verrichten namens het bedrijf, en dat er mogelijk onduidelijkheid bestond over de gemaakte afspraken tussen de aandeelhouders en de verdachte. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte de boekhouding aan de aandeelhouders had onthouden of dat hij zich meer aan salaris had uitgekeerd dan waarop hij recht had.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en transparantie in de financiële administratie van een onderneming.