ECLI:NL:RBGEL:2017:5902

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
05/989250-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsongeval door gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel met gevolgen voor werknemer

Op 16 november 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, [verdachte], wegens overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De zaak betreft een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 25 januari 2016 in een kas in de gemeente Zaltbommel, waar een werknemer, [slachtoffer], in contact kwam met het gewasbeschermingsmiddel Temik 10G, dat de werkzame stof aldicarb bevatte. Dit middel was op dat moment niet meer toegelaten in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als werkgever niet voldoende zorg had gedragen voor de veiligheid van de werknemer, door hem niet te informeren over de risico's van het middel en niet te zorgen voor adequate persoonlijke beschermingsmiddelen. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte niet bewezen, maar constateerde wel dat er sprake was van nalatigheid. De rechtbank legde een geldboete op van € 7.000,- voor feit 1 en € 1.500,- voor feit 2, met een voorwaardelijk deel van € 3.500,-. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een zeer giftig gewasbeschermingsmiddel en dat de werknemer door het handelen van de verdachte lichamelijk letsel had opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis moest worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/989250-16
Datum uitspraak : 16 november 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het functioneel parket
tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres 1] , [plaats 1] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam] ,
raadsman: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 2 november 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 25 januari 2016 in de gemeente Zaltbommel als werkgever zoals daaronder wordt verstaan in de 'Arbeidsomstandighedenwet', al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten in strijd met de 'Arbeidsomstandighedenwet' en/of de daarop berustende bepalingen in het 'Arbeidsomstandighedenbesluit', door haar werknemer dhr. [slachtoffer] in/op een arbeidsplaats, te weten een kas gelegen aan of nabij de [adres 2] te [plaats 2] , werkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel (Temik 10G, althans een Aldicarb bevattend middel), zulks terwijl
- in strijd met artikel 4.1c van het 'Arbeidsomstandighedenbesluit' die hiervoor beschreven arbeid, waarbij die werknemer werd of kon worden blootgesteld aan een of meer gevaarlijke stoffen, de mogelijke blootstelling van die werknemer aan (een) gevaarlijke stof(fen), met name het huidcontact, niet werd voorkomen of geminimaliseerd door het dragen van doelmatige persoonlijke beschermingsmiddelen, en/of
- in strijd met artikel 8 van de 'Arbeidsomstandighedenwet' verdachte er niet voor heeft gezorgd dat die werknemer doeltreffend werd ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn die risico's te voorkomen of te beperken, en/of niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de daaraan verbonden risico's en/of op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van genoemde werknemer [slachtoffer] ontstond of te verwachten was;
2.
verdachte op of omstreeks 25 januari 2016 in de gemeente Zaltbommel in een kas gelegen aan of nabij de [adres 2] te [plaats 2] al dan niet opzettelijk een werkzame stof, te weten Aldicarb, die niet was opgenomen in een toegelaten gewasbeschermingsmiddel, heeft gebruikt, terwijl de stof niet was goedgekeurd als basisstof op grond van artikel 23 van verordening (EG) 1107/2009.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 1 heeft zij onder meer betoogd dat [slachtoffer] opdracht heeft gekregen te strooien terwijl verdachte niet had zorggedragen voor een juiste instructie en doelmatige persoonlijke beschermingsmiddelen. Volgens de officier van justitie kan hieruit het opzet worden afgeleid. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat het opzet kan worden afgeleid uit het feit dat op zolder een doos met 10 kg Temik stond en [naam] tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “Strooi dit maar uit, dan is het ook opgeruimd”.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [naam] geen wetenschap heeft gehad van de aard van het middel. [naam] was in verband met familieomstandigheden niet op het bedrijf aanwezig. Toen hij een telefoontje kreeg van zijn zoon dat deze bij het opruimen van de zolder een pak gewasbestrijdingsmiddel was gevonden, ging hij ervan uit dat het om een biologisch middel ging in de vorm van korrels met beestjes. Van zijn zoon heeft [naam] ook geen informatie gekregen over de inhoud van de doos. [naam] gebruikt hoofdzakelijk biologische middelen binnen zijn bedrijf. De andere middelen zijn opgeborgen in een afgesloten kast. [naam] had dan ook geen reden om aan te nemen dat het om een gevaarlijk, niet toegelaten middel zou gaan. Hij zou daarvoor ook nooit toestemming hebben gegeven, alleen al vanwege het feit dat naast hem niemand anders binnen het bedrijf een spuitlicentie heeft. [naam] heeft [slachtoffer] geen opdracht gegeven om het middel te strooien. Het lijkt er veeleer op dat verdachtes zoon en [slachtoffer] op eigen initiatief aan de slag zijn gegaan. De raadsman heeft verder betoogd dat [naam] zich niet herkent in de verklaring die de politie op 25 januari 2016 heeft opgenomen. In de verklaring weergegeven in het proces-verbaal van de Inspectie wordt wèl weergegeven hoe hij de feiten heeft beleefd. Volgens de raadsman kan het handelen van [slachtoffer] niet aan de rechtspersoon worden toegerekend. Het uitstrooien van een niet meer toegelaten gewasbeschermingsmiddel past niet in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. De rechtspersoon wil geen enkel risico ten aanzien van milieu of personen lopen door het onbeschermd gebruiken van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. De gedraging is niet dienstig geweest aan het bedrijf. De bestrooide bloemen zijn uiteindelijk vernietigd omdat cliënte geen enkel risico op markt wilde lopen. Daarnaast is het voorval uitgebreid in de pers besproken. Voorts is [slachtoffer] ongeveer zes weken niet beschikbaar geweest voor het bedrijf. En het middel heeft geen enkel doel gediend. Er was geen enkele aandoening aan de bloemen die het gebruik van dit middel zou kunnen rechtvaardigen.
Volgens de raadsman blijkt ook uit niets dat de rechtspersoon het gedrag van [slachtoffer] , het zonder spuitlicentie verstrooien van een niet meer toegelaten gevaarlijk gewasbeschermingsmiddel, aanvaardt of placht te aanvaarden. Uit het verhoor van werknemers blijkt dat er voldoende aandacht is voor de veiligheid op het bedrijf en dat er geen eerdere incidenten zijn. Werknemers hebben verklaard dat ze beschermingsmiddelen zoals handschoenen en schoenen met stalen neuzen verstrekt krijgen en dat [naam] altijd toezicht houdt op het dragen van beschermingsmiddelen
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De rechtbank zal daarbij met name uitgaan van de verklaring van de bestuurder van de BV, [naam] , van 26 januari 2016 en de verklaring van [slachtoffer] van 27 januari 2016 nu deze verklaringen de rechtbank het meest authentiek voorkomen en deze verklaringen met elkaar overeenkomen.
[naam] is eigenaar/bestuurder van [bedrijf] , wat een handelsnaam is. De naam waaronder de B.V. staat ingeschreven bij de kamer van Koophandel luidt [verdachte] en is gevestigd op het adres aan de [adres 1] te [plaats 2] (gemeente Zaltbommel [2] ). Leidinggevende is [naam] . Bij [verdachte] heeft op 25 januari 2016 een bedrijfsongeval plaatsgevonden.
[naam] was niet aanwezig op zijn bedrijf, omdat zijn schoonvader op sterven lag. Zijn zoon, ook werkzaam op het bedrijf, was op 25 januari 2016 de zolder aan het opruimen. Hij kwam daar een doos met - naar later bleek - een gewasbeschermingsmiddel tegen en heeft [naam] gebeld. [naam] , die naar zijn zeggen door genoemde familieomstandigheden er niet helemaal bij was met zijn hoofd, heeft gezegd “strooi maar op”. Het was toen ongeveer 14.00 uur. [3]
[slachtoffer] , een Poolse werknemer, die allerhande werkzaamheden verricht in het bedrijf, zag op enig moment een strooier met korrels staan. Hij heeft het masker dat bij de strooier lag, opgedaan, de strooier om zijn schouders gedaan en de korrels in de kas uitgestrooid. Toen de strooier leeg was, heeft hij deze terug gezet. Kort daarna voelde [slachtoffer] dat zijn ogen pijn deden en trilden. Hij werd duizelig en heeft meerdere keren overgegeven. [4] [naam] is door zijn zoon gewaarschuwd dat [slachtoffer] niet goed was geworden. De echtgenote van [naam] heeft naar een dokterspost gebeld [5] en daarbij verteld dat een werknemer in contact was gekomen met Temik, een anti-insecticide, waarvan hij onwel was geworden. [6] Zij heeft [slachtoffer] vervolgens naar de dokterspost gebracht. [naam] heeft haar het etiket meegegeven van het middel waarmee [slachtoffer] had gestrooid. [7] In de auto kon [slachtoffer] zijn ogen niet meer openen en heeft hij overgegeven en ook bij de huisarts heeft hij overgegeven. [8]
De assistente van de huisarts heeft contact opgenomen met het RIVM om navraag te doen naar het middel “Temik”. Het RIVM zei dat de patiënt moest worden opgenomen in het ziekenhuis.
Volgens de huisarts zag [slachtoffer] er bij binnenkomst ziek, grauw en bleek uit en had hij klachten in de zin van misselijk, zweten en pijn in zijn buik. Op basis van het verhaal en de symptomen die [slachtoffer] liet zien dacht de huisarts dat hij een vergiftiging, een intoxicatie doormaakte. Ze heeft een ambulance gebeld voor overdracht aan het ziekenhuis en ze heeft de internist van het Jeroen Boschziekenhuis gebeld. [slachtoffer] is in de brandweerkazerne gewassen. [9] Daarna is hij naar het ziekenhuis gebracht en opgenomen op de intensive care. [10]
Uit informatie van het Jeroen Bosch ziekenhuis uit ’s Hertogenbosch komt naar voren dat [slachtoffer] werd opgenomen met een cholinerg syndroom na blootstelling via huid en inhalatie van carbamaat in landbouwgif. [11] Van tevoren was bij het ziekenhuis bekend dat het middel waar [slachtoffer] mee in aanraking was gekomen, Aldicarb (Temik) betrof. Na behandeling met atropine knapte [slachtoffer] op. [slachtoffer] is in het ziekenhuis opgenomen geweest van 25 januari 2016 tot en met 29 januari 2016. [12]
Aldicarb/Temik
Op de foto’s van het verpakkingsetiket van Temik 10G stond onder andere de tekst:
  • JAN 1996;
  • Temik 10G, microgranulaat op basis van 9,5% aldicarb;
  • een doodskop gevarenpictogram volgens WMS (Wet Milieugevaarlijke Stoffen) met daarbij het onderschrift: “zeer giftig”;
  • “zeer giftig door inademing, kontakt met de huid en opname door de mond”;
Op 1 februari 2016 zijn in de kas grondmonsters genomen van twee vakken, een referentiemonster en een contramonster. Ook zijn monsters genomen van de kleding die [slachtoffer] heeft gedragen ten tijde van het incident en van korrels uit een zak waarin een molen (strooier) met het rood/roze mechanisme zat. Op 15 februari 2016 is een monster genomen van het masker dat [slachtoffer] droeg ten tijde van het incident.
Op 3 mei 2016 heeft het NFI een rapport uitgebracht, deels onder verwijzing naar onderzoek van de grondmonsters dat door Eurofins Omegram is uitgevoerd. [14] In een van de grondmonsters is aldicarb en de afbraakproducten van dat middel aangetoond. [15] [naam] heeft namens de BV meegedeeld geen contra-expertise te wensen omdat hij wel wist dat er aldicarb zou worden aangetroffen. [16]
In het monster met rode en zwarte korrels, afkomstig uit de zak met de molen, is eveneens aldicarb aangetoond. In de zwarte korrels is op basis van beide methoden een gehalte van 22% aldicarb vastgesteld en in de rode korrels een gehalte van 12% aldicarb.
Het gewasbeschermingsmiddel Temik 10G Gypsium met de werkzame stof aldicarb komt voor in de database van het College voor de toelating gewasbeschermingsmiddel en biociden (Ctgb). In de database wordt vermeld dat dit middel tot 29-05-2007 was toegelaten in een concentratie van 10%.
Voor aldicarb in de rode korrels komt de concentratie van 12% rekening houdend met de variatie van de analyse, overeen met de concentratie van 10% voor Temik 10G Gypsium, vermeld in de database van het Ctgb. Voor aldicarb in de zwarte korrels komt de concentratie van 22% rekening houdend met de variatie van de analyse, niet overeen met de concentratie van 10% voor Temik 10G Gypsium, vermeld in de database van het Ctgb. Er zijn echter ook middelen met aldicarb geproduceerd met concentratie van 15% aldicarb zoals Temik 150G (Bayer Crop Science). [17]
Op het t-shirt van [slachtoffer] is aldicarb aangetroffen en ook op het halfgelaatsmasker en het filter van dat masker. [18]
Uit literatuuronderzoek door het NFI komt naar voren dat Aldicarb een neurotoxine is in de vorm van een cholinesteraseremmer. Het belemmert de prikkeloverdracht tussen zenuwen. Aldicarb is schadelijk na inademing en inslikken en kan worden opgenomen via de huid. Vergiftigingssymptomen na inademing en huidopname zijn: zweten, spierkrampen, overmatige speekselvorming, duizeligheid, zware ademhaling, misselijkheid, overgeven, stuiptrekkingen en bewusteloosheid. Uiteindelijk kan een hoge dosis aldicarb dodelijk zijn. Na inslikken kunnen daarnaast buikkrampen en diarree voorkomen. Aldicarb heeft een acuut (direct) toxische werking. Na vergiftiging verloopt het herstel over het algemeen snel en volledig (bij juiste behandeling). Er zijn geen lange termijn effecten bekend.
Aldicarb is sinds 30 juni 2007 (met een opgebruiktermijn tot 31 december 2007) niet meer in Nederland toegelaten. Dit betekent dat er op het moment van het gebruik van de stof geen actuele voorschriften meer voorhanden waren waarin de te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen zijn vastgelegd. Uit de risico's van de stof en de uit oude gebruiksvoorschriften blijkt dat bij gebruik geschikte handschoenen, beschermende kleding en een beschermingsmiddel voor de mond gedragen moeten worden. [19]
Tenslotte heeft het NFI geconcludeerd dat het slachtoffer in ieder geval via de huid is blootgesteld aan aldicarb, terwijl niet uit te sluiten is dat het slachtoffer ook door inademing en inslikken aan aldicarb is blootgesteld. [20]
Op het moment dat [slachtoffer] het middel uitstrooide, wist hij niet wat er in de strooier zat. [21] Hij dacht dat het middel een soort plantenmest met vitamines was. Hij wist niet dat het een gewasbeschermingsmiddel was. [22] Volgens [slachtoffer] heeft hij de strooier wel vaker gebruikt tegen insecten. In augustus 2015 heeft hij de strooier ook gebruikt. [slachtoffer] dacht dat er spinnen vermengd met hout in de strooier zaten. [23]
Overweging van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat op het bedrijf [verdachte] een doos met een gewasbeschermingsmiddel is aangetroffen. De bestuurder, [naam] , heeft, toen hij door zijn zoon werd gebeld, gezegd: “strooi maar uit”. [slachtoffer] heeft het middel, naar later bleek het aldicarb houdende middel Temik 10G, uitgestrooid.
De vraag die moet worden beantwoord, is of het handelen van [slachtoffer] aan de rechtspersoon [verdachte] kan worden toegerekend.
Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is ook begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Deze criteria - die plegen te worden aangeduid als de “IJzerdraadcriteria” - zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijke persoon, maar kunnen in voorkomende gevallen ook fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon (vgl. HR 14 januari 1992, NJ 1992, 413).
Ten aanzien van voormelde criteria overweegt de rechtbank als volgt:
  • Niet wordt betwist dat [slachtoffer] in dienst van [verdachte] was.
  • Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het uitstrooien van een gewasbeschermingsmiddel in de normale bedrijfsvoering van het bedrijf past. Dat achteraf is gebleken dat het een niet toegelaten middel betrof, doet daar niet aan af.
  • [slachtoffer] heeft verklaard dat hij al eerder heeft gestrooid en dat het toen ging om beestjes. Ter terechtzitting heeft de bestuurder verklaard dat de beestjes die gestrooid worden biologisch zijn en dat iedereen die mag strooien. Uit de verklaring van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] niet precies wist wat er in de molen zat. De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer] dacht dat het mest was dan wel beestjes die hij al eerder had uitgestrooid. Ook [naam] lijkt hiervan uit te zijn gegaan. Dit handelen is de rechtspersoon dienstig en placht de rechtspersoon gelet op de verklaringen van [naam] en [slachtoffer] te aanvaarden. Dat achteraf is gebleken dat het handelen van [slachtoffer] heeft geleid tot schade, omdat het bedrijf biologisch is en geen vergif gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het handelen van [slachtoffer] toerekenbaar aan de rechtspersoon [verdachte]
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [verdachte] heeft gehandeld in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op de zolder van het bedrijf was een doos Temik 10G aanwezig. Op 29 juni 2007 is de toelating van het middel Temik ingetrokken door de toelatingshouder. Er is toen een opgebruiktermijn vastgesteld tot 31 december 2007 om het middel te gebruiken, voorhanden en in voorraad te hebben. Ten tijde van het incident was het middel dus al geruime tijd niet meer toegelaten. Gelet op het etiket op de doos lijkt het erop dat de doos Temik in of omstreeks januari 1996 is aangeschaft en dus lange tijd op de zolder van het bedrijf heeft gelegen. Het middel werd niet -zoals de andere op het bedrijf aanwezige vergiften- achter slot en grendel bewaard in de vergifkast.
Werknemer [slachtoffer] is op 25 januari 2016 met dit middel in aanraking gekomen. Hij droeg toen werkschoenen met stalen voetbescherming, een blauwe spijkerbroek, een riem, een wit T-shirt en een soort trui met rits. De trui lag bij de molen. Hij heeft ook handschoenen gedragen, zijn vingers waren bedekt. Hij droeg geen bril. Het masker heeft hij versteld totdat het passend was. [24] [slachtoffer] had op dat moment geen spuitlicentie. [25]
Op het moment dat [slachtoffer] het middel uitstrooide, was hem niets bekend over het juiste gebruik van de strooier en het gebruik van het masker. Hij wist ook niet wat er in de strooier zat. [26] Waarom het gewasbeschermingsmiddel moest worden toegepast, wist hij niet en evenmin hoe hij het gewasbeschermingsmiddel moest toedienen. Hij wist ook niets van de gevaren van het gewasbeschermingsmiddel. [27] Volgens [slachtoffer] heeft hij de strooier wel vaker gebruikt tegen insecten. In augustus 2015 heeft hij de strooier ook gebruikt. Ook toen had niemand hem verteld dat hij moest strooien. [slachtoffer] dacht dat er spinnen vermengd met hout in de strooier zaten. [28]
Uit het feit dat Aldicarb op het T-shirt en op het masker van [slachtoffer] is aangetroffen en gezien de diverse klachten die [slachtoffer] kreeg na afloop van zijn strooiwerkzaamheden in de kas van verdachte, leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] over onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen heeft beschikt. [verdachte] heeft onvoldoende toezicht gehouden op het (juiste) gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door [slachtoffer] . Daarnaast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat hij geen informatie heeft gekregen over de te verrichten werkzaamheden en evenmin over de daaraan verbonden risico’s. Ook is geen toezicht gehouden toen [slachtoffer] de werkzaamheden uitvoerde. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] onvoldoende maatregelen heeft genomen om risico’s te voorkomen. Pas na het incident heeft de eigenaar van de BV, [naam] , zijn zoon en [slachtoffer] een spuitlicentie laten halen, zodat zij beter zouden weten met wat voor middelen zij werken en hoe zij daarbij moeten handelen.
De vraag die de rechtbank tenslotte moet beantwoorden is of sprake is van opzet door [verdachte]
Binnen het bedrijf werden nauwelijks giftige stoffen gebruikt. De gebruikte gewasbeschermingsmiddelen waren in beginsel biologisch. De vergiften die op het bedrijf aanwezig waren werden opgeborgen in een afgesloten kast. Het middel Temik bevond zich op zolder en was blijkens het etiket op de doos vermoedelijk aangeschaft in 1996. De bestuurder van de B.V. heeft ter zitting verklaard niet op de hoogte te zijn geweest dat er nog een doos met Temik op de zolder stond.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank niet tot het oordeel dat er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van [verdachte]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals in de tenlastelegging omschreven. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis moest worden behandeld. [verdachte] kon redelijkerwijs weten dat het nalaten om voldoende maatregelen te nemen om risico’s te voorkomen bij het gebruik van het middel Temik 10G tot lichamelijk letsel zou kunnen leiden.
Uit het dossier komt verder naar voren dat [slachtoffer] gedurende een periode van ongeveer een maand zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken voor zover dit het opzet betreft.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen en verwijst in dit verband naar de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven met betrekking tot:
  • de verklaring van [naam] , dat hij bij terugkomst op het bedrijf zag dat het om een ander middel ging en hij het etiket aan zijn vrouw heeft meegegeven;
  • de tekst op het etiket;
  • de bevindingen van het NFI dat aldicarb is aangetroffen in de betreffende monsters;
  • de bevindingen van het NFI dat aldicarb vanaf 30 juni 2007 (met een opgebruiktermijn tot 31 december 2007) niet meer is toegelaten in Nederland.
De rechtbank acht om dezelfde redenen als overwogen ten aanzien van feit 1 het opzet niet bewezen en zal [verdachte] in zoverre vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
verdachte op
of omstreeks25 januari 2016 in de gemeente Zaltbommel als werkgever zoals daaronder wordt verstaan in de ‘Arbeidsomstandighedenwet’,
al dan niet opzettelijkhandelingen
heeft verricht en/ofheeft nagelaten in strijd met de ‘Arbeidsomstandighedenwet’ en/of de daarop berustende bepalingen in het ‘Arbeidsomstandighedenbesluit’, door haar werknemer dhr. [slachtoffer] in/op een arbeidsplaats, te weten een kas gelegen aan of nabij de [adres 2] te [plaats 2] , werkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel (Temik 10G, althans een Aldicarb bevattend middel), zulks terwijl
- in strijd met artikel 4.1c van het ‘Arbeidsomstandighedenbesluit’ die hiervoor beschreven arbeid, waarbij die werknemer werd
of kon wordenblootgesteld aan een
of meergevaarlijke stof
fen, de mogelijke blootstelling van die werknemer aan (een) gevaarlijke stof(fen), met name het huidcontact, niet werd voorkomen of geminimaliseerd door het dragen van doelmatige persoonlijke beschermingsmiddelen, en
/of
- in strijd met artikel 8 van de ‘Arbeidsomstandighedenwet’ verdachte er niet voor heeft gezorgd dat die werknemer doeltreffend werd ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn die risico’s te voorkomen of te beperken, en
/of niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en
/ofvoorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de daaraan verbonden risico’s en
/ofop het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen,
terwijl daardoor, naar verdachte
wist ofredelijkerwijs moest weten
, levensgevaar ofernstige schade aan de gezondheid van genoemde werknemer [slachtoffer] ontstond of te verwachten was;
2.
verdachte op
of omstreeks25 januari 2016 in de gemeente Zaltbommel in een kas gelegen aan of nabij de [adres 2] te [plaats 2]
al dan niet opzettelijkeen werkzame stof, te weten Aldicarb, die niet was opgenomen in een toegelaten gewasbeschermingsmiddel, heeft gebruikt, terwijl de stof niet was goedgekeurd als basisstof op grond van artikel 23 van verordening (EG) 1107/2009.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon;
Feit 2:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 19 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, begaan door een rechtspersoon.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bedrijf uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] ter zake van de feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 16.000,-, waarvan € 6.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 28 maart 2017.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een zeer giftig gewasbeschermingsmiddel Temik 10G. Dit middel is vanaf
30 juni 2007 niet meer toegelaten en mocht het bedrijf vanaf 31 december 2007 niet meer voorhanden hebben, laat staan toepassen. Daarnaast heeft [verdachte] zich als werkgever schuldig gemaakt aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit. Een werknemer van verdachte heeft dit zeer giftige gewasbeschermingsmiddel in de kas van verdachte uitgestrooid. Het bedrijf heeft nagelaten deze werknemer te informeren over het middel, hoe hij het middel moest toepassen en omtrent het gevaar dat hij daarbij liep. De werknemer heeft zonder instructie en zonder begeleiding het middel verstrooid. Daarbij was hij niet voldoende voorzien van persoonlijke beschermingsmiddelen en ontbrak het toezicht hierop. Als gevolg hiervan heeft de werknemer lichamelijk letsel opgelopen, waarvoor hij
in het ziekenhuis moest worden behandeld - deels op de intensive care - en heeft hij gedurende ongeveer een maand geen werkzaamheden kunnen verrichten.
De rechtbank waardeert het dat [verdachte] haar werknemers inmiddels kennelijk beter equipeert en de zoon van [naam] en [slachtoffer] een spuitlicentie heeft laten halen.
De rechtbank houdt rekening met de justitiële documentatie van [verdachte]
, waaruit blijkt het bedrijf niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, omdat zij het opzet in beide feiten niet bewezen acht, komt zij tot een lagere strafoplegging. De rechtbank zal [verdachte] voor feit 1 een geldboete opleggen van
€ 7.000,-, waarvan € 3.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voor feit 2 zal de rechtbank een geldboete opleggen van € 1.500,-.

8.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven molen met roze/wit mechanisme en het masker, toebehorend aan [verdachte] , zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van het bedrijf.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van:
  • de blauwe molen en de doos aan [verdachte] ;
  • de kleding aan de rechthebbende [slachtoffer] ;
  • het vat aan de rechthebbende, de brandweer van Zaltbommel.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 62, 91 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 1a, 2, 6 van de Wet op de Economische Delicten;
  • 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
  • 4.1c van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
  • 19 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte van wege het onder 1 bewezenverklaarde feit tot een
geldboetevan
€ 7.000,- (zevenduizend euro);
 bepaalt, dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 3.500,-, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
  • legt op als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte van wege het onder 2 bewezenverklaarde feit tot een
  • verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
    een molen met roze/wit mechanisme en een masker;
  • gelast de
  • gelast de
  • gelast de
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. S.H. Keijzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2017.
Mr. Baauw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, team Milieu opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20160811.1345, gesloten op 31 oktober 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Uittreksel Kamer van Koophandel, p. 52C.
3.Proces-verbaal van bevindingen, Inspectie SZW, p. 74.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 281, 283.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 268.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 305.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 268.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 281 en Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 268.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 305-307.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 281-282.
11.Informatie van het Jeroen Bosch ziekenhuis, p. 191.
12.Informatie van het Jeroen Bosch ziekenhuis, p. 193.
13.Proces-verbaal van bevindingen, Inspectie SZW, p. 368-369.
14.Rapport NFI, p. 332.
15.Rapport NFI, p. 344-345.
16.Proces-verbaal van bevindingen 29/04/16, p. 150.
17.Rapport NFI, p. 347.
18.Rapport NFI, p. 349.
19.Rapport NFI, p. 345-346.
20.Rapport NFI, p. 353.
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 289.
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 294-295.
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 282-283.
24.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 300.
25.Proces-verbaal van bevindingen, Inspectie SZW, p. 75.
26.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 289.
27.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 294-295.
28.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 282-283.