ECLI:NL:RBGEL:2017:5816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4551
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand en bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 november 2017 uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van bijstand aan eiser, die in de periode van 15 juni 2011 tot en met 31 december 2015 zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij activiteiten ontplooide in de verkoop van modeltreinen. Eiser ontving vanaf 1 november 2009 bijstand en had in totaal € 65.004,25 aan bijstand te veel ontvangen, wat door verweerder is teruggevorderd. Eiser heeft tegen de besluiten van verweerder beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft erkend de inlichtingenverplichting te hebben geschonden, maar stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd om zijn recht op bijstand te onderbouwen. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiser aangeleverde informatie niet voldoende is om een betrouwbaar beeld te krijgen van zijn inkomsten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en oordeelt dat de opgelegde bestuurlijke boete van € 2.300,- terecht is gehandhaafd. Eiser krijgt proceskosten vergoed en het griffierecht wordt terugbetaald. De rechtbank concludeert dat er geen dringende reden is om van terugvordering af te zien, en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: 16/4551, 16/6794

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2017

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Eckhardt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoornte Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van eiser op een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) ingetrokken per 15 juni 2011. Ook is het over de periode van 15 juni 2011 tot en met 31 december 2015 teveel verstrekte bedrag van € 65.004,25 aan bijstand van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 27 juni 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 juli 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.300,-.
Bij besluit van 7 oktober 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.A.J. Wesdijk.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontvangt vanaf 1 november 2009 bijstand, naar de norm van een alleenstaande.
Naar aanleiding van een tip dat hij in modeltreinen zou handelen heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. In het kader van dat onderzoek heeft eiser bankafschriften toegestuurd en heeft hij verklaringen afgelegd. Ook heeft een huisbezoek plaatsgevonden en zijn door verweerder inlichtingen bij Marktplaats.nl (verder: Marktplaats) gevorderd.
2. Uit het onderzoek van verweerder is naar voren gekomen dat eiser in de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 oktober 2015 in totaal 535 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst. Het grootste deel hiervan betreft verkoopadvertenties in de rubrieken Modeltreinen N-spoor (verder: N-spoor) of Modeltreinen H0 (verder: H0). In 2011 heeft eiser in totaal 63 advertenties geplaatst in deze rubrieken. In 2012 waren dit er 79, in 2013 81 (en 19 in de rubriek Modeltreinen Overige schalen), in 2014 150 en in 2015 (tot en met 27 oktober 2015) 56. Daarnaast heeft eiser verklaard dat er mensen bij hem aan huis komen voor treinen, dat hij ook treintjes opknapt, dat hij twee banen heeft gebouwd, dat hij op beurzen heeft gestaan en dat hij al drie jaar bezig is met het opstarten van een onderneming, Miniatuurwereld Nederland.
Herziening en terugvordering
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn activiteiten, bestaande uit de verkoop van modeltreinen en alles wat daartoe behoort, niet te melden. Volgens verweerder kan het recht op bijstand over de periode van 15 juni 2011 tot en met 31 december 2015 niet meer worden vastgesteld.
4. Ter zitting is door eiser erkend dat hij de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB) en de PW heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan deze schending ziet op de gehele periode van 15 juni 2011 tot en met 31 december 2015. Eiser heeft hierover aangevoerd dat hij tot juli 2012 in de wettelijke schuldregeling WSNP zat en dat zijn financiële situatie toen onder een vergrootglas lag. De rechtbank stelt vast dat uit de informatie van Marktplaats blijkt dat eiser in 2011 in totaal 63 advertenties heeft geplaatst. In de periode van 1 januari tot 15 juni 2011 zijn slechts drie verkoopadvertenties geplaatst. Op 15 juni 2011 heeft eiser drie advertenties geplaatst in de rubriek Modeltreinen. Vanaf dat moment heeft eiser structureel en doorlopend advertenties geplaatst en was geen sprake meer van incidentele verkoop van privégoederen. Eiser had zijn activiteiten dan ook moeten melden aan verweerder. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder gehanteerde intrekkingsperiode.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eiser wijst erop dat hij een zo uitgebreid mogelijk inkomstenoverzicht heeft opgesteld en stukken heeft verstrekt, waarmee volgens hem voldoende inzicht is gegeven en waarmee hij de vermeende onduidelijkheid over zijn boekhouding en de gegevens van Marktplaats heeft weerlegd. Volgens eiser zijn er voldoende aanknopingspunten om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen.
6. De rechtbank stelt voorop dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden.
Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt welke verdiensten hij heeft gehad met de handel in modeltreinen en met de werkzaamheden voor anderen. De verklaringen van eiser en de achteraf door hem opgestelde overzichten vormen geen deugdelijke en sluitende administratie op grond waarvan verweerder het recht op bijstand schattenderwijs zou kunnen vaststellen. De stukken bieden onvoldoende informatie om een concreet en juist beeld te krijgen van de verdiensten die eiser heeft gehad. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij de boekhouding heeft opgesteld aan de hand van zijn bankafschriften en op basis van wat hij zich nog kon herinneren. De rechtbank stelt vast dat de eigen opgave van eiser op diverse punten afwijkt van de overzichten zoals deze door Marktplaats zijn aangeleverd. Over 2011 is door eiser geen informatie over zijn verdiensten aangeleverd. Uit de gegevens van Marktplaats blijkt dat eiser 47 advertenties in de rubriek N-Spoor heeft geplaatst, waarvan er 38 zijn verkocht. In de rubriek H0 zijn 16 advertenties geplaatst waarvan er 11 zijn verkocht. Verder blijkt uit de informatie van Marktplaats dat eiser in 2012 79 advertenties in de rubriek N-Spoor heeft geplaatst. Volgens de boekhouding van eiser is in 2012 geen enkel product in deze rubriek verkocht. Ter zitting heeft eiser hierover verklaard dat hij advertenties vaak een aantal keer opnieuw plaatste en dat het goed mogelijk is dat van deze 79 advertenties uiteindelijk niets is verkocht. Het advertentieoverzicht van Marktplaats wijst er echter juist op dat het steeds om andere producten gaat en niet om het diverse malen plaatsen van advertenties voor hetzelfde product. Ook blijkt uit het jaaroverzicht van Marktplaats dat in 2012 38 keer iets is verkocht in de rubriek N-Spoor. Dit strookt dus niet met de opgave van eiser. Over 2013 heeft eiser in zijn overzicht van verdiensten ook vermeld dat hij geen producten heeft verkocht in de rubriek N-Spoor. Uit de informatie van Marktplaats blijkt echter dat in 2013 in deze rubriek 58 keer iets is verkocht. Ook de boekhouding van 2014 vertoont discrepanties. Zo is door eiser opgegeven dat hij 20 verkopen had in de rubriek H0 en één in de rubriek N-spoor, terwijl uit de gegevens van Marktplaats blijkt dat 41 advertenties in de rubriek H0 en 94 in de rubriek N-spoor als ‘verkocht’ zijn geregistreerd. Over het jaar 2015 valt nog op dat eiser heeft vermeld dat hij acht keer iets heeft verkocht in de rubriek H0, terwijl hij op Marktplaats geen advertenties in de rubriek H0 heeft geplaatst. Hoewel dit past bij de verklaring van eiser dat hij ook wel eens dingen buiten Marktplaats om via zijn sociale netwerk verkocht, is het hierdoor nog lastiger om een duidelijk beeld te krijgen van de door eiser verworven inkomsten en het eventuele (aanvullende) recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft bovendien ook verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van contante betalingen, waardoor niet alle betalingen zichtbaar zijn op zijn bankafschriften.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat geen goede en betrouwbare, op objectieve en verifieerbare gegevens berustende reconstructie kan worden gemaakt van de omvang van de activiteiten en de door eiser verworven inkomsten uit de handelsactiviteiten in modeltreinen. Door het schenden van de inlichtingenverplichting en het niet bijhouden van een deugdelijke administratie heeft eiser zelf het risico genomen dat hij achteraf niet meer zou beschikken over voldoende bewijs om de omvang van de activiteiten en de hoogte van zijn inkomsten aannemelijk te maken. Het feit dat eiser meende dat zijn activiteiten een hobbymatig karakter hadden en dat hij daarom geen kasboek of andere vorm van administratie heeft bijgehouden doet daar niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om het recht op bijstand van eiser over de periode van 15 juni 2011 tot en met 31 december 2015 vast te stellen, ook niet schattenderwijs.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Dit betekent dat verweerder de teveel betaalde bijstand terecht van eiser heeft teruggevorderd. Het beroep tegen het bestreden besluit I is dan ook ongegrond.
Boete
9. Bij het bestreden besluit II is de aan eiser in verband met het schenden van de inlichtingenverplichting opgelegde bestuurlijke boete van € 2.300,- gehandhaafd. Verweerder is daarbij uitgegaan van ‘gewone’ verwijtbaarheid. In verband met de draagkracht van eiser is het boetebedrag gematigd tot twaalfmaal € 191,54 (het verschil tussen de beslagvrije voet ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm en het netto inkomen van eiser). De bestuurlijke boete bedraagt daarmee € 2.298,50. Dit bedrag is door verweerder naar boven afgerond op € 2.300,-.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet bewust de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Volgens hem is daarom sprake van verminderde verwijtbaarheid.
11. De rechtbank stelt voorop dat ook in het kader van de beoordeling van de boete niet in geschil is dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank stelt vast dat deze schending ziet op de periode van 15 juni 2011 tot en met 31 december 2015. Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping en handhaving sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) in werking getreden. Onderdeel daarvan was artikel 18a van de WWB (nu artikel 18a van de PW), waarmee de bestuurlijke boete in de bijstandswetgeving is geïntroduceerd. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1807) moet voor een gedraging die is begaan vóór 1 januari 2013 het toentertijd geldende, veelal lichtere sanctieregime worden toegepast. In het geval van eiser betekent dit dat voor de overtreding tot 1 januari 2013 op grond van artikel 12 van de Maatregelenverordening WWB 2004 een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand had moeten worden opgelegd. Verweerder heeft deze knip voor wat betreft de schending van de inlichtingenplicht voor en na 1 januari 2013 ten onrechte niet gemaakt. Het bestreden besluit II is in zoverre gebrekkig zodat dit voor vernietiging in aanmerking komt.
12.
De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Voor de periode na 1 januari 2013 geldt dat op grond van artikel 18a van de WWB en PW een bestuurlijke boete wordt opgelegd indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de hiervoor onder 11. genoemde uitspraak van 23 juni 2015) geldt dat een beboetbare gedraging bij ‘gewone’ verwijtbaarheid leidt tot een boete ter hoogte van 50 procent van het benadelingsbedrag. Bijstelling van dit percentage naar 25 is aangewezen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in zijn standpunt dat hem van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting geen verwijt kan worden gemaakt of dat hij verminderd verwijtbaar heeft gehandeld. Het enkele feit dat hij niet bewust de inlichtingenverplichting heeft geschonden is daarvoor onvoldoende.
Ook verder is geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat sprake was van verminderde verwijtbaarheid.
14. Desgevraagd heeft eiser tijdens de zitting verklaard dat zijn inkomen inmiddels hoger is dan ten tijde van de boeteoplegging. Dit betekent dat er vanwege de gestegen draagkracht grond is voor oplegging van een hogere boete. Omdat eiser evenwel door het instellen van een beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Het gevolg hiervan is dat de uitkomst voor eiser niet verandert, maar dat hij wel een proceskostenvergoeding krijgt en dat hij het griffierecht terugkrijgt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, - en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit II in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.980,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. Y. van Wezel en mr. drs. J.W.A. Fleuren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 november 2017
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.