ECLI:NL:RBGEL:2017:5687

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1201
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning van kosten van rechtsbijstand in planschadezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ontwikkelaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, als verweerder. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van verweerder waarin aan een derde-partij een tegemoetkoming in planschade is toegekend. Eiseres heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit, maar is ontvankelijk in haar beroep omdat zij door het bestreden besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren met betrekking tot de deskundigenkosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand heeft ontvangen, maar eiseres betoogt dat deze kosten ten onrechte zijn toegekend. De rechtbank overweegt dat de kosten voor rechtsbijstand niet in redelijkheid zijn gemaakt, aangezien de zienswijze van de derde-partij niet heeft geleid tot aanpassing van het planschadeadvies. De rechtbank oordeelt dat het inschakelen van een rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het primaire besluit niet noodzakelijk was en dat de kosten voor rekening van de derde-partij blijven.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de vergoeding van € 600 betreft, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495. Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, verweerder.

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende] en [belanghebbende], te [plaats],
(gemachtigde: mr. S. Maakal).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 19.500.
Bij besluit van 24 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard met betrekking tot de gemaakte kosten in verband met een zienswijze tegen het concept-planschadeadvies, en aan de derde-partij een bedrag van € 600 toegekend. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren van de derde-partij ongegrond verklaard.
Eiseres en de derde-partij hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2017. Eiseres is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.R.F. Asbreuk, vergezeld door mr. J.H.J. van Erk, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Namens de derde-partij is verschenen mr. A. van Lohuizen.
De derde-partij heeft na de zitting zijn beroep ingetrokken.

Overwegingen

1. De derde-partij is sinds 2000 eigenaar van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] in het buitengebied van Heerde. Op 27 augustus 2015 hebben zij verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan “Bedrijven- en sportterreinen Heerde” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan).
Eiseres is een van de ontwikkelaars van dit plangebied en heeft met verweerder een planschadeovereenkomst afgesloten op grond van artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
2. Eiseres heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. Omdat zij echter door het bestreden besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren voor wat betreft de deskundigenkosten, is zij op dit punt toch ontvankelijk in haar beroep bij de rechtbank. Het aanvullende beroepschrift is voorts binnen de door de rechtbank gestelde termijn ingediend.
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte aan de derde-partij een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand heeft toegekend. Volgens eiseres bestaat geen aanleiding om deze kosten te vergoeden aangezien de zienswijze niet heeft geleid tot aanpassing van het planschade-advies.
3.1.
Artikel 6.5 van de Wro luidt als volgt:
“Indien burgemeester en wethouders een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen, vergoeden burgemeester en wethouders daarbij tevens:
a. de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;
b. (…).”
3.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in rechtsoverweging 6.3 en verder van de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) heeft overwogen, kunnen kosten die de aanvrager heeft gemaakt vanaf het moment dat de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige een conceptadvies dan wel advies over de aanvraag aan het bestuursorgaan heeft uitgebracht tot het moment dat het bestuursorgaan op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van bijstand redelijk was en de kosten van het opstellen van een zienswijze redelijk zijn.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten in verband met de door de rechtsbijstandverlener van derde-partij opgestelde zienswijze op het concept-advies niet in redelijkheid gemaakt. Niet valt in te zien dat het inschakelen van een rechtsbijstandverlener reeds voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit noodzakelijk was. Dat wordt bevestigd door het feit dat de zienswijze niet tot aanpassing van het concept-planschadeadvies heeft geleid en dit advies ook niet ondeugdelijk is gebleken. Het is in dat geval een keuze van de derde-partij om reeds voor het primaire besluit rechtsbijstand in te schakelen. De daarmee gepaard gaande kosten dienen dan ook voor hun rekening te blijven. Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2148).
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is bepaald dat aan de derde-partij op grond van artikel 6.5 Wro een vergoeding van € 600 wordt toegekend.
5. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 495 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
6. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor wat betreft de aan de derde-partij toegekende vergoeding van € 600 voor kosten van rechtsbijstand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 168 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.