ECLI:NL:RBGEL:2017:5676

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
05/820117-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende bewijs voor schuld aan dodelijk verkeersongeval Elburg

Op 3 november 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuld aan een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 16 februari 2016 in Elburg. De verdachte, geboren in 1958, was als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een fietser, die ten gevolge van de aanrijding overleed. De officier van justitie stelde dat de verdachte geen voorrang had verleend aan de fietser en dat dit leidde tot de fatale val van het slachtoffer. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig beoordeeld. Er waren geen getuigen van het voorval en het procesdossier bevatte weinig bewijs, waardoor het moeilijk was om vast te stellen of er daadwerkelijk een aanrijding had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte schuld had aan het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de val van het slachtoffer.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in situaties waar de gevolgen zo ernstig zijn als in dit geval. De rechtbank toonde begrip voor de emotionele impact van de zaak op de weduwe van het slachtoffer, maar concludeerde dat de juridische standaard voor veroordeling niet was gehaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/820117-16
Datum uitspraak : 3 november 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. W.E. van Veldhuizen, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 oktober 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 februari 2016 te Elburg in de gemeente Elburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van het centrum van Elburg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Nunspeterweg en de Gregorystraat, daarmede rijdende over de weg, de Nunspeterweg zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Nunspeterweg, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, aan de rechter zijde van die weg, de Nunspeterweg, een in haar, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of zich verkeer op die kruisende (voorrangs)weg, de Gregorystraat naderde en/of
geen voorrang heeft verleend aan een over die (voorrangs)weg, de Gregorystraat rijdende, gelet op haar, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of
die kruising is opgereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg, de Gregorystraat rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die fiets en/of
die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood; welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat zij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 16 februari 2016 te Elburg in de gemeente Elburg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van het centrum van Elburg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Nunspeterweg en de Gregorystraat, daarmede heeft gereden over de weg, de Nunspeterweg en terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Nunspeterweg, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, aan de rechter zijde van die weg, de Nunspeterweg, een in haar, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of
geen voorrang heeft verleend aan een over die (voorrangs)weg, de Gregorystraat rijdende, gelet op haar, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of
die kruising is opgereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg, de Gregorystraat rijdende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Verdachte is, zonder voorrang aan het slachtoffer te verlenen, de kruising opgereden. Daardoor is het slachtoffer ten val gekomen en vervolgens overleden. Deze gedraging levert geen schuld op in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet, waardoor verdachte van het primair ten laste dient te worden vrijgesproken. Dat er een botsing of aanrijding heeft plaatsgevonden, is niet wettig en overtuigend te bewijzen. Ook daarvan dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte heeft wel gevaar op de weg veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan het slachtoffer. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 750,00, te vervangen door 15 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
Op 16 februari 2016 is de heer [slachtoffer] , die met zijn fiets op pad was, op de kruising van de Nunspeterweg en de Gregorystraat in Elburg gevallen en vervolgens overleden. Verdachte is kort daarvoor die kruising, waarbij zij voorrang moest verlenen, gepasseerd als bestuurster van haar auto.
Verdachte heeft in haar verhoor bij de politie verklaard dat zij het slachtoffer niet heeft gezien totdat zij een klap hoorde en via de binnenspiegel door de achterruit zag dat hij op de kruising op het asfalt lag. Verdachte heeft verklaard dat de vrouw van het slachtoffer haar kort na het ongeval heeft verteld dat het slachtoffer van de markt kwam en daarom vermoedde verdachte dat het slachtoffer van links kwam, maar dat weet zij niet zeker. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer toen ongeveer tien meter van haar auto verwijderd lag. Verder heeft zij ter zitting verklaard dat zij er niet zeker van is dat zij met haar auto met het slachtoffer in aanraking is gekomen. Het is evengoed mogelijk dat het slachtoffer zelf ten val is gekomen, aldus verdachte.
De vraag die de rechtbank ten eerste moet beantwoorden is of het slachtoffer (van zijn fiets) is gevallen door een botsing met de auto van verdachte. Het procesdossier is dun: het bevat nauwelijks meer dan een VOA-rapport, een overlijdensverklaring en duiding van de oorzaak van het overlijden en een in concept opgenomen verklaring van verdachte.
Uit het procesdossier komt niet naar voren dat er getuigen waren van de val van het slachtoffer op het asfalt. Verder komt uit het procesdossier naar voren dat er (met uitzondering van de hierna genoemde kentekenplaathouder) geen schade was aan de auto van verdachte en nagenoeg geen schade aan de fiets van het slachtoffer. Daardoor was het voor de VOA-deskundigen (Verkeers Ongevallen Analyse) niet mogelijk om vast te stellen hoe de voertuigen elkaar ongeveer hadden geraakt. Daarbij komt dat de fiets van het slachtoffer door iemand is verplaatst voordat de politie ter plaatse was en dat verdachte nadat ze het slachtoffer op het asfalt zag liggen, haar auto in een parkeerhaven verderop heeft geparkeerd.
Van de auto was een klein stukje plastic van de bovenzijde van de kentekenplaathouder op de voorbumper afgebroken. Dit stukje plastic is echter niet teruggevonden op de plaats van het ongeval en ook overigens blijkt nergens uit dat verdachte het slachtoffer met de voorkant van haar auto heeft geraakt. Verder werd op de plaats van het ongeval een stukje grijs plastic aangetroffen dat afkomstig was van de rechterzijde van de bagagedrager van de fiets van het slachtoffer. Het is echter volgens het VOA-rapport niet vast te stellen dat dat stukje van de bagagedrager is afgebroken door een aanrijding of door de val van de fiets op zichzelf.
Op basis van het voorgaande is niet te bewijzen dat er een botsing of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer. Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het niet anders kan zijn dan dat het slachtoffer ten val is gekomen door een gedraging van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij plotseling moest remmen toen verdachte in haar auto de kruising overstak.
Het procesdossier bevat geen berekeningen over de snelheden van de auto van verdachte en de fiets van het slachtoffer; informatie over de locatie van de auto en de fiets ten tijde van het horen van de klap door verdachte ontbreekt, nu zowel de fiets als de auto zijn verplaatst voordat de politie ter plaatse kwam. Niet gebleken is dat er getuigen waren van het voorval en evenmin is gebleken dat door de politie is gesproken met mensen die als eerste ter plaatse waren en konden verklaren over (onder meer) wat verdachte op dat moment heeft gezegd. Die informatie kon van belang zijn gelet op de door de politie van verdachte ter plaatse opgenomen verklaring die naar het oordeel van de rechtbank minst genomen vervolgvragen oproept. Die politieverklaring van verdachte bevat namelijk onduidelijkheden en zelfs tegenstrijdigheden. Op grond van het vorenstaande staat zelfs de rijrichting van het slachtoffer niet met voldoende zekerheid vast. Ook kan niet worden vastgesteld of verdachte het slachtoffer had moeten zien aankomen en aldus voorrang had moeten verlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het dossier te “dun” om een zo ver strekkende conclusie te trekken dan dat het niet anders kan zijn dan dat het slachtoffer ten val is gekomen door een (strafrechtelijk verwijtbare) gedraging van verdachte.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het slachtoffer ten val is gekomen door een gedraging van verdachte. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het overigens opmerkelijk dat verdachte pas op de zitting verklaart dat zij twijfelt of zij het slachtoffer heeft geraakt. Dit is in het bijzonder ook schrijnend voor de weduwe van het slachtoffer, die ter zitting aanwezig is en die verdachte gelet op het onderlinge contact dat er in de periode na het ongeval is geweest als veroorzaker van het verkeersongeval ziet.

3.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F.M. Klappe (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2017.
Mr. Van Damme is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.