ECLI:NL:RBGEL:2017:5633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
05/760039-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor mishandeling, belediging van politie en vernieling

Op 30 oktober 2017 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een militair veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, belediging van politieambtenaren en het opzettelijk onbruikbaar maken van een goed. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 26 februari 2017 in Eindhoven, waar de verdachte onder invloed van alcohol betrokken raakte bij een uitgaansruzie. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] had mishandeld door haar in het gezicht te stompen, en dat hij ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], beide politieambtenaren, had mishandeld en beledigd tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdachte had zich agressief gedragen en beledigende uitlatingen gedaan, wat leidde tot een werkstraf van 80 uren. De militaire kamer hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijtbetuiging en de psychische problemen die hij ondervond ten tijde van de feiten. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft een schadevergoeding van € 1.085 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen zowel burgers als politieambtenaren en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760039-17
Datum uitspraak : 30 oktober 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2017 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2017 te Eindhoven, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht bij de keel te pakken en/of die
[slachtoffer 2] , terwijl hij die [slachtoffer 2] bij de keel vast had, (hard) omhoog te duwen;
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2017 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , respektievelijk hoofdagent en agent van politie Eendeid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Wat willen jullie nou Mongooltjes"en/of "Mongooltjes", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 27 februari 2017 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ophoudlokaal, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander, te weten aan Politie Oost-Brabant toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet of hij de feiten heeft gepleegd, omdat hij zich niks meer van de betreffende avond kan herinneren.
Beoordeling door de militaire kamer
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 26 februari 2017 samen met twee vriendinnen carnaval aan het vieren was in café [naam 1] in Eindhoven. Er kwam een jongen op haar af met een agressieve houding. Het leek alsof hij onder invloed was van alcohol of drugs. De jongen pakte haar een aantal keren vast mij haar borsten, schouder en gezicht. Ze heeft hem meermalen verteld dat hij dat niet moest doen. Toen hij haar daarna weer aanraakte heeft ze hem weggeduwd. Hij keek hierop agressief en begon tegen haar te schreeuwen. Vervolgens sloeg hij haar met een vuist in haar gezicht. Ze voelde hierdoor hevige pijn aan de linkerkant van haar gezicht. Daarna sleurde de jongen haar mee in de richting van de uitgang. [2] Voordat ze buiten kwamen heeft een onbekende vrouw haar los getrokken. [3] Later is ze naar het ziekenhuis gegaan, en daar bleek dat ze een scheurwond boven haar linkeroog en een lichte hersenschudding had. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat een jongen erg intimiderend was naar [slachtoffer 1] . [5] Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 1] met haar hand tegen het gezicht van de persoon geduwd omdat hij te dichtbij kwam. Daarna sloeg de jongen met gebalde vuist vol op de linkerslaap van [slachtoffer 1] . De persoon pakte [slachtoffer 1] toen bij haar carnavalspak en trok haar mee naar buiten. Getuige herkent de persoon die is aangehouden als degene die [slachtoffer 1] heeft mishandeld. [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze op 26 februari 2017 in café [naam 1] was en zag dat een jongen uit het niks een meisje met kracht met gebalde vuist in haar gezicht sloeg. Ze heeft de jongen direct vastgepakt en de portier erbij geroepen. De portier heeft de jongen vastgehouden totdat de politie hem overnam. [7]
De politie heeft op 26 februari 2017 bij café [naam 1] te Eindhoven verdachte aangehouden voor de mishandeling. [8]
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar te stompen in haar gezicht. Door aangeefster en de twee getuigen wordt immers verklaard dat aangeefster door een jongen is gestompt, en uit de verklaringen van de getuigen en de aanhouding door de politie is af te leiden dat verdachte deze jongen is geweest.
Feit 2 en 3
Op 26 februari 2017 te Eindhoven hebben verbalisanten [slachtoffer 2] , hoofdagent, en [slachtoffer 3] , agent, beiden van de politie eenheid Oost-Brabant, verdachte aangehouden voor mishandeling. Hij werd naar een arrestantenbus geleid. Toen verbalisant [slachtoffer 2] de deur van het compartiment wilde sluiten zette verdachte zijn voet ertussen zodat verbalisant deze niet meer kon sluiten. [slachtoffer 2] zei toen tegen verdachte dat als hij niet mee ging werken hij hem met geweld in het hok zou plaatsen. Verbalisanten hoorden verdachte toen roepen: “wat willen jullie nou mongooltjes.” Verbalisant [slachtoffer 2] heeft [verdachte] vervolgens gefixeerd waarna verdachte zei dat hij mee ging werken. Verbalisant heeft hem toen losgelaten en wilde de deur sluiten. Meteen toen [slachtoffer 2] [verdachte] los liet greep [verdachte] hem stevig bij de keel en duwde hem omhoog waardoor hij hard tegen het frame van de deur aan kwam. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft vervolgens verdachte een klap in het gezicht gegeven om zijn verzet te doen staken. Vervolgens schreeuwde verdachte nog: “mongooltjes!” Door de uitlatingen van verdachte voelden verbalisanten zich in hun eer en goede naam aangetast. De beledigingen werden op de openbare weg en te midden van het uitgaanscentrum van Eindhoven geuit waardoor deze hoorbaar waren voor veel mensen. [9]
Aangever (verbalisant) [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij bezig was verdachte [verdachte] aan te houden. Nadat verdachte niet meewerkte en aangever hem gefixeerd had, heeft aangever hem losgelaten en wilde hij de deur sluiten. Op het moment dat aangever verdachte los liet, greep verdachte naar de keel van aangever en kneep daarin. Verdachte duwde aangever ook hard omhoog tegen de ijzeren deurstijl van de arrestantenbus. Door deze actie van verdachte voelde verbalisant onmiddellijk veel pijn aan zijn hoofd. Er zat ook een flinke bult op zijn hoofd. [10]
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] bij de keel heeft gepakt en omhoog heeft geduwd. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft hierdoor pijn en letsel aan zijn hoofd opgelopen. Daarnaast volgt uit voorgaande bewijsmiddelen dat verdachte de tenlastegelegde beledigende uitlatingen heeft gebezigd tegen verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , waardoor zij zich in hun eer en goede naam voelden aangetast. Verbalisanten waren ten tijde van beide feiten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het tenlastegelegde onder 2 en 3.
Feit 4
Op 26 februari 2017 werd verdachte [verdachte] ingesloten op het politiebureau te Eindhoven. [11] Tijdens het ophouden in het ophoudlokaal heeft de aangehouden verdachte het ophoudlokaal opzettelijk bevuild door zijn natuurlijke behoefte, zijnde urine, te doen op de vloer van het ophoudlokaal. Doordat de verdachte dit gedaan had raakte deze ruimte onbruikbaar en moest deze schoongemaakt worden. Het ophoudlokaal is op 27 februari 2017 gereinigd door een schoonmaakbedrijf. [12]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat hij in de cel heeft geürineerd. Dat was puur uit hoge nood. [13]
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen stelt de militaire kamer vast dat verdachte in een ophoudlokaal van de politie heeft geürineerd. Hiermee heeft hij dit lokaal tijdelijk onbruikbaar gemaakt, nu het lokaal eerst professioneel gereinigd moest worden voordat het weer gebruikt kon worden. De militaire kamer oordeelt derhalve dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks26 februari 2017 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door in het gezicht te stompen
en/of geslagen;
2.
hij op
of omstreeks26 februari 2017 te Eindhoven, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende
en/of terzake vande rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht bij de keel te pakken en
/ofdie
[slachtoffer 2] , terwijl hij die [slachtoffer 2] bij de keel vast had, (hard) omhoog te duwen;
3.
hij op
of omstreeks26 februari 2017 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] , respectievelijk hoofdagent en agent van politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Wat willen jullie nou Mongooltjes" en
/of"Mongooltjes"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 27 februari 2017 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ophoudlokaal,
in elk geval enig goed, dat geheel
of ten deleaan een
ander, te weten aan Politie Oost-Brabant toebehoorde, heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Ten aanzien van feit 3:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 80 uren werkstraf, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte kan zich vinden in de straf zoals voorgesteld door de officier van justitie.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, gedateerd 6 september 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 7 juli 2017.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in één nacht schuldig gemaakt aan maar liefst vier strafbare feiten. Hij heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan mishandeling in de uitgaanssfeer. Hij heeft het slachtoffer en haar vriendinnen lastig gevallen, terwijl zij meermalen hebben aangegeven dat ze wilden dat hij weg ging. Toen het slachtoffer hem een duw gaf om hem op afstand te houden heeft hij haar met kracht in het gezicht gestompt. Vervolgens heeft hij haar ook nog door het café mee gesleurd. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit heeft plaatsgevonden in een uitgaansgelegenheid waardoor het ook voor omstanders impact heeft gehad. De militaire kamer neemt verdachte dit kwalijk. Daarnaast heeft het slachtoffer flink letsel aan de mishandeling overgehouden. Ze is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, en daar bleek dat ze een lichte hersenschudding had. Ook had ze letsel aan haar nek en oog, en een litteken in het gezicht dat misschien altijd zichtbaar zal blijven. Bovendien heeft ze als gevolg van de mishandeling angstgevoelens ontwikkeld waardoor zij zich geremd voelt om uit te gaan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar en belediging van politieambtenaren die zich bezighielden met de rechtmatige uitoefening van hun vak. De militaire kamer vindt het zeer ernstig dat verdachte respectloos met de met gezag belaste politieambtenaren is omgegaan, en ook de fysieke integriteit van een politieambtenaar heeft aangetast. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een ophoudlokaal van de politie.
Ten voordele van verdachte neemt de militaire kamer bij de bepaling van de straf mee dat verdachte ten tijde van de feiten met zichzelf in de knoop zat, hulp had gezocht bij de geestelijk verzorger van de Marine en hij inmiddels zijn leven weer op orde heeft. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat onvrede met zijn baan ertoe leidde dat hij psychische en lichamelijke klachten kreeg en vluchtte in overmatig alcoholgebruik. Ten tijde van de feiten was hij dan ook dusdanig onder invloed van alcohol dat hij zich de feiten niet meer kan herinneren. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zo goed als gestopt is met drinken en niet meer bij de Marine werkt. Hij zit een stuk beter in zijn vel dan ten tijde van het feit. Daarnaast heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting spijt betuigd en vlak na de feiten een bloemetje gestuurd naar de slachtoffers van de mishandeling. Op de militaire kamer komt deze spijtbetuiging oprecht over. Tot slot is verdachte niet eerder voor misdrijven met politie en justitie in aanraking geweest.
Nu het momenteel weer goed gaat met verdachte en het om een incident lijkt te zijn gegaan, ziet de militaire kamer geen noodzaak om een voorwaardelijk deel aan een op te leggen straf te verbinden.
Alles overziend acht de militaire kamer een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren zoals voorgesteld door de officier van justitie passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.085 te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 1.085,- toe te wijzen met rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt over de vordering van de benadeelde partij ingenomen.
Beoordeling door de militaire kamer
Materiële schade
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag van € 385,- schade heeft geleden, te weten het eigen risico van de benadeelde partij, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 700,- immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voldoende onderbouwd en gelet op het letsel van de benadeelde partij passend.
De militaire kamer zal tevens zowel voor de materiële schade als voor de immateriële schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen en de wettelijke rente toewijzen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 266, 267, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 1.085 (duizend vijfentachtig)euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 1.085,- (duizend vijfentachtig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 20 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter) en mr. J. Barrau, rechters, en Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YZ/17-000959 gesloten op 12 april 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p.37.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p.38.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p.38 en aanvraagformulier medische informatie over [slachtoffer 1] , p.42.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p.43.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p.43.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p.45.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p.69.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p.69.
10.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p.72.
11.Proces-verbaal aangifte [naam 2] , namens politie, p.78.
12.Proces-verbaal aangifte [naam 2] , namens politie, p.79.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.59.