ECLI:NL:RBGEL:2017:5506

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
05/840704-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor bedreiging met nepvuurwapen en voorhanden hebben van luchtdrukpistool

Op 24 oktober 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige jongeman uit Doetinchem. De verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie van 274 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak betrof bedreiging met de dood met een nepvuurwapen en het voorhanden hebben van dat nepvuurwapen op de openbare weg. De aangever was ervan overtuigd dat hij met een echt vuurwapen werd bedreigd, wat leidde tot ernstige vrees voor zijn leven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het tonen van het nepwapen en het uiten van bedreigingen, zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De strafoplegging was gelijk aan de eis van de officier van justitie, die ook bijzondere voorwaarden stelde, waaronder ambulante behandelingen en een verbod op drugs en alcohol. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een ernstig delict had gepleegd dat de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de omstandigheden van de verdachte en de aard van de feiten. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder een poging tot afpersing en bedreiging van een tweede slachtoffer, wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840704-17
Datum uitspraak : 24 oktober 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
raadsman: mr. L.R. Rommy, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2017, in de gemeente Doetinchem op de openbare weg het [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedrag(en) , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren; welk geweld en/of welke bedreiging
met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] naar/tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of daarbij gezegd "heb je geld bij je? Geef het aan mij!" en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] een (of meermalen) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- een vuurwapen dicht op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/althans een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en daarbij geroepen/gezegd "ik schiet, ik schiet"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
of
hij op of omstreeks 26 juni 2017 te Doetinchem op de openbare weg, het [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de
afgifte van een (of meer) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] naar/tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of daarbij gezegd "heb je geld bij je? Geef het aan mij!" en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] een (of meermalen) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- een vuurwapen dicht op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/althans een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en daarbij geroepen/gezegd "ik schiet, ik schiet"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 juni 2017, in de gemeente Doetinchem een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan en/of gericht op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] en/of daarbij geroepen/gezegd "ik schiet, ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2017, in de gemeente Doetinchem, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een luchtdrukpistool (merk [X] ), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2017, in de gemeente Doetinchem een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of een vuurwapen gericht (gehouden) op die [slachtoffer 2] waardoor er voor die [slachtoffer 2] een zeer bedreigende situatie is ontstaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot afpersing en aan het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een luchtdrukpistool. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Ten aanzien van feit 3, de bedreiging van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gesteld dat voor het daaronder ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1, de bedreiging van [slachtoffer 1] , en het ten laste gelegde onder feit 2 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 26 juni 2017 naar het [adres 2] in Doetinchem ging en daar een jongen zag staan die zijn vriendin aan het uitschelden was. Aangever sprak de jongen aan en daarop sloeg de jongen hem in zijn gezicht en duwde hem op de grond. Vervolgens zei de jongen tegen aangever: “heb je geld bij, heb je geld bij? Geef het aan mij!” Daarna kwam er een andere jongen aangerend die een vuurwapen uit de voorkant van zijn broeksband pakte en op het hoofd van aangever gericht hield. Hij zei daarbij: “ik schiet, ik schiet”. Dit wapen leek heel echt en aangever was erg bang. [2]
Een getuige heeft verklaard dat aangever eerst ruzie had met een jongen en dat er op een gegeven moment een andere jongen op die ruzie afrende. Die jongen had op een gegeven moment een pistool in zijn handen. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon was die het wapen heeft gepakt en getoond. [4] Dit wapen was een luchtdrukpistool. [5] Verdachte heeft ontkend dat hij ter plaatse was toen aangever gevraagd werd om geld en verdachte heeft ook niet gehoord dat aangever gevraagd werd om geld. Naar eigen zeggen toonde verdachte het wapen om de ruzie tussen zijn vriend en aangever te de-escaleren.
De rechtbank overweegt dat de overige verklaringen in het dossier, zoals opgenomen in een proces-verbaal van verhoor getuige en in verschillende processen-verbaal van bevindingen, uiteenlopen over het moment van het ter plaatse komen van verdachte. Het is voor de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk of verdachte erbij was toen de andere jongen om geld vroeg en of verdachte wist dat deze jongen om geld had gevraagd. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het dossier onvoldoende onomstotelijk blijkt dat verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte gedreigd heeft met een misdrijf tegen het leven gericht door onder andere een vuurwapen te tonen en op het hoofd van [slachtoffer 1] te richten. Het vuurwapen bleek achteraf een luchtdrukwapen te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit gegeven niet aan een veroordeling van bedreiging met een vuurwapen in de weg. De rechtbank motiveert dit als volgt.
Het is aan de feitenrechter voorbehouden om de tenlastelegging uit te leggen, waarbij kan worden gelet op de opbouw van de tenlastelegging in haar geheel en het onderling verband van haar onderdelen. Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte een luchtdrukpistool voorhanden had, dat sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. Verdachte heeft ook bekend dat hij een luchtdrukwapen voorhanden had op 26 juni 2017 in Doetinchem en dat dit het wapen betrof dat hij heeft getoond aan [slachtoffer 1] en dat bij zijn aanhouding is aangetroffen. Een redelijke uitleg van de tenlastelegging brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat onder het begrip “vuurwapen” zoals ten laste gelegd onder feit 1 subsidiair tevens is bedoeld “een op een vuurwapen gelijkend voorwerp”.
Daarmee staat voor de rechtbank voldoende vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiaire feit, de bedreiging.
Feit 2
Ten aanzien van het luchtdrukpistool is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 33-34;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 36-37;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2017.
Ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen CO2 cilinder overweegt de rechtbank dat de CO2 cilinder geen wezenlijk onderdeel is van een wapen of van munitie ingevolge de Wet wapens en munitie. De CO2 cilinder mag vrij voorhanden worden gehouden. Van dit onderdeel van de tenlastelegging onder feit 2, zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 bevat het dossier enkel de verklaring van aangever [slachtoffer 2] dat hij bedreigd is door iemand die een pistool tevoorschijn haalde. Nu het dossier geen ander bewijs bevat en verdachte dit feit ontkent, is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig kan worden bewezen is dat het verdachte was die een pistool heeft gepakt en daarmee aangever [slachtoffer 2] bedreigd heeft. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 3.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks26 juni 2017, in de gemeente Doetinchem een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan en
/ofgericht op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] en
/ofdaarbij geroepen/gezegd "ik schiet, ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks26 juni 2017, in de gemeente Doetinchem,
(een
)wapen
(s)van categorie I onder 7°, te weten een luchtdrukpistool (merk [X] ), zijnde
(een
)voorwerp
(en)dat
/dievoor wat betreft zijn
/hunvorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde
(n)met
(een
)vuurwapen
(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte -met toepassing van het jeugdstrafrecht op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht- ter zake van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 273 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden ambulante behandelingen voor zowel de gedragsproblematiek als de verslavingsproblematiek van verdachte en een alcohol- en drugsverbod, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen goed, te weten een zwart vuurwapen (imitatie) [naam 3] wordt onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest en voor het overige een voorwaardelijke straf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 augustus 2017;
- een voorlichtingsrapportage van [naam 1] 6 oktober 2017;
- een monodisciplinair rapport van [naam 2] , psycholoog, gedateerd 15 september 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van aangever door een nepwapen te trekken, daarmee te richten op aangever en daarbij te zeggen dat hij zal schieten. Aangever was ervan overtuigd dat hij bedreigd werd met een echt vuurwapen en moet gevreesd hebben voor zijn leven.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij er niet voor schroomt om op de openbare weg een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden te hebben, te tonen en daarmee ook nog te dreigen. Niet alleen voor aangever, maar ook voor de omstanders is de bedreiging met het nepwapen een schokkende ervaring geweest. Dit soort gewelddadig optreden versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 20 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank vindt in de persoon van verdachte, zoals in de rapporten van de psycholoog en de reclassering is uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht) en zal toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Straf
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en met het feit dat verdachte (zoals uit de psychologische rapportage blijkt) het meest gebaat is bij een pedagogische en systeemgerichte aanpak. Ook neemt de rechtbank de conclusie van de psycholoog dat de feiten verdachte in verminderde mate zijn toe te rekenen, over.
Ten nadele van verdachte geldt dat hij al eens eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict. Ondanks het feit dat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde komt, acht de rechtbank, mede gelet op de ernst van de bedreiging, de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte jeugddetentie opleggen voor de duur van 274 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering, te weten ambulante behandelingen voor zowel de gedragsproblematiek als de verslavingsproblematiek van verdachte en een alcohol- en drugsverbod.
Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen goed, te weten een zwart vuurwapen (imitatie) [naam 3] , stelt de rechtbank vast dat uit de stukken onvoldoende volgt dat verdachte afstand heeft gedaan van dat goed. De rechtbank beslist dan ook dat het imitatievuurwapen wordt onttrokken aan het verkeer.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 91 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 13, 55, 56 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentievoor de duur van
274 dagen;
 bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 180 dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, uit te voeren door Jeugdbescherming Gelderland zolang de Jeugdreclassering dat nodig acht;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, voor zover en zolang de Jeugdreclassering en/of Iriszorg dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van GGnet of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling aan de Jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gedragsproblematiek (ADHD), voor zover en zolang de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Iriszorg of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling aan de Jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek, voor zover en zolang de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwart vuurwapen (imitatie) [naam 3] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. A. Zuil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 4] van de politie
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 5-6.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 oktober 2017.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 36-37.