ECLI:NL:RBGEL:2017:5419

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1359
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over de toepassing van artikel 19aa van de Ziektewet met betrekking tot ziekengeld en uitlooptermijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Veenstra, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar met ingang van 28 april 2016 geen ziekengeld toe te kennen op grond van de Ziektewet. Verweerder had eerder, op 1 augustus 2016, geweigerd om ziekengeld toe te kennen, en dit besluit werd later op 2 februari 2017 in het bestreden besluit bevestigd. Eiseres stelde dat verweerder ten onrechte geen uitlooptermijn van één maand in acht had genomen, zoals geregeld in artikel 19aa, tweede lid, van de Ziektewet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 9 maart 2015 ziek had gemeld en dat haar dienstverband op 28 april 2016 was beëindigd. Verweerder had geoordeeld dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en daarom geen recht had op ziekengeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en verweerder tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de uitlooptermijn alleen van toepassing is als er sprake is van een toegekend recht op ziekengeld. Aangezien eiseres geen ziekengeld was toegekend, was er geen recht op een uitlooptermijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen uitlooptermijn in acht had genomen en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de beëindiging van het recht op ziekengeld en de interpretatie van de relevante wetgeving. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/1359

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 oktober 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Veenstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres met ingang van 28 april 2016 ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Bij besluit van 2 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. de Graaf.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is werkzaam geweest als huishoudelijk verzorgende voor 12,29 uur per week bij [Bedrijf] . Zij heeft zich op 9 maart 2015 met pijnklachten ziek gemeld. Haar dienstverband is vanwege het faillissement van haar werkgever op 28 april 2016 beëindigd. In verband hiermee heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft geweigerd om eiseres met ingang van 28 april 2016 ziekengeld toe te kennen, omdat zij in staat moet worden geacht om met ingang van die datum meer dan 65% van haar maatmaninkomen per uur te verdienen. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW een uitlooptermijn van één maand in acht had moeten nemen en tot 2 september 2016 ziekengeld had moeten uitkeren.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de uitlooptermijn niet geldt indien geen sprake is van een lopende uitkering, maar van een (eerste) mogelijke toekenning van ziekengeld.
5.1
In geschil is enkel of verweerder op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW een uitlooptermijn in acht had moeten nemen.
5.2
Ingevolge artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon, nadat de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
5.3
In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 2011-2012, 33241, nr. 3) staat dat in artikel 19aa, tweede lid, van de ZW is geregeld dat het recht op ziekengeld niet ogenblikkelijk eindigt maar, wegens zorgvuldigheidsredenen, pas na een uitlooptermijn van een maand eindigt, wanneer de verzekerde na arbeidskundig of verzekeringsgeneeskundig onderzoek minder dan 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn. Door deze uitlooptermijn wordt de verzekerde niet ogenblikkelijk met de beëindiging van zijn recht op ziekengeld geconfronteerd, maar wordt hem enige tijd gegund om zich voor te bereiden op de verandering in zijn situatie. Deze termijn is een andere dan de uitlooptermijn van twee maanden, die in het kader van de WAO (en de Wet WIA) wordt gehanteerd, op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De reden hiervoor is dat de uitkering op grond van de ZW een ander karakter heeft dan de uitkering op grond van de WAO en de Wet WIA. De WAO en de Wet WIA verzekeren immers het risico van langdurige arbeidsongeschiktheid en zijn langlopende uitkeringen, terwijl de ZW het risico van ziekte verzekert en een kortlopende uitkering betreft. De ZW-uitkeringsgerechtigde moet er dan ook rekening mee houden dat zijn recht op uitkering beëindigd wordt zodra hij arbeidsgeschikt is en niet meer voldoet aan het ZW-criterium. Dit geldt te meer bij het einde van het eerste ziektejaar. Omdat het ZW-criterium op dat moment wordt verscherpt en bij die beoordeling niet langer alleen het kunnen verrichten van de eigen arbeid, maar ook het kunnen verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid maatgevend is, moet de betrokkene er ook dan rekening mee houden dat het recht op ziekengeld kan worden beëindigd.
Om deze redenen wordt een uitlooptermijn van één maand in overeenstemming met de eisen van de zorgvuldigheid geacht.
5.4
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat onder het recht op ziekengeld als bedoeld in artikel 19aa, tweede lid, van de ZW een toegekend recht op ziekengeld moet worden verstaan. Dit recht eindigt niet ogenblikkelijk, maar wegens zorgvuldigheidsredenen, pas na een uitlooptermijn van een maand, om de verzekerde enige tijd te gunnen om zich voor te bereiden op de verandering in zijn situatie. Indien de verzekerde niet eerder ziekengeld is toegekend, is immers geen sprake van een verandering in zijn situatie waarop hij zich moet kunnen voorbereiden.
Het hanteren van een uitlooptermijn van een maand in zo’n geval zou betekenen dat eiseres over de periode van 28 april 2016 tot 2 september 2016 ziekengeld moet worden toegekend en dit ziekengeld met ingang van 2 september 2016 moet worden beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat uit de Memorie van Toelichting niet blijkt dat dit de bedoeling van de wetgever is. In dat geval zou eiseres immers in feite een uitlooptermijn van ruim vier maanden hebben, terwijl zij er vanaf 28 april 2016 rekening mee heeft moeten houden dat zij geen recht op ziekengeld heeft. Dat eiseres vanaf 28 april 2016 geen werkgever meer heeft jegens wie zij recht heeft op loon, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5.5
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder terecht geen uitlooptermijn in acht heeft genomen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 oktober 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.