ECLI:NL:RBGEL:2017:5378

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
287462 / HA ZA 15-444 / 17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op verjaring van een strook grond tegen de achtertuin met bewijs van inbezitneming

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 20 september 2017, gaat het om een geschil tussen de stichting Aeres Groep en een gedaagde over de verjaring van een strook grond die grenst aan de achtertuin van de gedaagde. De stichting, eiseres in deze procedure, stelt dat de gedaagde geen recht heeft op de strook grond omdat zij deze niet in bezit heeft genomen op een manier die voldoet aan de vereisten voor verjaring. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 4 mei 2016 de gedaagde toegelaten tot het bewijs van haar bezit van de strook grond. Tijdens de getuigenverhoren heeft de gedaagde vier getuigen laten horen, waaronder haar twee zonen en twee buren, die zouden moeten bevestigen dat de gedaagde de strook grond in bezit heeft genomen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs van inbezitneming niet is geleverd. De verklaringen van de getuigen wijzen erop dat de afsluiting van de strook grond met gaas is geschied met toestemming van de stichting, wat betekent dat de gedaagde niet kan worden beschouwd als bezitter in de zin van de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting eigenaar is van het kadastrale perceel en dat de gedaagde niet het voor verjaring vereiste bezit heeft kunnen aantonen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen van partijen over de kadastrale grens en de gevolgen daarvan voor de vordering tot ontruiming.

De rechtbank heeft in haar beslissing aangegeven dat verdere beslissingen worden aangehouden en dat partijen op 18 oktober 2017 hun standpunten kunnen toelichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 287462 / HA ZA 15-444 / 17
Vonnis van 20 september 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING AERES GROEP
gevestigd te Ede
eiseres
advocaat: mr. J.J.H. Post te Barneveld
tegen
[gedaagde]
[woonplaats]
gedaagde
advocaat: mr. P.R.W. Richter te Utrecht
Partijen zullen hierna de stichting en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2016 (hierna: het tussenvonnis)
- de processen-verbaal van getuigenverhoor van 5 oktober 2016 en 5 april 2017
- de akte na enquête en contra-enquête van [gedaagde] van 17 mei 2017
- de conclusie na enquête van de stichting van 14 juni 2017
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. In dat vonnis heeft zij [gedaagde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat zij, kort nadat zij haar percelen in eigendom had verkregen, de gehele open ruimte (tussen haar achtertuin en de berging/fietsenstalling van de school) door middel van gaas zodanig heeft afgesloten, dat zij zich vanaf dat moment als bezitter van die ruimte heeft gemanifesteerd. [gedaagde] heeft vier getuigen laten horen: [naam getuige 1] en [naam getuige 2] (twee zonen van haar) en [naam getuige 3] en [naam getuige 4] (twee buren van haar). In het tegenverhoor heeft de stichting drie getuigen laten horen: [naam getuige 5] en [naam getuige 6] (beiden als leraar aan de school verbonden) en [naam getuige 7] (hoofd huisvesting en beheer bij Aeres Groep).
2.2
De rechtbank acht het verlangde bewijs niet geleverd. In het tussenvonnis heeft zij er al op gewezen dat, ook indien sprake is geweest van afsluiting door [gedaagde] van de open ruimte met gaas, dit niet het voor verjaring vereiste bezit oplevert als dat afsluiten indertijd door [gedaagde] met iemand van de stichting is gecommuniceerd. In dit verband heeft [naam getuige 1] verklaard:
Aan de linkerzijde zat een hek dat omgevouwen was aan de garage van mijn moeder. Dat hek was van de school en het was omgevouwen door mijn moeder in overleg met de school, dat heb ik vernomen van mijn moeder. Ik weet niet met wie zij contact heeft gehad, in ieder geval met de directeur die daar destijds was.
(..)
Het overleg met de school waarover ik heb gesproken, heeft zeer kort nadat mijn moeder daar is komen wonen plaatsgevonden.
En [naam getuige 2] heeft in dit verband verklaard:
Het gaas van het hek is opgerold en opzijgezet en vastgemaakt aan de fietsenstalling vanaf de garagemuur. Ik denk dat het in 1988 opzij is gezet. (..) Die afsluiting is gemaakt om het niet toegankelijk te maken voor scholieren en ook voor de veiligheid. Destijds heeft moeder het er wel over gehad dat het was toegestaan.
2.3
In haar akte na enquête en contra-enquête negeert [gedaagde] deze beide verklaringen en spitst haar betoog toe op de in contra-enquête afgelegde verklaringen, op grond waarvan zou moeten worden vastgesteld dat haar slechts toestemming is gegeven tot het onderhoud en het gebruik van de betwiste strook grond en niet tot het vernielen van het aan de stichting toebehorende hekwerk en het ombuigen daarvan richting de fietsenstalling. De rechtbank kan de verklaringen van haar zoons echter niet negeren.
2.4
Aldus moet worden vastgesteld dat de afsluiting (en het beheer/gebruik) van de strook niet het voor verjaring vereiste bezit constitueerde. Dat betekent dat vaststaat dat de stichting eigenaar is van het gehele kadastrale perceel [kadastrale aanduiding 1]. In zoverre zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen. Dat dit overeenstemt met de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde kadastrale kaart, is vanzelfsprekend en hoeft derhalve niet ook nog voor recht te worden verklaard.
2.5
Voor de beoordeling van de vordering tot ontruiming is het van belang om van partijen te vernemen waar de kadastrale grens precies in het veld is gelegen en, indien de kadastrale grens niet zou overeenstemmen met het oude ijzeren hek en/of de in het verlengde daarvan gelegen rij coniferen, wat daarvan volgens partijen rechtens de gevolgen zijn. Aan partijen wordt verzocht om daarbij tevens hun gedachten te laten gaan over de vraag welke consequenties het een en ander heeft voor de toewijsbaarheid van de vordering op grond van artikel 5:49 BW. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
2.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 18 oktober 2017 voor gelijktijdige uitlating bij akte door partijen omtrent hetgeen onder 2.5 is overwogen, waarna zij bij antwoordakte op elkaars uitlating kunnen reageren;
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017.