ECLI:NL:RBGEL:2017:5314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5035
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van informatiebeschikking inzake administratieplicht bij exploitatie van een privéhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [X] V.O.F., vertegenwoordigd door mevrouw [A] en de heer [B], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem. De rechtbank heeft de informatiebeschikking van de inspecteur vernietigd, omdat deze niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie van eisers niet voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking was gegeven met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting, loonheffingen en omzetbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2013 en voor de tijdvakken van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 juli 2017 is het onderzoek ter zitting gehouden. De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat eisers niet voldaan hebben aan hun administratieplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van eisers, die onder de naam [X] V.O.F. opereert, voldoet aan de eisen van het opting-in systeem en dat de door de inspecteur aangevoerde gebreken in de administratie niet voldoende zijn om de informatiebeschikking te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eisers gegrond is, de informatiebeschikking is vernietigd en de inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van eisers. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/5035

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 oktober 2017

in de zaak tussen

[X] V.O.F., [A] en [B] te [Z] , eisers

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eisers met dagtekening 19 februari 2016 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 tot en met 2013 en met betrekking tot de loonheffingen en omzetbelasting voor de tijdvakken van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juli 2016 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eisers hebben daartegen bij brief van 22 augustus 2016, ontvangen door de rechtbank op 23 augustus 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 juli 2017, bij de rechtbank ingekomen op 7 juli 2017, hebben eisers een nader stuk ingediend waarvan afschrift is gezonden aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2017.

Overwegingen

Feiten
1. De activiteiten van eisers bestaan uit de exploitatie van een privéhuis waar gelegenheid wordt gegeven tot prostitutie.
2. De onderneming wordt onder de naam [X] V.O.F. (de vof) in firmaverband gedreven door mevrouw [A] en de heer [B] (de vennoten). De vennoten zijn gelijkelijk gerechtigd tot het resultaat van de onderneming.
3. In het kader van de invoering van het zogenoemde opting-in systeem heeft verweerder op 16 december 2008 een bedrijfsbezoek aangekondigd. Van dit bedrijfsbezoek is een rapport opgemaakt, gedateerd 27 januari 2009.
In het rapport is met betrekking tot de kasadministratie het volgende vermeld:
“ De kasadministratie is niet inhoudelijk beoordeeld en gecontroleerd. Aan de administratie kan nog geen goedkeuring worden verleend. Wel is opgemerkt dat de administratie er – voor zover getoond – netjes en verzorgd uitziet.”
Verder is tussen verweerder en eisers afgesproken dat in de maanden februari en maart 2009 boekenonderzoeken (deelonderzoeken) omzetbelasting en loonheffing/premie ZVW ingesteld zullen worden. Daarbij is onder meer de volgende afspraak gemaakt:
“(…)
Vanaf datum bezoek zal de kasadministratie aangepast worden. Kasboekingen zullen op de volgende wijze geschieden:
- alle door de klant betaalde bedragen zullen aan de debetzijde (inkomsten) geboekt worden;
- alle netto uitbetaalde bedragen aan de dames zullen aan de creditzijde (uitgaven) geboekt worden;
- alle overige ontvangsten en stortingen zullen aan de debetzijde (inkomsten) geboekt worden;
- alle overige uitgaven en opnames zullen aan de creditzijde (uitgaven) geboekt worden;
(…)”
4. Op 18 mei 2009 is een boekenonderzoek bij eisers gestart met betrekking tot de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2009 en voor de loonheffingen over het tijdvak 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009. Het rapport van het boekenonderzoek is gedagtekend 18 maart 2010. Voor de omzetbelasting wordt een correctie voorgesteld van € 3.156 minder verschuldigde belasting en voor de loonheffingen een bedrag van € 3.616 aan meer verschuldigde belasting.
Met betrekking tot de administratie is in het rapport vermeld dat belastingplichtige voldaan heeft aan de administratieve verplichtingen die wettelijk zijn voorgeschreven.
5. Op 7 april 2015 is een boekenonderzoek bij eisers gestart waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de vennoten voor de jaren 2010 tot en met 2013 is onderzocht. Voorts is onderzocht de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en de aangiften loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. Hiervan zijn (concept-)rapporten opgemaakt, waarvan één is toegezonden aan eisers bij brief van 7 januari 2016 en één met dagtekening 18 februari 2016 als bijlage is gevoegd bij het verweerschrift met de informatiebeschikking. Deze rapporten wijken wat betreft de omvang van de voorgestelde correcties van elkaar af.
6. Verweerder heeft aan eisers de informatiebeschikking gegeven omdat eisers zich op onderdelen niet zouden hebben gehouden aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR. Dienaangaande vermeldt de informatiebeschikking onder meer het volgende:
“(…). Bij een geobjectiveerde benadering kom ik tot het oordeel dat uw administratie op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke norm voldoet. En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):
  • Niet alle zakelijke inkomsten en uitgaven zijn geadministreerd. Zo ontbreken de inkoopkosten van koffie, thee, schoonmaakmiddelen. Daarnaast zouden kosten voor gebruik condooms in rekening zijn gebracht bij de dames. De opbrengsten hiervan zijn niet geadministreerd in de kas, terwijl in enkele gevallen de inkoopkosten wel als zakelijke uitgaven in aftrek zijn gebracht bij de v.o.f.
  • In de kasadministratie worden de contante privé opnamen als sluitpost geboekt. Het kassaldo eindigt iedere week op nihil. De contante privé opnamen zijn niet gebaseerd op de werkelijke opnamen. Er vindt geen kascontrole plaats en/of een saldo controle. De rechten en plichten blijken dan niet uit de administratieve vastleggingen. De vastleggingen van de contante geldstromen zijn niet volledig weergegeven, waardoor controle op de totale contante ontvangsten en uitgaven onmogelijk wordt gemaakt. Alle ontvangsten worden per kas ontvangen en nagenoeg alle uitgaven vinden eveneens per kas plaats. Het voeren van een deugdelijke kasadministratie waarbij alle afzonderlijke uitgaven en ontvangen bedragen worden vastgelegd en verantwoord welke binnen de onderneming plaatsvinden, zijn dan ook essentieel voor het bepalen en controleren van de juiste fiscale winstbepaling. Het hanteren van een gecomprimeerde sluitpost ontneemt de controle mogelijkheid en volstaat daarom niet.
  • Uit een juiste kasadministratie kan op elk willekeurig moment het saldo worden getrokken wat met het aanwezige kasgeld op juistheid en volledigheid controleerbaar is. Een kasadministratie zoals hiervoor bedoeld heeft u niet overgelegd.”
Geschil
7. In geschil is of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft genomen. Meer in het bijzonder is in geschil of eisers met betrekking tot de exploitatie van het privéhuis hebben voldaan aan de eisen die artikel 52 van de AWR stelt inzake de administratie- en bewaarplicht.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
9. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling of de vastgestelde informatiebeschikking rechtmatig is, een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat op verweerder de last rust om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
10. Niet in geschil is dat de vof in de onderhavige jaren een administratie voert die voldoet aan de voorschriften van het opting-in systeem. Dagelijks wordt op de “aanwezigheidslijst” aangetekend op welk tijdstip een medewerkster binnenkomt en vertrekt. Op de “omzetdagstaat” wordt de werknaam van de medewerkster aangetekend alsmede het tijdstip waarop zij met de klant naar de kamer gaat en van de kamer terugkomt, het kamernummer, het aandeel in de bruto-ontvangst van de medewerkster en de vof, het bedrag aan BTW, het aandeel van de vof en de medewerkster ex BTW. Vervolgens worden op de “verzameldagstaat” de inkomsten en inhoudingen van de medewerksters uitgesplitst. Het op de verzameldagstaat vermelde bedrag aan netto-verdiensten wordt aan het einde van de (werk)dag contant aan de betreffende medewerkster uitbetaald. Aan de hand van de hiervoor vermelde staten voert de accountant de loonadministratie.
Daarnaast voert de vof een kasadministratie. Een discrepantie tussen hetgeen op de staten en in de kasadministratie is vermeld is niet geconstateerd.
11. Verweerder doet zijn standpunt dat niet voldaan is aan de administratieplicht steunen op de stelling dat niet alle zakelijke inkomsten en uitgaven zouden zijn geadministreerd. Eisers hebben een en ander gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tegenover de door eisers overgelegde andersluidende verklaringen van de vennoten en van twee medewerksters niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven voor condooms alsmede voor koffie en thee zijn aan te merken als zakelijke uitgaven, die ten onrechte niet in de administratie van eisers zijn verwerkt. De verklaring van de vennoten, ondersteund door de verklaringen van de medewerksters, dat deze uitgaven voor rekening komen van de medewerksters acht de rechtbank geloofwaardig. De constatering dat één van de negen door verweerder overgelegde facturen van de leverancier van de condooms is betaald van de zakelijke bankrekening van de vof en daartegenover geen vergoeding van (één van) de medewerksters is geboekt, is onvoldoende om de administratie te verwerpen. Dat de (marginale) kosten voor schoonmaakartikelen door eisers niet als zakelijke kosten in de administratie zijn verwerkt maakt dit niet anders.
12. Voor de stelling van verweerder dat de inkomsten niet volledig zouden zijn geadministreerd heeft hij voorts gewezen op de uitkomsten van de door de controlerend ambtenaren uitgevoerde chi-kwadraattoets, een door hen aan de hand van het aantal afgenomen condooms berekende theoretische omzet en een door hen gemaakte vergelijking van de voor de vennoten voor privé-uitgaven beschikbare middelen met NIBUD-normbedragen. Gelet op al hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd en verklaard is de rechtbank van oordeel dat verweerder de juistheid van zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Voor wat betreft de chi-kwadraattoets hebben eisers er terecht op gewezen dat de vof vaste prijzen hanteert en dat de inhoudingen aan BTW, loonheffing en bijdrage Zorgverzekeringswet per jaar steeds in dezelfde verhouding tot die prijzen staan. Het meer dan gemiddeld voorkomen van bepaalde eindcijfers in de administratie vindt hierin zijn oorzaak en duidt – anders dan verweerder meent – op zich genomen niet op gefingeerde dagomzetten.
De berekening van de theoretische omzet is gebaseerd op de veronderstelling dat per klant één condoom wordt verbruikt. De door eisers overgelegde verklaringen van de werkneemsters, die de rechtbank geloofwaardig acht, wijzen uit dat het geen uitzondering is dat per klant meerdere condooms worden gebruikt. Nu de theoretische omzetberekening gebaseerd is op een onjuiste veronderstelling kan deze geen ondersteuning bieden voor de stelling van verweerder.
Met betrekking tot de vergelijking van de uit de administratie blijkende voor de vennoten voor privé-uitgaven beschikbare middelen met de NIBUD-normbedragen hebben de vennoten – door verweerder niet weersproken - aangevoerd dat zij in de desbetreffende jaren niet met vakantie zijn geweest en er een sobere levensstijl op na hielden. De rechtbank acht hierin een voldoende verklaring gelegen waarom de door de vennoten voor privé opgenomen bedragen toereikend waren ter voorziening in het levensonderhoud van hen en hun kinderen. Dat deze bedragen lager waren dan de NIBUD-normbedragen doet hier niet aan af.
13. Voorts heeft verweerder het standpunt dat de administratie niet voldoet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR gegrond op de stelling dat de contante privéopnamen als sluitpost zijn geboekt in de kasadministratie. De door eisers geschetste gang van zaken, namelijk dat aan het einde van een week wordt ingeschat welk bedrag in contanten nodig is ter dekking van de in de daaropvolgende week te maken privé-uitgaven alsmede ronde bedragen op de bankrekening te storten, rechtvaardigt niet de stelling dat de voor privé-uitgaven bestemde bedragen als sluitpost zijn geboekt. De suggestie van verweerder dat de privé-uitgaven van de vennoten van dag tot dag uit de zakelijke kas worden bestreden vindt geen steun in de feiten.
14. Verweerder heeft, gelet op hetgeen eisers hebben aangevoerd en aan bewijs hebben overgelegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwichtige gebreken in de administratie aannemelijk gemaakt die een informatiebeschikking rechtvaardigen. Meer in het bijzonder heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er dusdanige gebreken in de administratie rondom de ontvangsten en zakelijke uitgaven zijn dat eisers niet aan hun administratieplicht hebben voldaan.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel geen beantwoording.
16. Met in achtneming van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is.
17. Eisers hebben verzocht om toekenning van een vergoeding wegens materiële en immateriële schade. Van voor vergoeding in aanmerking komende materiële schade is de rechtbank niet gebleken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding tot het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade nu het bezwaarschrift is ingediend op 29 maart 2016 en er tot de dag van deze uitspraak minder dan twee jaar is verstreken.
18. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.482 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1) alsmede € 15 voor het verkrijgen van een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, in totaal derhalve € 1.497. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.497;
- gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 334 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 oktober 2017
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.