ECLI:NL:RBGEL:2017:5305

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2853
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor kachelshowroom in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van een showroom voor kachels in Eibergen. Eiser, een lokale ondernemer, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland, dat op 21 november 2016 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder voor het bouwen van een showroom op een perceel dat eerder door een aannemersbedrijf werd gebruikt. Eiser betoogde dat de showroom in strijd was met het bestemmingsplan, dat detailhandel in het gebied niet toestaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder kachels samenstelt en installeert, en dat de showroom slechts een ondergeschikte functie vervult. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten van het kachelbedrijf niet onder de metaalbewerking vallen, maar onder de toegestane bedrijfsactiviteiten in het bestemmingsplan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de voorwaarden die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, zoals de beperkte openingstijden en het verbod op andere detailhandel, voldoende waarborgen bieden dat de vergunning niet in strijd is met het detailhandelsbeleid van de gemeente.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de vergunninghouder zich aan de voorschriften houdt en dat de showroom niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2853

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een showroom op het perceel [perceel] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel, en voor het overige gegrond. Verweerder heeft het primaire besluit in stand gelaten, onder aanpassing van de bij de aanvraag behorende tekening en met aanvulling van de motivering van het besluit. Daarnaast zijn voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden met betrekking tot de openingstijden en het gebruik van de showroom.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, G.J. Bomer en ing. C.D.A.M. Nieuwenhuis.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 12 september 2016 heeft vergunninghouder gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van het op het perceel aanwezige bedrijfsgebouw met een showroom voor kachels . De oppervlakte van deze uitbreiding bedraagt 110 m².
2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat deze uitbreiding in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [woonplaats] Centrum 2011” (hierna: bestemmingsplan), omdat de uitbreiding buiten het bouwvlak is gelegen en detailhandel ter plaatse niet is toegestaan. Daarom heeft verweerder niet alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”, maar ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” verleend.
2.2.
Verweerder heeft in het besluit gesteld dat op de locatie voorheen een aannemersbedrijf was gevestigd, maar dat nu sprake is van leegstand. Vanwege de krimp van het aantal inwoners bestaat geen mogelijkheid om deze locatie in te vullen met woningen. Ook voor andere functies is weinig behoefte of belangstelling. Volgens verweerder is leegstand van gebouwen op deze locatie, in een woongebied vlak bij het centrum onwenselijk. Met het kachelbedrijf wordt het terrein weer ingevuld met een passende functie binnen de huidige bestemming.
2.3.
Volgens verweerder worden in het bedrijf kachels samengesteld die vervolgens op de klantlocatie worden geïnstalleerd. De oppervlakte van de showroom bedraagt slechts 20 % van de totale bedrijfsoppervlakte, waarmee deze te onderscheiden is van reguliere detailhandel welke wel onder het concentratiebeleid valt, zoals bijvoorbeeld bloemen-, kleding-, en huishoudzaken, aldus verweerder. Met de afwijking van het bestemmingsplan voor de showroom wordt volgens verweerder een maatwerkoplossing geboden binnen het centrumbeleid. Daarom wordt door middel van voorschriften specifiek vastgelegd dat alleen kachels mogen worden tentoongesteld in het nieuw te bouwen pand. Daarnaast mag de showroom slechts twee dagen in de week geopend zijn.
Strijd met het bestemmingsplan
3. Eiser betoogt dat het kachelbedrijf en de bijbehorende showroom in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens eiser is het kachelbedrijf niet aan te merken als een bedrijf dat valt onder de toegestane categorie 1 of 2 uit de “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, maar valt deze onder categorie 3 omdat metaalbewerking plaatsvindt.
4.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6922), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of in relevante mate zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
4.2.
Het perceel is in het bestemmingsplan bestemd als “Bedrijf”.
4.3.
Op grond van de bestemmingsomschrijving zijn de voor “Bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
(…);
met dien verstande dat:
o. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel; en detailhandel genoemd in 3.1, onder c;
(…).
4.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de bedrijfsvoering van vergunninghouder bestaat uit het samenstellen, monteren, plaatsen en repareren van kachels. Deze activiteiten vinden veelal op locatie plaats. Op het perceel zelf worden voornamelijk kachels opgeslagen. Een deel hiervan wordt in de showroom tentoongesteld.
4.5.
Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van metaalbewerkende industrie maar van een aannemersbedrijf met werkplaats met een bedrijfsoppervlakte van minder dan 1000 m². Een dergelijk bedrijf valt in categorie 2 van de “Staat van Bedrijfsactiviteiten” , overigens net als groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur met een bedrijfsoppervlakte kleiner dan 2000 m².
4.6.
Gelet daarop heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, op het standpunt kunnen stellen dat het kachelbedrijf in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
4.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
Detailhandel
5. Uit het bestemmingsplan volgt dat het centrum van [woonplaats] in onderverdeeld in drie zones, het centrumgebied (grootste zone), het winkelcentrumgebied en het winkelstimuleringsgebied (kleinste zone). Voor een goed functioneren van het winkelgebied is ervoor gekozen om winkels zoveel mogelijk te concentreren in het winkelstimuleringsgebied. Deze winkels zijn voorzien van de ruime bestemming “Centrum”.
Winkels in het winkelcentrumgebied zijn specifiek als “detailhandel” bestemd, waarbinnen meerdere vormen van detailhandel zijn toegestaan. Winkels buiten het winkelcentrumgebied zijn voorzien van een specifieke bestemming op basis van de bestaande detailhandel, zoals de bakkerij van eiser welke is bestemd als “Wonen” met de aanduiding “bakkerij”.
Het perceel van vergunninghouder is, evenals dat van eiser, gelegen buiten het winkelcentrumgebied.
6. Eiser betoogt dat op het perceel geen detailhandel zou moeten worden toegestaan, omdat dit in strijd is met het beleid van de gemeente om detailhandel te concentreren in het winkelstimuleringsgebied (kernwinkelgebied).
7.1.
Uit het beleid van de gemeente vloeit voort dat winkels zoveel mogelijk in het winkelstimuleringsgebied moeten worden geconcentreerd. Anders dan eiser stelt betekent dit niet dat detailhandel nog uitsluitend in het winkelstimuleringsgebied kan worden toegestaan. In zoverre is de omgevingsvergunning daarom niet in strijd met detailhandelsbeleid.
7.2.
Verweerder heeft in dit geval de showroom buiten het winkelstimuleringsgebied gewenst geacht omdat deze detailhandel onlosmakelijk verbonden is met het kachelbedrijf , en daarbij slechts een ondergeschikte functie vervult. Dit blijkt uit de omgevingsvergunning, die ziet op een oppervlakte van de showroom van slechts 110 m². Daarnaast heeft verweerder deze ondergeschiktheid geborgd, door als voorschrift op te nemen dat uitsluitend kachels en aanverwante artikelen mogen worden uitgestald. De showroom mag ook uitsluitend open zijn op vrijdag van 13.00 tot 21.00 en op zaterdag van 10.00 tot 17.00.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze voorschriften geborgd dat de detailhandel niet in strijd is met het beleid. Door het voorschrift is ter plaatse namelijk niet detailhandel in het algemeen toegestaan, maar uitsluitend detailhandel in kachels en aanverwante artikelen. Dit is conform het beleid van de gemeente om detailhandel buiten het centrumgebied specifiek te bestemmen, en vergelijkbaar met de bestemmingsregeling voor het perceel van eiser.
7.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit de parkeerbehoefte berekend aan de hand van de verschillende functies op het perceel (showroom, werkplaats, opslag en woning) met elk hun eigen parkeernorm. Volgens verweerder komt het totale aantal parkeerplaatsen op eigen terrein uit op 8. Dit is ruim voldoende, zeker als meegewogen wordt dat de showroom slechts op vrijdag en zaterdag geopend mag zijn, aldus verweerder.
9. Eiser betoogt dat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Volgens eiser moet worden uitgegaan van een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per 100 m² zodat op het perceel 16 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.
10.1.
In artikel 28.2.1 van de regels van het bestemmingsplan is het volgende opgenomen met betrekking tot parkeernormen:
“De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernormen' die bij deze regels is gevoegd.”
10.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met toepassing van de parkeernormen uit de bijlage bij het bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen voor het bedrijf heeft berekend. Verweerder is daarbij uitgegaan van de parkeernorm voor een showroom (1,1 parkeerplaats per 100 m²), opslag (0,7 parkeerplaats per 100 m²) en werkplaats (2,0 parkeerplaatsen per 100 m²), en komt op grond van deze parkeernormen tot een benodigd aantal van 8 parkeerplaatsen voor het bedrijf.
10.3.
Ondanks de beperkte ruimte op het perceel is de rechtbank niet gebleken dat deze parkeerbehoefte niet op het perceel kan worden gerealiseerd. Gelet op de beperkte openingstijden van de showroom zullen de parkeerplaatsen voor de showroom ook slechts gedeeltelijk worden gebruikt.
10.4.
De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat uitgegaan zou moeten worden van de door eiser aangegeven hogere parkeernorm, aangezien de omgevingsvergunning specifiek ziet op het toestaan van een showroom. Voor een showroom geldt geen parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen, maar slechts een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats.
10.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
11. De rechtbank overweegt dat wat eiser met betrekking tot brandveiligheid in verband met de opslag van pallets heeft aangevoerd, buiten de omvang van dit geding valt. In deze zaak ligt enkel de omgevingsvergunning voor de showroom voor. Indien de opslag in strijd is met het bestemmingsplan of met milieuregelgeving dan staat het eiser vrij een handhavingsverzoek in te dienen bij de gemeente.
12. Ook met betrekking tot de planschade die eiser stelt te hebben geleden als gevolg van de bestemming voor zijn bakkerij overweegt de rechtbank dat dit niet in de voorliggende procedure aan de orde kan komen. Indien eiser een tegemoetkoming in planschade wil claimen bij de gemeente dan dient hij daartoe een verzoek in te dienen bij de gemeente.
13. Voor zover eiser stelt dat de in de beslissing op bezwaar noodzakelijk geachte wijzigingen niet hadden kunnen worden aangebracht zonder de procedure van aanvang af opnieuw te starten, wijst de rechtbank erop dat de aangebrachte wijzigingen beperkt van aard zijn en bovendien de heroverweging in bezwaar er juist voor is bedoeld om naar aanleiding van bezwaren, zoals die van eiser, zonodig wijzigingen aan te brengen in het besluit.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. L.M. Koenraad, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.