ECLI:NL:RBGEL:2017:526

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
05/760058-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de militaire kamer over doodslag door ex-militair op echtgenote met gebruik van geweld

Op 30 januari 2017 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een ex-militair uit Kaatsheuvel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor doodslag op zijn echtgenote. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 maart 2016, waarbij de verdachte zijn vrouw met een hamer en verschillende messen heeft aangevallen terwijl zij lag te slapen. De verdachte was boos geworden na een conflict over financiële zaken en heeft in een impulsieve daad zijn vrouw gedood. Tijdens de rechtszaak werd er gediscussieerd over de vraag of er sprake was van voorbedachte raad. De officier van justitie betoogde dat de verdachte wel degelijk met voorbedachte rade handelde, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en sprak de verdachte vrij van moord, maar verklaarde hem schuldig aan doodslag. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de kinderen van het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, de zus en vader van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760058-16
Datum uitspraak : 30 januari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het Militair Penitentiair Centrum te Stroe.
raadsman: mr. P. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2016, 12 september 2016, 24 oktober 2016 en 16 januari 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na door de militaire kamer toegewezen vorderingen tot nadere omschrijving respectievelijk wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
(primair)
hij op of omstreeks 16 maart 2016 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, zijn, verdachtes, echtgenote [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met kracht
  • meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een (zwaar) slagvoorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met meerdere messen, althans een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd en/of gelaat te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen met meerdere messen, althans een mes, althans een scherp voorwerp in de
hals en/of keel te snijden en/of te steken.
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
(subsidiair)
hij op of omstreeks 16 maart 2016 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, zijn, verdachtes, echtgenote [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met kracht
  • meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een (zwaar) slagvoorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met meerdere messen, althans een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd en/of gelaat te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen met meerdere messen, althans een mes, althans een scherp voorwerp in de
hals en/of keel te snijden en/of te steken.
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 16 maart 2016 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, aan zijn, verdachtes, echtgenote [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingeslagen schedel, althans (een) forse hoofdwond(en) en/of steekwonden en/of snijwonden aan het hoofd en/of gelaat en/of keel en/of hals, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met kracht
  • meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een (zwaar) slagvoorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of gelaat te slaan en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met meerdere messen, althans een mes, althans een scherp voorwerp, in het gelaat en/of keel en/of hals te steken en/of te snijden terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 maart 2016 heeft verdachte te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, zijn echtgenote [slachtoffer] gedood door haar meermalen met een hamer op/tegen het hoofd te slaan en meermalen met verschillende messen in haar hals en/of keel te snijden en/of te steken. [2]
Ten aanzien van het primaire feit:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, zoals primair ten laste gelegd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat verdachte slechts heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op onder andere de veelheid van handelingen die verdachte heeft verricht tijdens en voorafgaand aan het geweld dat hij heeft uitgeoefend op het slachtoffer, alsmede de minutieuze beschrijving die verdachte kan geven van deze handelingen en welk effect die hadden. Vanaf het moment dat verdachte werd overvallen door de door hem beschreven handelingsdrang zijn er verschillende momenten geweest dat verdachte de tijd en de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over de gevolgen van zijn voorgenomen besluit, aldus de officier van justitie. Ook overigens is van het bestaan van contra-indicaties die aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan volgens de officier van justitie niet gebleken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorbedachte raad en dat hooguit doodslag kan worden bewezenverklaard. Verdachte heeft immers verklaard dat hij bij het zien van zijn vrouw werd overvallen door een drang om te handelen. Hij heeft verklaard dat hij voelde dat zijn hartslag toenam, dat hij een adrenalinestoot kreeg en dat hij misselijk werd. De raadsman heeft betoogd dat dit signalen zijn voor een ogenblikkelijke gemoeds-opwelling en heeft daarom vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit. De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat verdachte steeds eenduidig en consequent heeft verklaard dat hij bij het zien van zijn vrouw werd overvallen door een handelingsdrang. Verdachte had geen doel voor ogen, was buiten zinnen en wist niet waar hij mee bezig was. In de reeks van gebeurtenissen die elkaar snel opvolgden is geen moment aan te wijzen waarin verdachte de gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg dan wel bezinning op de gevolgen van zijn handelingen, aldus de verdediging.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' in het algemeen de rechter tot het oordeel moet komen, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De militaire kamer stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 maart 2016 heeft verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven beroofd, terwijl zij op de bank in de woonkamer van hun gezamenlijke woning in Kaatsheuvel lag te slapen. Verdachte heeft meermalen met een hamer hard op haar hoofd geslagen en met een mes in haar hals en keel gesneden, waardoor zij is overleden.
Verdachte en [slachtoffer] waren verwikkeld in een echtscheiding en [slachtoffer] sliep al enige tijd op de bank in de woonkamer.
In de avond van 15 maart 2016 is verdachte, nadat hij ontdekte dat [slachtoffer] tegen de afspraken in vele betalingen had verricht met de creditcard, heel erg boos geworden en hij heeft onder andere de televisie en een laptop vernield. [slachtoffer] heeft hierop de politie gebeld en die is langsgekomen. [slachtoffer] heeft toen bij de politie aangegeven dat verdachte nog nooit fysiek geweld naar haar of de kinderen toe had gebruikt. Na het vertrek van de politie wilde [slachtoffer] naar een vriendin gaan, is ook vertrokken maar is uiteindelijk toch teruggekeerd om de nacht op de bank in de huiskamer door te brengen.
Verdachte is gaan slapen, maar heeft die nacht nog enige malen op zijn telefoon bankrekening-afschriften bekeken.
De volgende morgen is verdachte omstreeks 5:30 uur opgestaan. In de woonkamer zag hij [slachtoffer] die daar op de bank lag te slapen. Naar zijn zeggen ontstond op dat moment bij hem een drang om te handelen. Verdachte is hierop naar de garage gelopen en heeft uit de gereedschapskist een klauwhamer gepakt. Hij is door de keuken teruggelopen naar de woonkamer en heeft uit het messenblok in de keuken een mes gepakt.
Vervolgens is verdachte naar [slachtoffer] toegelopen en heeft haar meermalen met de meegenomen hamer op het hoofd geslagen. Daarna is verdachte met het mes in de keel en/of hals gaan snijden totdat het lemmet van dit mes afbrak. Verdachte heeft toen nog enige tijd met twee handen de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en is vervolgens meer messen gaan halen uit het messenblok in de keuken en heeft hiermee uiteindelijk de keel van [slachtoffer] gedeeltelijk doorgesneden.
Verdachte heeft vervolgens de messen en de hamer in een bak gedaan die in de woonkamer stond en heeft zijn handen afgespoeld. Hij heeft het lichaam van [slachtoffer] afgedekt, heeft zijn jas en zijn telefoon gepakt waarna hij buiten 112 heeft gebeld en op de politie heeft gewacht. Verdachte heeft aan de medewerker van 112 aangegeven dat hij zijn vrouw met een hamer op het hoofd had geslagen en dat ze moesten opschieten om te voorkomen dat zijn kinderen het zouden zien.
Op grond van het vorenstaande komt de militaire kamer niet tot de overtuiging dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het standpunt van de officier van justitie dat uit de gedetailleerde verklaring van verdachte dient te worden afgeleid dat verdachte niet slechts in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling kan hebben gehandeld, deelt de militaire kamer niet. Immers, het achteraf rationeel en minutieus benoemen van elke handeling kan allerlei oorzaken hebben.
Ook het verrichten van verschillende handelingen sluit een impulsief handelen niet uit. Daarbij neemt de militaire kamer in overweging dat sprake is van een veelheid van handelingen door verdachte, onder meer het van de woonkamer via de keuken heen en weer naar de garage lopen om een hamer uit de gereedschapskist te pakken en daarbij tweemaal een deur te openen en af te sluiten met een sleutel. De militaire kamer gaat daarbij uit van een relatief kort tijdsverloop. Immers, verdachte begon te handelen vanaf het moment dat hij [slachtoffer] op de bank zag liggen en hij heeft daarna doorlopend gehandeld totdat hij haar keel gedeeltelijk heeft doorgesneden. Verdachte heeft verklaard dat zijn geweldshandelingen inclusief de daaraan voorafgaande gedragingen vanaf het betreden van de woonkamer maximaal vijf minuten hebben geduurd en het dossier bevat geen aanwijzingen dat veel meer tijdsverloop met de handelingen gemoeid is geweest. Daarbij neemt de militaire kamer in aanmerking dat de 112-melding omstreeks 05:50 uur door de politie werd ontvangen.
Daardoor acht de militaire kamer onaannemelijk dat verdachte tijdens dan wel tussen deze handelingen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De militaire kamer ziet juist contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad in:
 de persoon van verdachte die onder meer in het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt omschreven als introvert en vermijdend (zij het niet pathologisch van aard) in samenhang met het extreme geweld dat verdachte heeft toegepast;
 de omstandigheid dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een hamer, die bovenop in de gereedschapskist lag, en van messen die in het messenblok voorhanden waren, terwijl hij op dat moment ook beschikte over (een) vuurwapen(s);
 het feit dat verdachte, na zijn daad, zelf alarmnummer112 heeft gebeld en in paniek was dat zijn kinderen ‘het’ zouden zien.
Uit het hiervoor overwogene leidt de militaire kamer af dat de uitvoering tot stand is gekomen in een zodanig korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst, dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De militaire kamer zal daarom verdachte vrijspreken van moord.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2016, pag. 122;
- een schriftelijk bescheid inhoudende een deskundigenrapport van het NFI d.d. 21 juli 2016 “pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood”;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 17 maart 2016, pag. 205-214;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2017.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 maart 2016 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, zijn, verdachtes, echtgenote [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met kracht
  • meermalen,
  • meermalen, althans eenmaal, met meerdere messen, althans een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd en/of gelaat te steken en/of te snijden en/of
  • meermalen met meerdere messen,
hals en/of keel te snijden en/of te steken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
Doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte, uitgaande van doodslag, heeft de militaire kamer verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor maximaal 9 jaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Een straf met speciaal-preventieve doeleinden is niet aan de orde nu verdachte toerekenings-vatbaar moet worden beschouwd en de kans op herhaling verwaarloosbaar is. Daarnaast heeft verdachte oprecht veel spijt en verdriet van hetgeen hij heeft gedaan. Voor zover vergelding of leedtoevoeging van overheidswege dient plaats te vinden, bepleit de raadsman een straf die gelet op de belangen van de opgroeiende kinderen enigszins overzichtelijk is en enig perspectief op resocialisatie biedt.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 april 2016;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 21 december 2016;
- een Pro Justitia rapportage van het NIFP, Pieter Baan Centrum, van 7 september 2016 van drs. [naam 1] , GZ-psycholoog en van dr. [naam 2] , psychiater.
In voornoemd Pro Justitia rapport concluderen de psychiater en psycholoog dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, noch tijdens het onderzoek, noch ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De militaire kamer zal verdachte dan ook als volledig toerekeningsvatbaar aanmerken.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zijn echtgenote, met wie hij zestien jaar was getrouwd en met wie hij drie kinderen heeft gekregen, om het leven gebracht. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van excessief geweld jegens het slachtoffer, terwijl zij lag te slapen in de echtelijke woning en terwijl hun kinderen in de woning aanwezig waren. Juist in de eigen woning mag eenieder zich veilig wanen. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat sprake is van een zeer extreme vorm van huiselijk geweld.
Door aldus te handelen heeft hij niet alleen het slachtoffer het leven ontnomen, maar ook heeft hij de kinderen hun moeder afgenomen en haar familie en vrienden hun dierbare. Hij heeft hen allen onherstelbaar leed en veel pijn en verdriet aangedaan. Bovendien schokt een gewelddadig misdrijf als dit de samenleving in hoge mate en draagt het bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Bij het bepalen van de straf houdt de militaire kamer er rekening mee dat het feit verdachte volledig kan worden toegerekend, gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage.
De militaire kamer houdt er anderzijds rekening mee dat niet moord maar doodslag bewezen is geacht. Voorts houdt de militaire kamer er rekening mee dat verdachte steeds zijn medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek heeft verleend, dat hij zelf zwaar gebukt gaat onder hetgeen hij heeft aangericht en dat zijn handelen zijn hele verdere leven een zware psychische last voor hem zal blijven.
Gelet op deze omstandigheden komt de militaire kamer tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist en oordeelt dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit.
[benadeelde 1] heeft een bedrag aan materiële schade gevorderd van € 1.752,52.
[benadeelde 2] heeft een bedrag aan materiële schade gevorderd van € 2.539,81.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geheel toe te wijzen, met vordering van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot deze bedragen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 27 en 35 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de door [benadeelde 1] gevorderde materiële schadevergoeding dat een aantal schadeposten geen rechtstreeks met het delict hebben en dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de door [benadeelde 2] gevorderde schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd.
Beoordeling door de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , respectievelijk de zus en de vader van het slachtoffer, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot de gevorderde bedragen van respectievelijk € 1.752,52 en € 2.539,81 schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Voor zover benadeelde partij [benadeelde 1] kosten heeft gemaakt ten behoeve van de kinderen merkt de militaire kamer op dat deze schade is aan te merken als zogenaamde “verplaatste schade” en dat voldoende duidelijk is dat deze schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezen verklaarde feit.
De vorderingen van beide benadeelde partijen zijn derhalve voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 16 maart 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
€ 1.752,52(zegge:
zeventienhonderd tweeënvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 2], van een bedrag van
€ 2.539,81 (zegge:
vijfentwintighonderd-negenendertig euro en eenentachtig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. H.G. Eskes, rechters, en luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door Koninklijke Marechaussee, district Landelijke en Buitenlandse Eenheden, brigade Recherche, afdeling tactische opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossier TGO WANDI proces-verbaalnummer 28-255670, gesloten op 30 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting, alsmede het sectierapport van het NFI d.d. 21 juli 2016