ECLI:NL:RBGEL:2017:522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
05/840655-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor drugshandel en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 27 januari 2017 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een 35-jarige man uit Doetinchem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De man is veroordeeld voor het dealen van cocaïne vanuit zijn tattooshop en woning in de periode van 24 november 2015 tot en met 22 juni 2016. Tijdens deze periode had hij ook een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en diverse wapens in zijn bezit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de schadelijkheid van harddrugs voor de volksgezondheid en het gevaar dat wapens vormen voor de samenleving, evenals de impact op zijn kinderen die mogelijk met deze situatie in aanraking konden komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een wederrechtelijk verkregen voordeel van ten minste € 6.895,-- heeft genoten door de drugshandel. Dit bedrag is gebaseerd op het aantal waargenomen contacten in zijn tattooshop en de verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft ook een geldbedrag van € 5.200,-- dat bij de man in beslag was genomen, verbeurd verklaard, omdat dit geld vermoedelijk afkomstig was van de drugshandel. De man is verplicht om het resterende bedrag van € 1.695,-- aan de staat te betalen.

De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die het geschatte voordeel had vastgesteld, in grote lijnen gevolgd, maar heeft ook de argumenten van de verdediging in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om alle korte contacten in de tattooshop als drugshandel aan te merken, maar dat er wel voldoende aanwijzingen waren voor de verkoop van cocaïne vanuit zowel de tattooshop als de woning van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840655-16 (ontneming)
Datum zitting : 17 januari 2017
Datum uitspraak: 27 januari 2017
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
adres : [adres 1] ,
plaats : [adres 2] ,
raadsman : mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 6.895,--.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering ter terechtzitting van 17 januari 2017 aangebracht. De zaak is toen ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. G. Steeghs, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering. De vordering is gebaseerd op het berekende gemiddeld aantal korte contacten per dag in de tattooshop over de ten laste gelegde periode. Bij die berekening is ervan uitgegaan dat één kort contact in de shop gelijk staat aan één deal, maar de officier van justitie vindt de onderbouwing in het dossier onvoldoende om aan te nemen dat daadwerkelijk tijdens elk kort contact cocaïne gedeald is. Op basis van het dossier is echter aannemelijk dat veroordeelde ook vanuit zijn huis met enige regelmaat cocaïne heeft verkocht. Volgens de officier van justitie is het gevorderde ontnemingsbedrag daarom niet onredelijk. Volgens hem is dit bedrag slechts een topje van de ijsberg van alle inkomsten van veroordeelde, die hij heeft verkregen door het handelen in cocaïne.
Subsidiair vindt de officier van justitie dat gekeken moet worden naar het aantal deals dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld. In dat geval kan het wederrechtelijk voordeel worden geschat op ongeveer € 1000,--.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. De raadsman heeft bepleit dat alleen de opbrengsten van de twee pseudokopen op 6 april 2016 en 24 mei 2016 als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden vastgesteld en kunnen worden ontnomen. Volgens de raadsman is gelet op de verklaring van veroordeelde en de inhoud van het dossier niet aannemelijk dat in de ten laste gelegde periode andere deals hebben plaatsgevonden.

3.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 27 januari 2017 tegen veroordeelde gewezen vonnis, waarbij veroordeelde onder meer is veroordeeld ten aanzien van het dealen van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door cocaïnedeals in de tattooshop is uitgegaan van het volgende: [2]
  • De onderzoeksperiode is gestart op 4 januari 2016 en geëindigd op 22 juni 2016.
  • De tattooshop heeft in totaal 23 dagen onder camera-observatie gestaan. In die periode zijn 45 korte contacten waargenomen. Dit is afgerond 1,95 korte contacten per dag. De totale onderzoeksperiode (zoals hiervoor genoemd) beslaat 170 dagen. 170 dagen x 1,95 = 331,5 korte contacten. Eén kort contact wordt gelijkgesteld met één deal.
  • Onbekend is hoeveel envelopjes gemiddeld per deal werden verkocht. Daarom is uitgegaan van één envelopje per deal.
  • Veroordeelde verkocht bij de pseudokoop een envelopje met cocaïne voor € 50,--.
  • De totale opbrengst over de ten laste gelegde periode bedraagt dan 331,5 deals x
€ 50,-- =
€ 16.757,--.
  • Uit onderzoek aan de bij de pseudokoop gekochte envelopjes bleek dat elk envelopje ongeveer 85 gram cocaïne bevatte.
  • Onbekend is wat de inkoopprijs per gram cocaïne voor veroordeelde was. Uit gegevens van Jellinek volgt dat de inkoopprijs van één kilogram cocaïne tussen de € 35.000,-- en € 38.000,-- ligt. In gegevens van de politie wordt uitgegaan van een inkoopprijs van € 35.000,-- per kilogram. Dit bedrag wordt als uitgangspunt genomen.
  • De inkoopprijs van 1 gram cocaïne bedraagt dan: € 35.000 / 1000 = € 35,--. De inkoopprijs van 85 gram cocaïne komt dan op: € 35 x 0,85 = € 29,75. De totale gemaakte kosten voor 331,5 drugsdeals bedraagt: 331,5 x € 29,75 =
  • Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend door de totale opbrengsten te verminderen met de totale kosten: € 16.757,-- - € 9.862,13 =
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de verklaring van veroordeelde onvoldoende aannemelijk is dat alle korte contacten in de tattooshop zagen op het dealen van cocaïne. Wel kan op basis van het dossier naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat tijdens een aanmerkelijk deel van deze contacten is gedeald. Toen op 11 mei 2016 in een poging tot pseudokoop aan Heinhuis werd gevraagd of in de tattooshop wat viel te scoren, werd de verbalisant meteen doorverwezen naar veroordeelde. [3] Daarnaast vond op 24 mei 2016 een geslaagde pseudokoop met veroordeelde plaats in de tattooshop en hebben mensen uit de buurt van de tattooshop verklaard dat de korte contacten de hele dag doorgingen, tot zeker 21.00 uur of 22.00 uur. [4]
De rechtbank acht op basis van de inhoud van het dossier ook aannemelijk dat veroordeelde in de ten laste gelegde periode regelmatig vanuit zijn woning cocaïne heeft verkocht. Eén van de pseudokopen vond immers plaats in de woning van veroordeelde en buurtbewoners hebben verklaard dat sinds jaren vaak korte bezoekjes werden gebracht aan de woning van veroordeelde. Er stonden veel verschillende auto’s bij veroordeelde voor de deur, die na vijf tot tien minuten weer weg waren. [5]
Tot slot merkt de rechtbank op dat er indicaties zijn dat veroordeelde langer dan de ten laste gelegde periode heeft gedeald. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij sinds twee jaren haar cocaïne bij veroordeelde kocht en dat algemeen bekend was dat veroordeelde cocaïne verkocht. [6]
Hoewel de hiervoor vermelde berekening uitgaat van meer cocaïnedeals in de tattooshop dan mogelijk op basis van het dossier kan worden aangenomen, zijn de deals vanuit de woning van veroordeelde hierin niet meegenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde, met deals in de tattooshop en in zijn woning, ten minste een wederrechtelijk voordeel van € 6.895,-- heeft genoten. Met de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat dit slechts een deel is van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde uit de handel van cocaïne heeft verkregen. Temeer nu de mogelijke versnijding van de cocaïne daarbij ook niet is meegenomen.
De rechtbank zal vaststellen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 6.895,--.
Onder veroordeelde is een contant geldbedrag van € 5.200,-- in beslag genomen. Nu aannemelijk is dat dit geld afkomstig is uit de handel in cocaïne, heeft de rechtbank dit bedrag in de hoofdzaak tegen veroordeelde verbeurd verklaard. De betalingsverplichting zal met dit bedrag worden verminderd tot een bedrag van € 1.695,--.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 6.895,-- (zegge: zesduizendachthonderdvijfennegentig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.695,-- (zegge: duizendzeshonderdvijfennegentig euro).
Aldus gegeven door door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en
mr. A. Tegelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015579419, gesloten op 27 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, waaronder
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36 e, 2e lid Sr, p. 363 t/m 365.
3.Het proces-verbaal van pseudokoop op 11 mei 2016, p. 163 t/m 165.
4.Het proces-verbaal van pseudokoop op 24 mei 2016, p. 166 t/m 169 en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 245.
5.Het proces-verbaal van pseudokoop op 6 april 2016, p. 158 t/m 161 en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , p. 247 en 248.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 391 t/m 393.