ECLI:NL:RBGEL:2017:5198

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
05/820080-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk verzwijgen van vermogen bij bijstandsaanvraag

Op 6 oktober 2017 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die gedurende meerdere jaren haar vermogen, bestaande uit obligaties in Polen en een geërfd huis, niet heeft gemeld aan de gemeente Wageningen. De verdachte ontving sinds 1995 een bijstandsuitkering en had de verplichting om alle relevante financiële gegevens te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten deze informatie te delen, ondanks eerdere herzieningen van haar uitkering vanwege niet opgegeven inkomsten. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat de verdachte niet op de hoogte was van haar verplichtingen, gezien haar eerdere ervaringen met de gemeente en de waarschuwingen van haar echtgenoot over het bezit van vermogen. De verdachte werd veroordeeld tot 240 uren werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank benadrukte het belang van transparantie in het sociale zekerheidsstelsel en de gevolgen van het verzwijgen van vermogen voor de integriteit van het systeem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820080-16
Datum uitspraak : 6 oktober 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. R. van de Beek, advocaat te Bennekom.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 6 december 2012 en/of in of omstreeks de periode van 8 april 2014 tot 30 april 2016 te Wageningen, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Algemene bijstandswet en/of artikel 17 Wet werk en bijstand en/of artiekl 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan de gemeente Wageningen, danwel aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte (telkens) niet (volledig) aan genoemde instantie(s) gemeld – zakelijk weergegeven – dat verdachte over vermogen (aandelen/obligaties en/of onroerend goed) heeft beschikt en/of heeft kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen ver te boven ging, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in elk geval sinds 2004 obligaties gehad in Polen. Op 8 juli 2004 heeft zij ter waarde van € 10.000,- aan obligaties gekocht. Daarna zijn door haar gevolmachtigde obligaties aangekocht. [2] De moeder van verdachte bezat een appartement in Polen. [3] Verdachte was de enige erfgenaam van haar moeder. [4] Bij het overlijden van de moeder van verdachte in augustus 2010 heeft verdachte het appartement van haar moeder geërfd. [5] Verdachte heeft van 27 september 1995 tot 6 december 2012 een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Wageningen. Vanaf 18 april 2014 ontving zij een uitkering op basis van de Participatiewet. [6] Verdachte en haar echtgenoot hebben op de formulieren (die zij en haar echtgenoot moesten invullen om een uitkering te verkrijgen) op de vraag of zij in het bezit waren van waardepapieren steeds de optie “nee” aangekruist. [7] Op de mutatieformulieren is verder niet ingevuld dat verdachte bezittingen, waaronder een huis, van haar moeder heeft geërfd. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk verzwijgen van de obligaties, omdat verdachte niet wist dat zij deze had. Ten aanzien van het huis heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte zich onvoldoende gerealiseerd had dat zij dit had moeten melden, hetgeen tot uiting moet komen in de strafmaat.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt vooraf als volgt. Een (bijstands)uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (thans: uitkering op grond van de Participatiewet) is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 17 van deze wet was de betrokkene verplicht op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op haar arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
Op het schriftelijk onderzoek rechtmatigheid herbeoordeling Wet Werk en Bijstand staat onder het kopje “3. Vermogen” de volgende vraag:
“heeft u, uw partner en/of hebben uw kinderen andere bezittingen (bijv. waardepapieren, levensverzekering, spaarbrieven, lijfrente, erfenis, sieraden, kunst, eigen woning, grondbezit etc.) die u nog niet heeft doorgegeven aan de afdeling Sociale Zaken? U moet deze vraag ook met ja beantwoorden als u nog aanspraak op een van de genoemde zaken heeft.”
Op het inlichtingenformulier staat onder het kopje “8. Bezittingen” onder andere de vraag
“8c. Bezit u waardepapieren?”Bij de toelichting staat
“Soort waardepapier (spaarbrieven, lijfrentepolis, aandelen, opties, obligaties, etc.)”.
Op het aanvraagformulier levensonderhoud staat onder het kopje “Bezittingen” onder meer de vraag
“Overige bezittingen (aandelen, obligaties, spaarbewijzen, levensverzekeringen, lijfrenten, sieraden, antiek, verzamelingen etc.) van alle aanvragers”.
Op de mutatieformulieren staat onder meer vermeld het volgende:
“U moet dit formulier inleveren als er wijzigingen/mutaties zijn die gevolgen hebben voor het recht op uitkering.”Ook staat er op vermeld:
“Vermogen van u, uw partner en/of andere gezinsleden. Voorbeelden hiervan zijn als u, uw partner of uw kind een erfenis ontvangt, een bedrag wordt geschonken, er een uitbetaling is van een verzekering of een pensioen, de boedelverdeling tot stand is gekomen, u gelden of goederen heeft ontvangen of heeft gekocht.”.
Verdachte heeft diverse verklaringen afgelegd over het niet melden van haar bezittingen. Verdachte heeft verklaard dat zij een bankrekening heeft bij Bank [bank] in Szprotawa. Ze denkt dat zij de bankrekening misschien al vanaf haar geboorte heeft. Zij heeft verklaard dat zij het gewoon wilde hebben, dat ze misschien met haar dochter in Polen wil wonen, daar werken en een leuk salaris hebben. Ze heeft verklaard dat het huis geen waarde heeft, dat het voor haar is en dat zij en haar dochter moeten kunnen vluchten als de man van verdachte haar bijvoorbeeld wegschopt. [9] Verdachte heeft verder verklaard dat zij niet weet hoeveel er op de bankrekening staat. Het interesseert haar niet. Haar moeder heeft haar dat gegeven. Verdachte heeft wel gezien dat het een mooi bedrag is. Het doel van verdachte was dat haar spaarrekeningen overgaan van generatie op generatie. [10] Verdachte kan zich niet herinneren dat zij zelf ooit iets heeft gedaan met de obligaties. Ook zou haar moeder zichzelf gemachtigd hebben en verdachte nooit bij de obligaties betrokken hebben. Haar moeder is 30 jaar geleden begonnen met de obligaties voor verdachte, verdachte kreeg ook altijd geld van haar moeder. Verdachte had nooit het idee dat zij het moest opgeven aan de afdeling Sociale Zaken, zij had nooit het idee dat het zo belangrijk was. [11] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij nog maar pas ontdekt heeft dat zij geld in Polen had.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zij obligaties had in Polen. Hiertoe is van belang dat uit de brief van Bank [bank] volgt dat het verdachte is geweest die op 8 juli 2004 obligaties heeft gekocht op haar eigen rekening en ook dat het verdachte is geweest die een volmacht aan haar moeder heeft verstrekt. [12] Hieruit volgt dat verdachte in elk geval vanaf 8 juli 2004 wist dat zij in Polen obligaties had.
Daarnaast volgt de rechtbank verdachte niet in haar verklaring dat zij niet wist dat het opgeven van dergelijke bezittingen belangrijk is. De uitkering van verdachte en haar echtgenoot is immers herzien over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005, omdat zij ten onrechte geen inkomsten uit arbeid via de verkoop van goederen op markten en braderieën hadden doorgegeven. [13] Verder heeft de echtgenoot van verdachte haar steeds gewaarschuwd dat zij niet meer dan € 12.000,- in hun bezit mochten hebben. Ook heeft hij keurig de erfenis van zijn moeder opgegeven. [14] Dat leidde er toe dat zij een periode geen uitkering hadden. Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte dan ook dat het belangrijk is melding te maken van de bezittingen die zij had. Verdachte heeft op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het verzwijgen van haar bezittingen tegenover de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Wageningen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 januari 2005 tot en met 6 december 2012 en
/ofin
of omstreeksde periode van 8 april 2014 tot 30 april 2016 te Wageningen,
in elk geval in Nederland,in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten artikel 17 Algemene bijstandswet en/ofartikel 17 Wet werk en bijstand en
/ofartikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan de gemeente Wageningen, danwel aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte
(telkens
)niet
(volledig)aan genoemde instantie
(s)gemeld – zakelijk weergegeven – dat verdachte over vermogen (
aandelen/obligaties en/of onroerend goed) heeft beschikt
en/of heeft kunnen beschikkenhetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen ver te boven ging, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 240 uren werkstraf, te vervangen door 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om oplegging van een werkstraf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 augustus 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte heeft nagelaten aan de gemeente mede te delen dat zij obligaties in Polen bezat en daar een huis geërfd had. Zij had moeten weten dat dit van belang was voor de uitkering die zij samen met haar echtgenoot ontving. Een dergelijke handelwijze ondermijnt het stelsel van sociale zekerheid en de onderlinge solidariteit waarop degenen die daar terecht aanspraak op maken en zich wel aan de daarvoor geldende regels houden, moeten kunnen rekenen.
De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte mee dat zij haar medewerking aan het sociale rechercheonderzoek heeft verleend en dat zij een zeer groot deel van de ten onrechte genoten uitkering heeft terugbetaald aan de gemeente Wageningen. Verder zal de rechtbank acht slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zij is weduwe en zorgt voor haar zieke dochter.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en
mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een sociaal rechercheur van de gemeente Wageningen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer SR/W 201608, gesloten op 18 juli 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een brief van Bank [bank] d.d. 1 juni 2016, p. 209 (vertaling op p. 226).
3.Een notariële akte d.d. 1 september 2004, p. 211 en 212 (vertaling op p. 235 en 236).
4.Een testament d.d. 22 december 2000, p. 214 (vertaling op p. 237).
5.Een vermelding omtrent het in eigendom verkrijgen van goederen of vermogensrechten, p. 218 t/m 221 (vertaling op p. 239 t/m 241).
6.Proces-verbaal, p. 5.
7.Schriftelijk onderzoek rechtmatigheid Herbeoordeling Wet Werk en Bijstand, p. 169; Inlichtingenformulier, p. 177; aanvraagformulier levensonderhoud, p. 188.
8.Mutatieformulieren, p. 192 t/m 195.
9.Verklaring verdachte, p. 28 en 29.
10.Verklaring verdachte p. 31 en 32
11.Verklaring verdachte p. 34 en 35.
12.Een brief van Bank [bank] d.d. 1 juni 2016, p. 209 (vertaling op p. 226).
13.Brief gemeente Wageningen, p. 61.
14.Proces-verbaal verhoor [naam] , p. 39.