ECLI:NL:RBGEL:2017:5167

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
C/05/284614 / HA ZA 15-335 / 167 / 512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade als gevolg van trappen door een paard; deskundigenbericht en benoeming verzekeringsarts

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een letselschadeclaim als gevolg van een ongeval waarbij de eiser door een paard is getrapt. De rechtbank heeft op 2 augustus 2017 een vonnis gewezen waarin de procedure en de verdere beoordeling van de zaak worden uiteengezet. De rechtbank heeft eerder op 15 maart 2017 een tussenvonnis uitgesproken waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over rapporten van deskundigen. De eiser heeft aangegeven dat hij de rapporten van de betrokken artsen als uitgangspunt wil nemen, terwijl de gedaagden de voorkeur geven aan de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige om de kosten te beperken. De rechtbank heeft besloten dat de benoeming van een verzekeringsarts noodzakelijk is, gezien de klachten van de eiser die als ongevalsgevolg worden aangemerkt. De rechtbank heeft M.M.F. Timmerhuis benoemd als deskundige om het onderzoek uit te voeren en heeft specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden. De kosten van het onderzoek zijn vastgesteld op € 4.840,00, die door de gedaagden moeten worden gedeponeerd. De rechtbank heeft verder bepaald dat de deskundige binnen twee weken na betaling van het voorschot een afspraak moet maken voor het onderzoek. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/284614 / HA ZA 15-335 / 167 / 512
Vonnis in hoofdzaak van 2 augustus 2017
in de zaak van
[eiser],
[woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.J. Overwater te Bussum,
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2],
[woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.C. Noordijk te Ede Gld.
waarin zich op de voet van artikel 214 Rv aan de zijde van gedaagden in de hoofdzaak als waarborg hebben gevoegd:

1.de vennootschap onder firma [gedaagde in vrijwaring sub 1] ,

[vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2. de besloten vennootschap
[gedaagde in vrijwaring sub 2],
[vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde in vrijwaring sub 3],
[woonplaats] ,
gedaagden in de vrijwaring,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Eiser in de hoofdzaak zal hierna [eiser] worden genoemd, gedaagden in de hoofdzaak gezamenlijk [gedaagden] , dan wel afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , en de gevoegde partijen (gedaagden in de vrijwaring) gezamenlijk [gedaagden in vrijwaring] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2017
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagden]
- de antwoordakte van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 15 maart 2017 is overwogen en beslist.
2.2.
Ingevolge dit tussenvonnis konden partijen zich in de eerste plaats uitlaten over de vraag of zij van de rapporten van [naam dokter] en [naam professor] wensen uit te gaan en of zij de daarin als ongevalsgevolg aangemerkte klachten van [eiser] – in die zin dat die klachten het gevolg zijn van en dus causaal zijn met betrekking tot het ongeval van [eiser] op 13 oktober 2007 – tot uitgangspunt nemen. De rechtbank heeft het vervolg van de procedure in die zin van deze keuze afhankelijk gemaakt dat, indien dit uitgangspunt wordt aanvaard de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige in de rede ligt, terwijl benoeming van een orthopedisch chirurg en een neuroloog en/of neuropsycholoog ter beantwoording van de IWMD-vraagstelling noodzakelijk is als het uitgangspunt niet wordt gevolgd. Daarbij is in overweging 2.8. van het tussenvonnis van 15 maart 2017 duidelijk aangegeven dat de keuze voor een verzekeringsgeneeskundige impliceert dat wordt uitgegaan van causaal verband in de hiervoor bedoelde zin. Blijkens overweging 2.4. van voormeld vonnis is bij onduidelijkheid in dit verband de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige nog niet opportuun geacht. In dit verband geldt het volgende.
2.3.
[gedaagden in vrijwaring] heeft zich niet uitgelaten. [eiser] wenst uit te gaan van de rapporten van [naam dokter] en [naam professor] en verzoekt de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige. [gedaagden] heeft laten weten dat, ter beperking van de kosten, de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige in plaats van afzonderlijke (para)medisch specialisten haar voorkeur heeft, en voorts dat zij aan de verzekeringsarts, door middel van de IWMD-vraagstelling, in volle omvang de vraag van causaal verband tussen ongeval en gezondheidsklachten wil voorleggen. Aldus heeft [gedaagden] niet een keuze gemaakt uit de alternatieven die de rechtbank aan haar heeft voorgelegd, maar is zij gebleven bij haar aanvankelijk ingenomen standpunt, dat echter door de rechtbank reeds was verworpen. Er bestaat geen aanleiding [gedaagden] nogmaals gelegenheid te bieden een keuze te maken. Bij deze stand van zaken wordt het ervoor gehouden dat [gedaagden] deze keuze aan de rechtbank heeft overgelaten. [eiser] wenst benoeming van een verzekeringsarts en aanvaardt de daaraan door de rechtbank verbonden consequenties. De rechtbank zal tot benoeming overgegaan. Uitgangspunt is dus dat van de in de rapporten van [naam dokter] en [naam professor] als ongevalsgevolg aangemerkte klachten van [eiser] – in die zin dat die klachten het gevolg zijn van en dus causaal zijn met betrekking tot het ongeval van [eiser] op 13 oktober 2007 – wordt uitgegaan.
2.4.
[gedaagden in vrijwaring] heeft zich over de persoon van de deskundige niet uitgelaten. [eiser] en [gedaagden] zijn het eens over de benoeming van verzekeringsarts M. Timmerhuis te [plaats] . Zij heeft zich bereid en in staat verklaard om het onderzoek te verrichten en staat daartoe ook vrij. Overeenkomstig de opgave van de deskundige zal het voorschot op haar loon en kosten worden bepaald op een bedrag van € 4.840,00 inclusief btw. Zoals in overweging 2.9. van het vonnis van 2 november 2016 is aangekondigd zal [gedaagden] met het voorschot worden belast.
2.5.
Ter zake van de vraagstelling geldt het volgende. De rechtbank heeft de volgende vragen voorgesteld:
Wilt u op basis van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens, rekening houdend met in- en externe consistenties zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
a. Waaruit bestaan de beperkingen voor arbeid die betrokkene op dit moment ondervindt?
b. Welke van de huidige beperkingen voor arbeid zijn aan te merken als ongevalsgevolg?
c. Wilt u de door u bevestigde beperkingen voor arbeid zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een in te schakelen arbeidsdeskundige? Wilt u hierbij tevens gebruik maken van een functionele mogelijkhedenlijst (FML)? Wilt u daarbij onderscheid maken tussen de ongevalsgerelateerde beperkingen en de pre-existente beperkingen?
d. Is er nog verbetering of verslechtering te verwachten? Zo ja, welke gevolgen zal dit hebben voor de beperkingen en belastbaarheid?
2.6.
[gedaagden in vrijwaring] heeft zich over de vraagstelling niet uitgelaten. [gedaagden] heeft verzocht deze vragen aan te vullen met de IWMD-vraagstelling. Deze vraagstelling ziet op onderzoek naar causaal verband tussen ongeval en gezondheidsklachten. Gelet op het voorgaande is dit onderzoek niet nodig. Aanvulling in deze zin is dan ook niet aan de orde. [gedaagden] kan zich verder vinden in de vragen die de rechtbank heeft voorgesteld. Zoals [eiser] onbetwist heeft verzocht zal ook worden gevraagd naar de beperkingen in het dagelijks leven en op sociaal gebied. Deze aanvulling komt de rechtbank ter zake dienend voor.
2.7.
[gedaagden] heeft verzocht de deskundige opdracht te geven bepaalde medische stukken op te vragen en in de beoordeling te betrekken. [eiser] heeft zich hiertegen verzet. In overweging 2.7. van het vonnis van 2 november 2016 heeft de rechtbank uiteengezet dat en waarom de deskundige niet de door [gedaagden] verzochte opdracht kan worden gegeven. Er bestaat geen aanleiding op deze beslissing terug te komen.
2.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wilt u op basis van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens, rekening houdend met in- en externe consistenties zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven:
a. Waaruit bestaan de beperkingen voor arbeid, in het dagelijks leven en op sociaal gebied die betrokkene op dit moment ondervindt?
b. Welke van de huidige beperkingen voor arbeid, in het dagelijks leven en op sociaal gebied zijn aan te merken als ongevalsgevolg?
c. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een in te schakelen arbeidsdeskundige? Wilt u hierbij tevens gebruik maken van een functionele mogelijkhedenlijst (FML)? Wilt u daarbij onderscheid maken tussen de ongevalsgerelateerde beperkingen en de pre-existente beperkingen?
d. Is er nog verbetering of verslechtering te verwachten? Zo ja, welke gevolgen zal dit hebben voor de beperkingen en belastbaarheid?
3.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
M.M.F. Timmerhuis
[straatnaam]
[postcode en vestigingsplaats]
telefoonnummer [nummer]
e-mail [e-mail]
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.5.
bepaalt dat [gedaagden] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 4.840,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
3.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
3.7.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
3.8.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.9.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. K. van Vlimmeren-van Ommen,
3.10.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.11.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 22 december 2017, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
3.12.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] of voor bepaling datum vonnis,
3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017.