Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Procesverloop
27 september 2017 heeft de gemachtigde van verzoekster de vraagstelling van de griffier beantwoord.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft verzoekster op 12 september 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 24 augustus 2017 was genomen. Gelijktijdig heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan op dit verzoek. Verzoekster ontving een WW-uitkering van € 838,32 bruto per maand, inclusief een opgelegde maatregel van 25% wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen. Verweerder stelde dat verzoekster geen financiële noodzaak had, omdat zij samenwoonde met haar vader, die AOW ontving, en zij voldeed aan de kostendelersnorm.
Verzoekster voerde aan dat de maatregel van 25% haar in financiële problemen bracht, omdat zij alleenstaand was en zorg droeg voor haar driejarige dochter. Ze woonde tijdelijk bij haar vader en betaalde zijn energiekosten. De voorzieningenrechter overwoog dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Er was geen sprake van een actueel spoedeisend belang, aangezien verzoekster voldoende middelen van bestaan had, waaronder toeslagen van de Belastingdienst.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet in een situatie verkeerde die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen ter zitting verschenen, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.