Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een vonnis in kort geding uitgesproken in een zaak tussen een moeder en haar dochter over de ontruiming van een woonwagen. De eiseres, de moeder, is huurder van een perceel op een woonwagenkamp in Apeldoorn en vordert dat haar dochter, de gedaagde, de woonwagen verlaat. De moeder stelt dat zij recht heeft op de woonwagen omdat zij huurder is van het perceel en dat de eigenaar van de woonwagen haar toestemming heeft gegeven om deze te gebruiken. De dochter betwist de huurovereenkomst van de moeder en stelt dat zij als medehuurder moet worden beschouwd, omdat zij altijd op het perceel heeft gewoond en inmiddels ook huur betaalt aan de eigenaar van de woonwagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter niet van rechtswege medehuurder is, omdat de wetgeving niet voorziet in medehuurderschap tussen ouder en kind, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De moeder heeft aangetoond dat zij huurder is van het perceel en dat de dochter zonder recht of titel in de woonwagen verblijft. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat zij tijdelijk op een camping verblijft met haar minderjarige kind. De rechtbank heeft de ontruiming toegewezen, maar de termijn voor ontruiming vastgesteld op twee maanden om de dochter de tijd te geven om alternatieve woonruimte te vinden.
De rechtbank heeft de gevorderde dwangsom afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder het recht heeft om de ontruiming te laten uitvoeren, zelfs als de dochter in beroep gaat tegen het vonnis.