ECLI:NL:RBGEL:2017:5067

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
C/05/324931 / KZ ZA 17-200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woonwagen door een moeder tegen haar dochter

Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een vonnis in kort geding uitgesproken in een zaak tussen een moeder en haar dochter over de ontruiming van een woonwagen. De eiseres, de moeder, is huurder van een perceel op een woonwagenkamp in Apeldoorn en vordert dat haar dochter, de gedaagde, de woonwagen verlaat. De moeder stelt dat zij recht heeft op de woonwagen omdat zij huurder is van het perceel en dat de eigenaar van de woonwagen haar toestemming heeft gegeven om deze te gebruiken. De dochter betwist de huurovereenkomst van de moeder en stelt dat zij als medehuurder moet worden beschouwd, omdat zij altijd op het perceel heeft gewoond en inmiddels ook huur betaalt aan de eigenaar van de woonwagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter niet van rechtswege medehuurder is, omdat de wetgeving niet voorziet in medehuurderschap tussen ouder en kind, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De moeder heeft aangetoond dat zij huurder is van het perceel en dat de dochter zonder recht of titel in de woonwagen verblijft. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat zij tijdelijk op een camping verblijft met haar minderjarige kind. De rechtbank heeft de ontruiming toegewezen, maar de termijn voor ontruiming vastgesteld op twee maanden om de dochter de tijd te geven om alternatieve woonruimte te vinden.

De rechtbank heeft de gevorderde dwangsom afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder het recht heeft om de ontruiming te laten uitvoeren, zelfs als de dochter in beroep gaat tegen het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/324931 / KZ ZA 17-200
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.C. Vermeer te Rhenen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Buikes te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling waarbij aan de zijde van [eiseres] is medegedeeld dat in het petitum in plaats van [adres] [foutief perceelnummer] moet worden gelezen [adres] [juist perceelnummer]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn moeder en dochter.
2.2.
[eiseres] is huurder van het perceel [perceel 1] (hierna te noemen: [perceel 1] ) op een woonwagenkamp in Apeldoorn. Zij huurt [perceel 1] van AWS B.V. te Eindhoven, een bedrijf dat het beheer van woonwagenplaatsen uitvoert voor de gemeente Apeldoorn. [eiseres] heeft vanaf 1994 ook in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven gestaan op het adres [perceel 1] .
2.3.
[gedaagde] heeft tijdens haar jeugd bij [eiseres] gewoond en in de BPR ingeschreven gestaan op het adres [perceel 1] . In oktober 2012 is het woonadres van [gedaagde] in de BPR gewijzigd in [perceel 2] en in juni 2017 is [gedaagde] weer op [perceel 1] ingeschreven.
2.4.
Tot begin 2017 heeft [eiseres] met haar toenmalige vriend, hun minderjarige dochter [naam dochter] en [gedaagde] in de woonwagen op [perceel 1] gewoond. Nadat de relatie van [eiseres] in het voorjaar van 2017 was geëindigd, is [eiseres] een periode opgenomen geweest bij GGNet.
2.5.
Op 24 februari 2017 hebben [gedaagde] en [naam eigenaar] , de eigenaar van de woonwagen (hierna: [naam eigenaar] ), een huurovereenkomst getekend op grond waarvan [gedaagde] de woonwagen op [perceel 1] per direct voor onbepaalde tijd is gaan huren van [naam eigenaar] .
2.6.
Bij e-mailbericht van 13 juni 2017 heeft mr. Vermeer aan [gedaagde] bericht dat zij zonder titel in de woonwagen verblijft, terwijl [eiseres] huurster is van [perceel 1] en het recht heeft de woonwagen te gebruiken. [gedaagde] is gesommeerd de woonwagen binnen een week te verlaten.
2.7.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie van 13 juni 2017.

3.Het geschil

3.1.
Ter zitting is namens [eiseres] opgemerkt dat in de dagvaarding per abuis [adres] [foutief perceelnummer] staat, terwijl dat [juist perceelnummer] had moeten zijn. [eiseres] vordert na deze wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om de woonwagen c.q. het perceel [perceel 1] te Apeldoorn binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, dan wel op een andere door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, te verlaten met al het hare en al de personen die zijdens haar aldaar verblijven en de woonwagen/het perceel niet meer te betreden, onder afgifte van de sleutels aan [eiseres] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat [gedaagde] nalaat aan die veroordeling te voldoen en met machtiging van [eiseres] dit vonnis zo nodig zelf ten uitvoer te (doen) leggen, met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij huurder is van [perceel 1] , dat zij de huur van het perceel altijd heeft voldaan en dat zij het recht heeft de woonwagen te gebruiken. Zij stelt dat de eigenaar van de woonwagen, [naam eigenaar] , haar heeft toegezegd dat zij de woonwagen om niet mag gebruiken zolang zij dat wil. [gedaagde] maakt volgens [eiseres] onrechtmatig gebruik van de woonwagen en [perceel 1] . [eiseres] stelt dat zij spoedeisend belang bij haar vordering heeft omdat zij nu tijdelijk op een camping in een kleine caravan woont met [naam dochter] en haar vriend.
3.3.
[gedaagde] voert ten verwere aan dat zij altijd met [eiseres] op het adres [perceel 1] heeft gewoond totdat [eiseres] begin 2017 vertrok, eerst naar GGNet, vervolgens naar vrienden in Deventer en daarna naar een camping in Beekbergen. [gedaagde] stelt dat zij slechts een korte periode op een ander adres ingeschreven heeft gestaan omdat [eiseres] anders op haar uitkering zou worden gekort. [gedaagde] betwist dat [eiseres] (enig) huurder is van [perceel 1] . Doordat zij altijd op [perceel 1] heeft gewoond en inmiddels ook de huur betaalt, is zij te kwalificeren als medehuurder, aldus [gedaagde] . Van haar kan niet zomaar worden verwacht dat zij de woonwagen, waarin zij altijd heeft gewoond, verlaat. [eiseres] heeft de woonwagen vrijwillig verlaten om elders te gaan wonen. Dat maakt volgens [gedaagde] dat haar verblijf in de woonwagen niet onrechtmatig is en zij een huurovereenkomst met [naam eigenaar] kon sluiten. [gedaagde] stelt ten slotte dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering omdat zij elders kan verblijven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] het recht heeft om in de woonwagen op [perceel 1] te verblijven. [gedaagde] stelt samengevat dat zij daartoe gerechtigd is omdat zij daar haar hele leven al woont en als medehuurder is te beschouwen en omdat zij bovendien een huurovereenkomst heeft gesloten met de eigenaar van de woonwagen.
4.2.
Het geschil betreft de ontruiming van een standplaats met woonwagen. Ingevolge artikel 7:233 zijn op de verhuur van standplaatsen en woonwagens in beginsel de bepalingen met betrekking tot woonruimte in boek 7, titel 4, afdeling 5 van het BW van toepassing. In die afdeling is in artikel 7:266 lid 1 BW bepaald dat de echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder van rechtswege medehuurder is. Op grond van artikel 7:267 lid 1 BW kan bovendien een persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met huurder een gemeenschappelijke huishouding heeft, de rechter verzoeken te bepalen dat die persoon medehuurder is. Bij deze bepaling heeft de wetgever in beginsel niet het samenleven van ouder en kind beoogd omdat die vorm van samenleven er normaalgesproken op is gericht dat kinderen uiteindelijk uitvliegen en het samenleven daarom niet als duurzaam – met perspectief op de lange termijn – is aan te merken (HR 12 maart 1982 NJ 1982,352). Kinderen komen daarom, behoudens bijzondere omstandigheden, niet in aanmerking voor medehuurderschap.
4.3.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] niet van rechtswege medehuurder. Omdat zij evenmin heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat zij een verzoek heeft gedaan in de zin van artikel 7:267 BW en dat sprake is van de bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, is zij op grond van die bepaling ook niet als medehuurder aan te merken. Dat [gedaagde] al haar hele leven in de woonwagen woont, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat zij huurder is van [perceel 1] , waarop de woonwagen staat. Ter onderbouwing heeft [eiseres] ter zitting de huurovereenkomst met AWS B.V. getoond.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij de huur betaalt. [eiseres] heeft betwist dat [gedaagde] de huur van [perceel 1] betaalt en ter onderbouwing een aan haar gerichte acceptgiro van AWS B.V. betreffende de huur voor augustus 2017 overgelegd en een bankafschrift waaruit blijkt dat zij ( [eiseres] ) op 13 juli 2017 € 180,00 aan AWS B.V. heeft overgemaakt. [eiseres] heeft daardoor aannemelijk gemaakt dat zij huurder is van [perceel 1] . Dat geldt te meer omdat uit het door [gedaagde] als productie 6 overgelegde bankafschrift blijkt dat AWS B.V. de door [gedaagde] betaalde huur heeft terug gestort
“ivm onverschuldigd betaald”.
4.5.
[eiseres] heeft gesteld dat zij bovendien gerechtigd is de woonwagen – om niet – te gebruiken omdat de eigenaar van de woonwagen, [naam eigenaar] , haar toestemming heeft gegeven deze te gebruiken zolang zij dat wil. [gedaagde] heeft deze stelling van [eiseres] niet weersproken maar heeft wel een huurovereenkomst van 24 februari 2017 tussen [naam eigenaar] als verhuurder en haarzelf – [gedaagde] – als huurder overgelegd.
4.6.
Nu [eiseres] ruim twintig jaar, tot begin 2017 in de woonwagen heeft gewoond zonder daarvoor huur te betalen, acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk dat de eigenaar de woonwagen voor onbepaalde tijd aan [eiseres] in bruikleen heeft gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat de bruikleenovereenkomst is opgezegd, zodat ervan uitgegaan dient te worden dat die nog altijd voortduurt. Niet duidelijk is hoe [gedaagde] met [naam eigenaar] een huurovereenkomst voor de woonwagen heeft kunnen aangaan, terwijl [naam eigenaar] deze in bruikleen aan [eiseres] had gegeven. Omdat het bruikleenrecht van [eiseres] eerder bestond dan het huurrecht van [gedaagde] en [eiseres] bovendien huurder is van de standplaats, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] rechthebbende is van het geheel (woonwagen met standplaats).
4.7.
[eiseres] staat als rechthebbende kennelijk niet langer toe dat [gedaagde] in de woonwagen verblijft. Dat brengt met zich dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woonwagen verblijft en dat de vordering tot ontruiming in beginsel kan worden toegewezen als aannemelijk is dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij ontruiming. Indien sprake is van spoedeisend belang moet bovendien nog worden beoordeeld of ontruiming op korte termijn de belangen van [gedaagde] op onevenredige wijze zou schaden in verhouding tot de belangen van [eiseres] .
4.8.
[eiseres] stelt dat zij spoedeisend belang bij ontruiming heeft omdat zij tijdelijk op een camping in een kleine caravan woont met haar minderjarige kind en haar vriend en dat die situatie onhoudbaar is. [gedaagde] stelt dat [eiseres] alternatieve woonruimte heeft en dat zij vrijwillig heeft gekozen om ergens anders te gaan wonen met haar nieuwe vriend.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat [eiseres] geen passende alternatieve woonruimte heeft. Zij verblijft tijdelijk op een camping. [gedaagde] heeft niet betwist dat de minderjarige [naam dochter] bij [eiseres] verblijft. Duidelijk is dat zo’n verblijf in een kleine (circa 5 meter lange) caravan niet kan worden beschouwd als deugdelijke woonruimte met een minderjarig kind en het winterseizoen voor de deur. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [eiseres] met haar kind meer belang heeft bij de woonwagen dan [gedaagde] . Om enigszins aan het belang van [gedaagde] tegemoet te komen en rekening te houden met de omstandigheid dat zij al haar hele leven in de woonwagen woont, zal de voorzieningenrechter een langere ontruimingstermijn bepalen, zodat [gedaagde] tijd heeft om andere woonruimte te vinden.
4.9.
De mede gevorderde machtiging van [eiseres] om de ontruiming zo nodig zelf, met inroeping van de sterke arm, uit te doen voeren, wordt afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt dat [eiseres] de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Op grond van de parlementaire geschiedenis van artikel 3:297 BW heeft [eiseres] voldoende aan een ontruimingsvonnis om de deurwaarder te mogen inschakelen indien [gedaagde] niet vrijwillig tot ontruiming overgaat. [eiseres] heeft dus geen rechterlijke machtiging nodig om de hulp van de deurwaarder in te schakelen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan [gedaagde] wordt betekend en dat aan [gedaagde] overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen bij de ontruiming, dan kan hij op grond van artikel 3 Politiewet - zonder dat daartoe een machtiging van de rechter nodig is - bijstand van de politie inroepen.
4.10.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. [eiseres] kan ontruiming zo nodig zelf bewerkstelligen. Daarom valt niet in te zien waarom [gedaagde] op straffe van een dwangsom zou moeten worden veroordeeld tot die ontruiming.
4.11.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woonwagen aan de [perceel 1] te Apeldoorn te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van [eiseres] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiseres] ,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.
jo/vr