Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gedaagde partij 1], tevens handelende onder de naam [handelsnaam 1] ,
[gedaagde partij 3],
[gedaagde partij 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 31 augustus 2016
- de akte overlegging productie van [gedaagde partijen] van 29 november 2016
- de akte inbreng producties, alsmede verzoek ex artikel 22 Rv van [eisende partij] van 29 november 2016
- het oproepingsexploot ex artikel 118 Rv van 17 november 2016
- de conclusie van antwoord van [gedaagde partij 4] van 4 januari 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 9 mei 2017
- de akte overleggen producties van [gedaagde partijen] van 9 mei 2017
- de akte van 23 mei 2017 van een depot door mr. Schelstraete
- de akte van 23 mei 2017 van een depot door mr. Van Weeren
- de antwoordakte van [eisende partij] van 21 juni 2017
- de antwoordakte van [gedaagde partijen] van 21 juni 2017
- de antwoordakte van [gedaagde partij 4] van 21 juni 2017
- de akte uitlating producties van [eisende partij] van 19 juli 2017
- de antwoordakte uitlaten producties van [gedaagde partijen] van 2 augustus 2017
- de antwoordakte uitlaten producties van [gedaagde partij 4] van 16 augustus 2017.
2.De feiten
“(…) I assume you will also be advising the onseller, Mr. [gedaagde partij 3] that I want to return the horse and have my money back. (…)”
3.Het verzoek ex artikel 22 Rv
4.De vordering in de hoofdzaak
5.Het verweer van [gedaagde partijen]
6.Het verweer van [gedaagde partij 4]
7.De beoordeling
“(…) I was wondering if your yard is registered as a company?”antwoordt [naam echtgenote] :
“NO. iTS NOT hope there is no vat on top!!”
“i.o.v.”ondertekend maar de keuringsarts vermeldt bij Client:
Mrs. [eisende partij].
“I will send you an invoice tomorrow for the use of my services.”
“However the horse has never bene lame ever since”. Gelet op het oordeel dat [gedaagde partij 1] niet als vertegenwoordiger van [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 4] is opgetreden, kan deze mededeling niet aan hen worden toegerekend. [eisende partij] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde partij 1] bekend was met het door hem gestelde gebrek en daarmee willens en wetens een onjuiste mededeling heeft gedaan. Ook overigens heeft [eisende partij] tegenover de betwisting door [gedaagde partijen] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat zij bij de verkoop van het paard bekend waren met enig gebrek daaraan. Het enkele feit dat het dier al enige tijd niet meer aan wedstrijden meedeed is daarvoor onvoldoende.
8.De beslissing
18 oktober 2017voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 7.17, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,