ECLI:NL:RBGEL:2017:4991

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
C/05/298436 / HZ ZA 16-89
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de koop van een dressuurpaard en de vraag naar de non-conformiteit van het paard

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de eiser, [eisende partij], en meerdere gedaagden over de koop van een dressuurpaard. De eiser stelt dat het paard niet voldeed aan de verwachtingen en dat er sprake was van non-conformiteit, omdat het paard kreupel bleek te zijn. De koopovereenkomst zou rechtsgeldig zijn ontbonden, en de eiser vordert terugbetaling van de koopsom van € 250.000,-. De gedaagden, waaronder [gedaagde partij 1], [gedaagde partij 2], [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4], betwisten de vordering en stellen dat de eiser niet de koper is, maar dat de koopovereenkomst met de echtgenote van de eiser is gesloten. De rechtbank moet beoordelen of de eiser als koper kan worden aangemerkt en of er sprake is van een consumentenkoop. De rechtbank oordeelt dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat de eiser als koper kan worden aangemerkt. De rechtbank gelast een deskundigenonderzoek om vast te stellen of het paard bij de aankoop al dan niet de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik als dressuurpaard nodig zijn. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/298436 / HZ ZA 16-89
Vonnis van 4 oktober 2017
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. van Weeren te Amsterdam,
tegen
1.
[gedaagde partij 1], tevens handelende onder de naam [handelsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Oisterwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij 2] BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Oisterwijk,
3.
[gedaagde partij 3],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Oisterwijk,
4.
[gedaagde partij 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden.
Partijen zullen hierna [eisende partij] respectievelijk [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] genoemd worden. [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] zullen samen [gedaagde partijen] genoemd worden. Gedaagden zullen samen als gedaagden worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 augustus 2016
  • de akte overlegging productie van [gedaagde partijen] van 29 november 2016
  • de akte inbreng producties, alsmede verzoek ex artikel 22 Rv van [eisende partij] van 29 november 2016
  • het oproepingsexploot ex artikel 118 Rv van 17 november 2016
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde partij 4] van 4 januari 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 mei 2017
  • de akte overleggen producties van [gedaagde partijen] van 9 mei 2017
  • de akte van 23 mei 2017 van een depot door mr. Schelstraete
  • de akte van 23 mei 2017 van een depot door mr. Van Weeren
  • de antwoordakte van [eisende partij] van 21 juni 2017
  • de antwoordakte van [gedaagde partijen] van 21 juni 2017
  • de antwoordakte van [gedaagde partij 4] van 21 juni 2017
  • de akte uitlating producties van [eisende partij] van 19 juli 2017
  • de antwoordakte uitlaten producties van [gedaagde partijen] van 2 augustus 2017
  • de antwoordakte uitlaten producties van [gedaagde partij 4] van 16 augustus 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij 1] voert onder de naam [handelsnaam 1] een eenmanszaak die zich onder meer richt op de in- en verkoop van dressuurpaarden en op bemiddeling tussen koper en verkoper op commissiebasis.
2.2.
[gedaagde partij 2] richt zich op het trainen en fokken van paarden. [gedaagde partij 3] is zaakvoerder van [gedaagde partij 2] .
2.3.
[gedaagde partij 4] heeft in oktober 2011 samen met [gedaagde partij 2] dan wel [gedaagde partij 3] het paard [naam paard] , hierna ook: het paard, gekocht.
2.4.
In april en mei 2015 heeft de echtgenote van [eisende partij] , hierna ook [naam echtgenote] , samen met [gedaagde partij 1] verschillende stoeterijen bezocht op zoek naar een aan te kopen paard. In mei 2015 heeft [naam echtgenote] belangstelling getoond voor het paard [naam paard] . Na de tweede bezichtiging heeft zij kenbaar gemaakt serieuze belangstelling te hebben voor het dier. Voorafgaande aan een eventuele verkoop is het paard op 11 juni 2015 gekeurd door een dierenarts te Moergestel. Deze aankoopkeuring is op film vastgelegd. Ook zijn röntgenfoto’s van het dier gemaakt. De dierenarts heeft het paard goedgekeurd, met de opmerking “little difference in feet”. Het keuringsformulier is samen met het filmpje van de aankoopkeuring en de röntgenfoto’s naar de dierenarts van [eisende partij] gestuurd. Deze constateerde op basis van later verstuurde foto’s van het linkervoorbeen dat het paard in het hoefbeen linksvoor een breuk had opgelopen, maar concludeerde ook dat het risico acceptabel was.
2.5.
Eind juni 2015 is het paard voor een bedrag van € 250.000,-- verkocht en getransporteerd naar [handelsnaam 2] te Dunsfold, Surrey, Groot Brittannië. [handelsnaam 2] is een aan [eisende partij] toebehorend stallencomplex. [eisende partij] voert de naam [handelsnaam 2] als handelsnaam.
2.6.
Op 25 juli 2015 is het paard uitgegleden. Op advies van de dierenarts heeft het daarna enige tijd rust gehad. Op 23 augustus 2015 is de training van het paard hervat.
2.7.
Op 29 september 2015 heeft [eisende partij] per e-mail aan [gedaagde partij 1] bericht dat het paard niet geschikt was. Hij schrijft haar:
“(…) I assume you will also be advising the onseller, Mr. [gedaagde partij 3] that I want to return the horse and have my money back. (…)”
Bij aangetekend verstuurde brief van 15 oktober 2015 heeft [eisende partij] [gedaagde partij 1] bericht dat inmiddels is vastgesteld dat het paard kreupel is en lijdt aan chronische kreupelheid vanwege een peesontsteking. Het is volgens [eisende partij] aannemelijk dat het paard deze aandoening al had ten tijde van de koop. [eisende partij] heeft jegens [gedaagde partij 1] de ontbinding van de koop ingeroepen en voorts met een beroep op dwaling de overeenkomst vernietigd. Hij stelt zich op het standpunt dat hij met [gedaagde partij 1] de koopovereenkomst heeft gesloten. In het geval zij van oordeel is dat zij slechts als tussenpersoon is opgetreden, dan is het aan haar dat aan te tonen en staat het haar vrij dit aan haar voorman (degene van wie u het paard heeft gekocht, althans ter beschikking heeft gesteld) kenbaar te maken, zo schrijft [eisende partij] [gedaagde partij 1] .
2.8.
Bij aangetekend verstuurde brief van 16 december 2015 (productie 14 van [eisende partij] ) wordt aan [gedaagde partij 2] BVBA, t.a.v. de heer [gedaagde partij 3] , namens [eisende partij] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Deze correspondentie is aan u gericht aangezien u staat geregistreerd als zaakvoerder van [gedaagde partij 2] BVBA. U wordt namens client [ [eisende partij] , rb] aangeschreven omdat is gebleken dat het paard [naam paard] sinds 2010 is gestald op het adres van [gedaagde partij 2] en tevens op concours is uitgebracht onder de stalnaam ‘ [stalnaam] ’. Middels deze brief wordt u kenbaar gemaakt dat reeds door verschillende dierenartsen is geconstateerd dat het paard [naam paard] ernstige chronische gebleken heeft. Client heeft met u een koopovereenkomst gesloten via commissionair mevrouw [gedaagde partij 1] terzake het paard [naam paard] (…)”.Ook in deze brief wordt de ontbinding van de koop ingeroepen en met een beroep op dwaling de overeenkomst vernietigd.

3.Het verzoek ex artikel 22 Rv

3.1.
[eisende partij] heeft de rechtbank verzocht gedaagden te bevelen om over te leggen en toe te lichten:
- bescheiden in verband met hun belastingaangifte c.q. teruggave, meer specifiek de bescheiden die zien op de geldstromen en de belastingaangifte in verband met de verkoop van [naam paard] en de verschuldigdheid van btw bij de verkoop van [naam paard] ,
- bescheiden waaruit de (medische) status van [naam paard] blijkt, waaronder het dossier van de heer [dierenarts] dierenarts te [plaats] ( [dierenkliniek] ) en/of een andere betrokken dierenarts, vanaf medio 2013 tot heden.
3.2.
Aan dit verzoek heeft hij het volgende ten grondslag gelegd.
- Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat gedaagden belastingfraude hebben gepleegd en/of ten onrechte hem btw in rekening hebben gebracht en hij is voornemens hiervan aangifte te doen.
- Het is voor hem onverklaarbaar dat het paard tot november 2013 actief en met succes aan wedstrijden deelnam, maar dat dit na november 2013 is gestopt. De reden om een succesvol jong paard uit de competitie te halen moet van medische aard zijn. Gedaagden beschikken over informatie over het paard. Uit zijn paspoort blijkt dat hij onder behandeling stond van voornoemde dierenartsen. De door [eisende partij] geraadpleegde dierenartsen stellen dat de gebreken aan het paard zijn ontstaan door overbelasting.
Hij heeft er belang bij dat gedaagden bevolen wordt deze stukken in het geding te brengen.
3.3.
Ten aanzien van de verzochte overlegging van de belastinggegevens geldt dat deze geen betrekking hebben op de onderhavige zaak en [eisende partij] ook zonder over deze gegevens te beschikken aangifte kan doen. Dit deel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevraagde medische gegevens geldt dat [gedaagde partijen] ter zitting een verklaring hebben overgelegd van [betrokkene1] en een beknopt verslag van alle klinische gegevens die bij DAP Equinox CVBA bekend zijn van [betrokkene2] , beide het paard betreffende. [gedaagde partijen] hebben verklaard dat naar aanleiding van het verzoek van [eisende partij] deze namen naar boven zijn gekomen en dat het paard bij deze artsen is geweest voor normaal onderhoud. Nadat [eisende partij] heeft verklaard dat de namen [dierenarts] en [dierenkliniek] in het dierenpaspoort bij de inentingen staan vermeld, hebben [gedaagde partijen] meegedeeld dat [dierenkliniek] bij hen [de rechtbank neemt aan bij [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] ] om de hoek zit en dat [betrokkene2] daar zit. De inentingen staan in het paspoort, maar daar bestaat geen verder dossier van, zo hebben zij aangevoerd.
De rechtbank gaat ervan uit dat met de overlegging van de verklaring van [betrokkene1] en het verslag van drs. [betrokkene2] de bescheiden waarvan [eisende partij] heeft verzocht ze over te leggen, in het geding zijn gebracht. Op dit onderdeel van het verzoek van [eisende partij] hoeft daarom niet meer beslist te worden.

4.De vordering in de hoofdzaak

4.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. Primair
( a) voor recht zal verklaren dat de tussen [eisende partij] en [gedaagde partij 1] gesloten koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden bij brief van 30 oktober 2015 en jegens [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] bij brief van 16 december 2015;
( b) voor recht zal verklaren dat gedaagden gehouden zijn tot nakoming van de
ongedaanmakingsverbintenissen, waaronder in ieder geval:
i. i) terugbetaling van de betaalde koopsom te vermeerderen met wettelijke rente en
ii) terugname van het geleverde paard op kosten van gedaagden;
( c) voor recht zal verklaren dat gedaagden gehouden zijn tot schadevergoeding jegens [eisende partij] als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst tussen partijen;
II. Subsidiair
( a) de koopovereenkomst zal ontbinden en/of vernietigen;
( b) gedaagden zal veroordelen tot terugbetaling van de koopsom ter grootte van € 250.000,--
ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2015 althans vanaf de datum van
de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
( b) met veroordeling van gedaagde, althans alleen [gedaagde partij 1] , althans alleen [gedaagde partij 2] en/of alleen [gedaagde partij 3] , tot betaling aan [eisende partij] van het door de rechtbank vast te
stellen bedrag aan schadevergoeding, althans het op te heffen nadeel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Meer subsidiair
III (a) de koopovereenkomst gedeeltelijk zal ontbinden, zal vernietigen dan wel zal wijzigen
koopsom zal verminderen en voor het gedeelte dat overeenkomt met het verschil van de
koopsom en werkelijke marktwaarde met inachtneming van het gebrek en de gevolgen
daarvan;
( b) gedaagden, althans alleen [gedaagde partij 1] , althans alleen [gedaagde partij 2] en/of alleen [gedaagde partij 3] zal veroordelen tot vergoeding van dit prijsverschil en overige schade, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der
algehele voldoening;
In alle gevallen:
IV. Gedaagden, althans alleen [gedaagde partij 1] , althans alleen [gedaagde partij 2] en/of alleen [gedaagde partij 3] zal veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan eiser zullen zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
4.2.
[eisende partij] baseert zijn vorderingen in het licht van de feiten op het volgende.
Primair stelt hij dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen door een rechtsgeldige volmacht c.q. vertegenwoordiging door [gedaagde partij 1] waardoor het rechtsgevolg is ontstaan dat [gedaagde partij 2] althans [gedaagde partij 3] in hun hoedanigheid van eigenaar van het paard moeten worden aangemerkt als verkoper van het paard.
Subsidiair stelt hij dat [gedaagde partij 1] de naam van haar principaal niet tijdig heeft genoemd, zodat zij op grond van artikel 3:67 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt geacht de overeenkomst voor zichzelf te hebben gesloten, dan wel dat zij het paard heeft gekocht van [gedaagde partij 3] en zodoende het paard heeft kunnen overdragen.
[eisende partij] heeft de overeenkomst jegens [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden, althans dient deze ontbonden te worden, omdat het paard niet de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik nodig zijn en dus niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Hij heeft de overeenkomst jegens [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] rechtsgeldig vernietigd wegens dwaling, althans dient de overeenkomst vernietigd te worden. Hij is afgegaan op mededelingen van [gedaagde partij 1] dat het paard geen bijzonderheden had en sinds anderhalf jaar geen kreupelheid heeft vertoond. [gedaagde partij 1] althans [gedaagde partij 3] heeft niet de mededelingen verstrekt die verstrekt hadden moeten worden. In het geval er sprake is geweest van wederzijdse dwaling dient dat voor rekening van [gedaagde partijen] te komen.
Subsidiair stelt hij dat indien en voor zover de koopovereenkomst tot stand is gekomen met [gedaagde partij 1] , ontbinding van de overeenkomst wegens tekortkoming gerechtvaardigd is.
4.3.
In het oproepingsexploit waarmee [eisende partij] [gedaagde partij 4] op de voet van artikel 118 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) heeft betrokken in het geschil, heeft [eisende partij] vermeld dat de inleidende dagvaarding van 31 december 2015 dient te worden beschouwd als mede gericht tegen [gedaagde partij 4] .

5.Het verweer van [gedaagde partijen]

5.1.
hebben geconcludeerd dat de rechtbank [eisende partij] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2.
Zij hebben onder meer als verweer gevoerd dat [eisende partij] niet in zijn vordering ontvangen kan worden, omdat niet met hem maar met [naam echtgenote] de koopovereenkomst is gesloten. Het paard is verkocht door [gedaagde partij 4] en [gedaagde partij 2] . [gedaagde partij 3] was geen partij daarbij. [gedaagde partij 1] trad voor [naam echtgenote] op, zij is niet opgetreden als gevolmachtigde of vertegenwoordigster van [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 4] of [gedaagde partij 3] . Het paard was ten tijde van de verkoop niet behept met een gebrek dat het gebruik voor de dressuursport in de weg zou staan. De gezondheidsklachten van het dier zijn pas ontstaan na het voorval op 31 juli 2015. Nakoming is niet blijvend onmogelijk. [eisende partij] heeft [gedaagde partijen] niet in de gelegenheid gesteld tot herstel over te gaan, maar heeft zonder nadere ingebrekestelling de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen. [naam echtgenote] dan wel [eisende partij] heeft niet tijdig geklaagd over de beweerdelijke gebreken.
Het beroep op dwaling faalt, omdat niet is komen vast te staan dat het paard ten tijde van de levering behept was met een gebrek dat het beoogde gebruik in de dressuursport in de weg staat.

6.Het verweer van [gedaagde partij 4]

6.1.
heeft geconcludeerd dat de rechtbank [eisende partij] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem de vordering zal ontzeggen met zijn veroordeling in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.
Hij voert onder meer het verweer dat hij zijn 50 % eigendomsrechten aan [gedaagde partij 1] heeft verkocht voor € 100.000,-- en dat [gedaagde partij 1] het paard heeft doorverkocht aan [eisende partij] . [gedaagde partij 1] heeft niet voor hem bemiddeld en hij heeft haar ook geen volmacht daartoe gegeven. [eisende partij] heeft hem niet tijdig geïnformeerd over de non-conformiteit van het paard. Het paard was ten tijde van de levering niet behept met een peesaandoening.
[gedaagde partij 4] heeft voorts aangevoerd dat artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verkeerd is toegepast.

7.De beoordeling

7.1.
Omdat partijen in verschillende landen zijn gevestigd dient eerst te worden nagegaan welke rechter bevoegd is en welk recht dient te worden toegepast.
[eisende partij] heeft aangevoerd dat de rechtbank Gelderland locatie Zutphen bevoegd is van de vorderingen jegens alle gedaagden kennis te nemen, hetgeen door gedaagden niet is weersproken. Deze rechtbank is daarom bevoegd van de vorderingen van [eisende partij] kennis te nemen.
7.2.
Ten aanzien van het toepasselijk recht heeft [eisende partij] aangevoerd dat Nederlands recht van toepassing is in het geval [gedaagde partij 1] als verkoopster heeft te gelden. Wordt [gedaagde partij 2] althans [gedaagde partij 3] als verkoper aangemerkt, dan is Belgisch recht van toepassing. Omdat echter de overeenkomst een kennelijk nauwere band met Nederland heeft, is volgens [eisende partij] Nederlands recht van toepassing.
[gedaagde partijen] hebben aangevoerd dat zowel in het geval [naam echtgenote] als koopster van het paard wordt aangemerkt als in het geval [eisende partij] koper is, er niet gesproken kan worden van een consumentenkoop, zoals [eisende partij] stelt, omdat bij de aankoop van het paard bedrijfsmatig is gehandeld. Omdat er geen sprake is van consumentenkoop is hier het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna ook: Weens Koopverdrag, WKV) van toepassing, aldus [gedaagde partijen]
Zij hebben ter onderbouwing van hun stelling aangevoerd dat verzocht is de factuur op naam van [handelsnaam 2] The Green te stellen, dat [handelsnaam 2] de trade name van [eisende partij] is en dat dit bedrijf een btw-nummer heeft. Voorts hebben zij het bouwplan van het aan [eisende partij] toebehorende stallencomplex in het geding gebracht, waarin dat complex wordt beschreven als een “commercial equatrian complex” en zijn verklaringen van derden overgelegd waarin staat dat [naam echtgenote] vaker paarden heeft gekocht. Uit overgelegde publicaties blijkt dat in het complex twee professionele amazones hun basis hebben en door [handelsnaam 2] worden gefaciliteerd, terwijl uit een door [gedaagde partijen] overgelegde advertentie blijkt dat voor het complex een groom/klusjesman wordt gezocht.
[eisende partij] heeft betwist dat door hem of zijn vrouw bedrijfsmatig in paarden wordt gehandeld. Het paard was bestemd om te worden bereden door zijn echtgenote. Het hem in eigendom toebehorende stallencomplex wordt sinds de bouw daarvan gebruikt voor recreatieve doeleinden. Enkele stallen worden verhuurd. Het (aanzienlijke) vermogen van de familie [eisende partij] stelt hen in staat om paarden te kopen waar zij hobbymatig op rijden. Als een paard niet meer bevalt of voldoet voor de familie wordt het verkocht, aldus [eisende partij] .
7.3.
Artikel 2 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat dit verdrag niet van toepassing is op de koop van roerende zaken, gekocht voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouding, tenzij de verkoper te eniger tijd vóór of bij het sluiten van de overeenkomst niet wist of had behoren te weten dat de zaken voor zodanig gebruik werden gekocht.
Niet alleen de intentie van de koper om het goed 'voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouden' te bestemmen is derhalve van belang, het Weens Koopverdrag eist ook dat de verkoper te eniger tijd vóór of bij het sluiten van de overeenkomst wist of had behoren te weten, dat de zaak voor consumptief gebruik werd gekocht.
Tussen partijen staat vast dat [naam echtgenote] op zoek was naar een paard om door haarzelf te worden bereden. Gesteld noch gebleken is dat het paard gekocht is met de intentie het weer door te verkopen. De door [gedaagde partijen] in het geding gebrachte stukken leiden niet tot de conclusie dat door ( [naam echtgenote] in paarden werd of wordt gehandeld. Veeleer onderschrijven de verklaringen dat steeds paarden zijn gekocht om door [naam echtgenote] (of haar dochters) te worden bereden. Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat het stallencomplex bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, maar niet dat die exploitatie bestaat uit het kopen en verkopen van paarden.
7.4.
[gedaagde partij 4] heeft aangevoerd dat alleen als het paard bedrijfsmatig is ingekocht, er geen sprake is van een consumentenkoop en dat inmiddels gebleken is dat [eisende partij] zich beroepsmatig bezig houdt met pensioenstalling en dat er sprake is van een commercieel complex voor de verhuur van stalling. Welke conclusie [gedaagde partij 4] hieruit trekt ten aanzien van de vraag of er sprake is van een consumentenkoop is de rechtbank niet duidelijk.
7.5.
Bij de beantwoording van de vraag of bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk was of er al dan niet de intentie was een bedrijfsmatige aankoop te doen geldt dat het voor [gedaagde partij 1] duidelijk moest zijn dat het paard voor particulier gebruik werd gekocht. Dit blijkt onder meer uit de door [eisende partij] als productie 20 in het geding gebrachte e-mailwisseling tussen [gedaagde partij 1] en [naam echtgenote] op 11 juni 2015. Op de vraag van [gedaagde partij 1]
“(…) I was wondering if your yard is registered as a company?”antwoordt [naam echtgenote] :
“NO. iTS NOT hope there is no vat on top!!”
Voorts is het volgende van belang.
[eisende partij] heeft bij dagvaarding als productie 5 een factuur van 22 juni 2015 van [gedaagde partij 1] in het geding gebracht waarop als koper staat vermeld:
“David [eisende partij]
Private buyer”
Voor het overige vermeldt deze factuur alleen het adres waar het paard zich bevindt.
[gedaagde partijen] hebben als productie 5 een factuur van gelijke datum, eveneens afkomstig van [gedaagde partij 1] , in het geding gebracht. Deze is gericht aan
“ [handelsnaam 2] The Green
Mr. [eisende partij]
(…) Surrey
England”.
[eisende partij] heeft niet weersproken dat deze laatste factuur de definitieve is. Uit de door [gedaagde partijen] als productie 4 in het geding gebrachte e-mailwisseling tussen [naam echtgenote] en [gedaagde partij 1] van 22 juni 2015 blijkt dat [naam echtgenote] heeft verzocht “the adress and details” in de eerdere factuur te wijzigen. Volgens [gedaagde partijen] is dit gebeurd omdat [handelsnaam 2] The Green zou zorgdragen voor betaling en beschikte over een btw-nummer, volgens [eisende partij] omdat hij duidelijk wilde hebben waar het paard afgeleverd moest te worden. Hij betwist dat verzocht is de factuur op naam van het bedrijf te zetten.
De rechtbank gaat er gelet op het volgende van uit dat met de wijzigingen in onder meer de tenaamstelling niet beoogd werd de factuur op naam van het bedrijf [handelsnaam 2] te zetten. Vooropgesteld wordt dat zou dat de bedoeling zijn geweest, het niet nodig was geweest ook de naam van [eisende partij] te vermelden, zoals dat nu wel het geval is. De stelling van [gedaagde partijen] dat verzocht werd de factuur op naam van [handelsnaam 2] te zetten omdat dat bedrijf zou zorgdragen voor de betaling, valt niet te rijmen met het feit dat de koopsom op 25 juni 2015 vanaf een op naam van [eisende partij] in privé staande rekening is voldaan aan [gedaagde partij 1] volgens productie 25 van [eisende partij] . [eisende partij] heeft er voorts op gewezen dat op de factuur geen btw-nummer van [handelsnaam 2] staat vermeld. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat met de factuur hem btw in rekening is gebracht en dat hij aan [gedaagde partij 1] niet het btw-nummer van [handelsnaam 2] heeft gegeven. Zou hij dat wel gedaan hebben, dan had zij dat btw-nummer op de factuur vermeld en was de btw verlegd, zodat zij niet op de factuur vermeld had hoeven worden. Er was dan geen btw in rekening gebracht, zoals dat nu wel het geval is geweest, aldus [eisende partij] .
[gedaagde partij 4] heeft dit onderschreven. [gedaagde partijen] hebben een en ander niet weersproken, maar geen genoegzame verklaring gegeven voor het ontbreken van het btw-nummer van [handelsnaam 2] op de factuur en voor het in rekening brengen van btw.
De door [gedaagde partijen] gegeven verklaringen voor de wijzigingen in de tenaamstelling van de factuur houden daarom geen stand.
Dit alles leidt tot het oordeel dat het paard niet is gekocht door [handelsnaam 2] en dat er geen sprake is geweest van een bedrijfs- of beroepsmatige koop door [eisende partij] of [naam echtgenote] . Omdat hier sprake is van een consumentenkoop is het Weens Koopverdrag niet van toepassing.
7.6.
De stelling van [eisende partij] dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band met Nederland dan met België heeft en dat daarom de zaak naar Nederlands recht beoordeeld dient te worden, is door gedaagden overigens niet weersproken. De zaak zal daarom naar Nederlands recht worden beoordeeld.
7.7.
[gedaagde partijen] hebben betwist dat met [eisende partij] de koopovereenkomst is gesloten. Het paard is volgens hen verkocht aan diens echtgenote, [naam echtgenote] . Zij heeft het paard bezichtigd en opdracht gegeven het te keuren en naar het Verenigd Koninkrijk te vervoeren. [gedaagde partij 1] heeft nooit contact met [eisende partij] gehad en haar is nooit aangegeven dat het paard bestemd was voor [eisende partij] , aldus [gedaagde partijen] Zij hebben aangevoerd dat op de stukken van de aankoopkeuring en van de veterinaire onderzoeken nadien staat vermeld dat [naam echtgenote] “buyer”, respectievelijk “owner” is dan wel dat het paard “Property of Mrs [naam echtgenote] ” is. [eisende partij] heeft geen belang bij de door hem ingestelde vorderingen en dient daarin niet-ontvankelijk verklaard te worden, zo hebben [gedaagde partijen] aangevoerd.
De stelling dat aan [gedaagde partij 1] niet is aangegeven dat het paard voor [eisende partij] bestemd was strandt op de hiervoor beschreven gang van zaken rond de tenaamstelling van de factuur. Zowel de door [eisende partij] in het geding gebrachte conceptfactuur als de definitieve factuur is door [gedaagde partij 1] immers op naam van [eisende partij] gesteld. Vast staat dat de koopsom voor het paard door [eisende partij] is voldaan. Voorts is van belang dat [eisende partij] na de aankoop jegens [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] steeds heeft gepretendeerd koper en eigenaar van het paard te zijn, welke pretenties niet worden weersproken door de volgens [gedaagde partijen] rechthebbende [naam echtgenote] .
Hiertegenover zijn de enkele aanduidingen door dierenartsen van [naam echtgenote] als eigenaar of koper van het paard onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij en niet [eisende partij] koper en eigenaar is van het paard. Bezien in het licht van het feit dat het paard bestemd was om door haar te worden bereden, geldt dat ook voor de omstandigheid dat [naam echtgenote] het paard uitzocht, liet keuren en vervoeren.
De rechtbank zal gelet op dit alles ervan uitgaan dat [eisende partij] koper en eigenaar van het paard is.
7.8.
[eisende partij] heeft primair aangevoerd dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen door een rechtsgeldige volmacht c.q. vertegenwoordiging door [gedaagde partij 1] . Naar de rechtbank begrijpt stelt [eisende partij] thans dat [gedaagde partij 1] als vertegenwoordiger van [gedaagde partij 2] althans [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] de koopovereenkomst heeft gesloten. Gedaagden hebben dit weersproken. [gedaagde partijen] hebben aangevoerd dat [gedaagde partij 1] in opdracht van [naam echtgenote] heeft gehandeld. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft [eisende partij] onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat [gedaagde partij 1] als gevolmachtigde van [gedaagde partij 2] althans [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] heeft gehandeld, terwijl ook zijn eigen stellingen meer steun bieden aan het verweer dat [gedaagde partij 1] in opdracht van [naam echtgenote] handelde. Zo heeft [eisende partij] verklaard dat de opdracht aan [gedaagde partij 1] inhield dat met het toekomstige paard de dressuursport op Advanced Level zou kunnen worden beoefend en dat met het paard hoe dan ook comfortabel te rijden moest zijn. [gedaagde partij 1] heeft vervolgens met [naam echtgenote] verschillende stoeterijen bezocht. Na een tweede bezichtiging van het paard is opdracht gegeven voor de veterinaire keuring van het dier. De stelling van [eisende partij] dat die opdracht door [gedaagde partij 1] is gegeven wordt verworpen. Het keuringsformulier is weliswaar door [gedaagde partij 1]
“i.o.v.”ondertekend maar de keuringsarts vermeldt bij Client:
Mrs. [eisende partij].
[eisende partij] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde vertegenwoordiging als producties 15 en 16 e-mailberichten van [gedaagde partij 1] aan [naam echtgenote] in het geding gebracht, waarin zij melding maakt van overleg met de eigenaar van het paard. Uit deze berichten zou echter ook geconcludeerd kunnen worden dat [gedaagde partij 1] als vertegenwoordigster van [naam echtgenote] met de verkopers onderhandelde, zoals [gedaagde partijen] betogen. Dat geldt zeker ten aanzien van de door [eisende partij] als productie 15 in het geding gebrachte e-mail van [gedaagde partij 1] aan [naam echtgenote] . Daarin schrijft [gedaagde partij 1] dat de eigenaren de prijs niet willen verlagen en dat zij hen daarom zal laten weten dat [naam echtgenote] niet meer geïnteresseerd is. Zij schrijft voorts:
“I will send you an invoice tomorrow for the use of my services.”
Deze e-mailberichten duiden derhalve niet op vertegenwoordiging van [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] door [gedaagde partij 1] . De enkele e-mail van [gedaagde partij 1] aan [naam echtgenote] , waarin [gedaagde partij 1] op de vraag of de prijs nog kan zakken schrijft dat een verlaging van de prijs zal worden ingehouden op haar commissie en dat zij de eigenaar heeft voorgesteld de btw te delen, is tegenover de overige e-mailberichten onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [gedaagde partij 1] namens de verkopers optrad. In dit verband is van belang dat [gedaagde partij 1] heeft aangevoerd dat zij met [naam echtgenote] heeft afgesproken dat zij namens [naam echtgenote] de onderhandelingen met de eigenaren van het paard over de prijs zou voeren en dat zij daar een zeker bedrag bovenop mocht zetten als vergoeding voor haar werkzaamheden voor [naam echtgenote] . [eisende partij] heeft dit niet (voldoende) weersproken.
[eisende partij] heeft voorts aangevoerd dat [naam echtgenote] tijdens de twee bezoeken aan [gedaagde partij 2] voor de bezichtiging van het paard te woord is gestaan door de (voormalige) eigenaar van het paard [gedaagde partij 2] en/of [gedaagde partij 3] . Hij concludeert daaruit dat er een zonneklare samenwerking bestond tussen [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 1] en stelt dat hij daaruit heeft mogen begrijpen dat er sprake was van een toereikende volmacht.
[gedaagde partij 3] heeft betwist dat hij op enig moment met [naam echtgenote] contact heeft gehad. Zowel [gedaagde partij 1] als [gedaagde partij 4] hebben verklaard dat [naam echtgenote] bij de bezichtigingen heeft gesproken met [gedaagde partij 4] en niet met [gedaagde partij 3] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het [gedaagde partij 4] is geweest die het paard aan [naam echtgenote] heeft getoond en met haar heeft gesproken. Gesteld noch gebleken is dat toen door [gedaagde partij 4] uitlatingen zijn gedaan en/of handelingen zijn verricht waaruit ( [eisende partij] heeft mogen of kunnen begrijpen dat de verkopers van het paard werden vertegenwoordigd door [gedaagde partij 1] . Overige feiten en omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat door toedoen van [gedaagde partij 4] of [gedaagde partij 3] de schijn is gewekt dat [gedaagde partij 1] bevoegd was hen te vertegenwoordigen zijn niet gesteld of gebleken.
De stelling van [eisende partij] dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen door een rechtsgeldige volmacht c.q. vertegenwoordiging van de verkopers door [gedaagde partij 1] wordt daarom verworpen.
7.9.
[eisende partij] heeft nog aangevoerd dat met [gedaagde partij 1] een overeenkomst tot opdracht is gesloten en dat hij geen separate vergoeding aan [gedaagde partij 1] heeft betaald voor haar bemiddeling, maar alleen de koopsom. Omdat [gedaagde partij 1] kennelijk vanuit die koopsom is voldaan voor haar diensten is de overeenkomst van opdracht volgens [eisende partij] opgegaan c.q. overgegaan in de koopovereenkomst. De rechtbank kan [eisende partij] niet volgen in deze redenering en zal er daarom aan voorbijgaan.
7.10.
[eisende partij] heeft subsidiair aangevoerd dat er op de voet van artikel 3:67 tweede lid BW sprake is van een koopovereenkomst met [gedaagde partij 1] , omdat zij door niet tijdig de naam van haar principaal te noemen geacht wordt de overeenkomst voor zichzelf te zijn aangegaan. Nu er geen sprake is geweest van vertegenwoordiging door [gedaagde partij 1] faalt deze grondslag.
7.11.
[eisende partij] heeft voorts subsidiair aangevoerd dat [gedaagde partij 1] het paard heeft gekocht van [gedaagde partij 3] en zodoende het paard rechtsgeldig heeft kunnen overdragen aan [eisende partij] . [gedaagde partij 3] heeft weersproken dat hij eigenaar van het paard is geweest. Hij heeft aangevoerd dat het dier in 2011 is aangekocht door [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 4] en dus aan hen in gezamenlijk eigendom toebehoorde. Hij is geen partij geweest bij de koopovereenkomst. Hij is slechts zaakvoerder van [gedaagde partij 2] . De door [eisende partij] gestelde mede-eigendom kan niet afgeleid worden uit de door [eisende partij] in het geding gebrachte uitslagenlijst. Op die lijst staat [gedaagde partij 3] vermeld als “responsible”, hetgeen volgens [gedaagde partij 3] niet betekent dat hij ook de eigenaar van het paard is.
Tegenover deze betwisting heeft [eisende partij] onvoldoende gesteld om te concluderen dat [gedaagde partij 3] en niet [gedaagde partij 2] partij bij de koopovereenkomst is geweest. In dit verband is van belang dat [gedaagde partij 2] en niet [gedaagde partij 3] met een factuur € 110.000,-- voor “verkoop 50 % [naam paard] ” aan [gedaagde partij 1] in rekening heeft gebracht.
[gedaagde partij 3] betwist dat hij in een telefoongesprek zou hebben gezegd dat hij het paard heeft verkocht aan [gedaagde partij 1] en dat zij het dier op haar beurt heeft doorverkocht. Na deze betwisting heeft [eisende partij] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van de gestelde uitlatingen van [gedaagde partij 3] . De rechtbank veronderstelt dat [eisende partij] [gedaagde partij 3] verwisseld heeft met [gedaagde partij 4] , mede gelet op het feit dat volgens [eisende partij] met [gedaagde partij 3] gesproken is, terwijl zowel [gedaagde partij 4] als [gedaagde partij 1] verklaren dat met [gedaagde partij 4] is gesproken. Ook is het [gedaagde partij 4] en niet [gedaagde partij 3] die stelt dat hij zijn aandeel aan [gedaagde partij 1] heeft verkocht. [gedaagde partij 3] heeft ter zitting verklaard dat voor zijn gevoel hij [de rechtbank veronderstelt: namens [gedaagde partij 2] ] direct aan mevrouw [eisende partij] heeft verkocht.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [gedaagde partij 3] geen partij is bij de koopovereenkomst, zodat de vorderingen voor zover tegen hem ingesteld zullen worden verworpen.
7.12.
Kern van het geschil is of het paard bij de verkoop al dan niet de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik, in dit geval als dressuurpaard, nodig zijn. [eisende partij] heeft onderbouwd met verschillende rapporten van dierenartsen aangevoerd dat het dier kreupel is en dat dit gebrek zich ook al voordeed bij de aankoop. Omdat het gebrek zich heeft voorgedaan binnen zes maanden na aflevering, wordt op grond van artikel 7:18 lid 2 BW vermoed dat het paard al bij aflevering niet aan de overeenkomst voldeed. Dat vermoeden wordt bevestigd door nadere bestudering van de van de aankoopkeuring gemaakte filmopnames. Daarop is volgens de door [eisende partij] geraadpleegde deskundigen te zien dat het gebrek toen al bestond.
7.13.
Artikel 7:17 BW bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. De koper kan zich er evenwel niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn.
Het tweede lid van artikel 7:18 bepaalt dat bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet.
7.14.
Overwogen wordt dat in het geval [gedaagde partij 4] als verkoper van een aandeel in het paard moet worden aangemerkt (hetgeen hij weerspreekt), er geen sprake is van een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 BW. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde partij 4] heeft gehandeld als een verkoper in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Zoals hiervoor al is geoordeeld, is [gedaagde partij 1] niet opgetreden als gevolmachtigde van de verkopers zodat de situatie van het tweede lid van artikel 7:5 BW zich niet voordoet. Tegenover [gedaagde partij 4] geldt dan ook niet het vermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW.
In het geval komt vast te staan dat [gedaagde partij 4] zijn aandeel in het paard aan [gedaagde partij 1] heeft verkocht, waarna zij het heeft doorverkocht aan [eisende partij] , is wel sprake van een consumentenkoop, omdat [gedaagde partij 1] immers heeft gehandeld in de uitoefening van haar bedrijf. Dat laatste geldt ook voor [gedaagde partij 2] .
Vooralsnog ziet de rechtbank echter in het navolgende aanleiding in het midden te laten of [gedaagde partij 4] dan wel [gedaagde partij 1] 50 % van het paard heeft verkocht.
7.15.
De rechtbank zal een deskundigenonderzoek gelasten in verband met het navolgende.
[gedaagde partijen] hebben gemotiveerd weersproken dat het dier ten tijde van de koop niet geschikt was voor de dressuursport. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het paard een aankoopkeuring heeft ondergaan, dat de beelden van die keuring en een groot aantal röntgenfoto’s van het paard ter nadere beoordeling aan de Britse dierenarts van [eisende partij] zijn voorgelegd en dat deze na bestudering van een en ander zijn fiat heeft gegeven voor de aankoop. Voorts hebben zij aangevoerd dat het dier na levering is uitgegleden en dat pas daarna de door [eisende partij] gestelde klachten zijn opgetreden. Ook hebben zij een rapport van drs. [betrokkene3] van het Sporthorse Medical Diagnostic Centre van 29 juli 2016 in het geding gebracht (productie 15), waarin deze deskundige reageert op het door [eisende partij] als productie 9 in het geding gebrachte rapport van [betrokkene4] Veterinary Surgeons van 1 oktober 2015. [betrokkene3] schrijft daarin dat op het moment van het stellen van de diagnose op 20 september 2015 het niet mogelijk is deze bevindingen te antedateren tot het moment van de aankoop van het paard op 30 juni 2015. Voorts schrijft hij dat ook een acuut trauma zoals het ongeval van eind juli 2015 de problemen kan veroorzaken.
[gedaagde partijen] hebben aldus voldoende gesteld ter weerlegging van het vermoeden dat het dier bij de aankoop al ongeschikt was om als dressuurpaard te kunnen functioneren.
7.16.
Daar komt nog het volgende bij.
[eisende partij] heeft aangevoerd dat [gedaagde partij 1] hem op 13 juni 2015 heeft geschreven:
“However the horse has never bene lame ever since”. Gelet op het oordeel dat [gedaagde partij 1] niet als vertegenwoordiger van [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 4] is opgetreden, kan deze mededeling niet aan hen worden toegerekend. [eisende partij] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde partij 1] bekend was met het door hem gestelde gebrek en daarmee willens en wetens een onjuiste mededeling heeft gedaan. Ook overigens heeft [eisende partij] tegenover de betwisting door [gedaagde partijen] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat zij bij de verkoop van het paard bekend waren met enig gebrek daaraan. Het enkele feit dat het dier al enige tijd niet meer aan wedstrijden meedeed is daarvoor onvoldoende.
Maar wat hier ook van zij, dat [eisende partij] de aankoopbeslissing uitsluitend op de hiervoor geciteerde mededeling van [gedaagde partij 1] heeft gebaseerd is niet gebleken en ook niet aannemelijk. [eisende partij] heeft immers eerst na de aankoopkeuring en na de nadere bestudering door de Britse dierenarts van de daarvan gemaakte opnames en de van het dier gemaakte röntgenfoto’s de beslissing genomen het dier te kopen. De aankoopkeuring is, zoals hiervoor al is geoordeeld, verricht in opdracht van [naam echtgenote] , zodat enige onvolkomenheid daarin niet aan de verkopers kan worden toegerekend.
Gelet op het thans ingenomen standpunt van [eisende partij] , namelijk dat het gebrek tijdens de aankoopkeuring aanwezig was, omdat uit de opnames van die keuring blijkt dat het linker achterbeen het paard buitensporig veel doorzakt tijdens het lopen, rijst de vraag of het gebrek [eisende partij] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al redelijkerwijs bekend kon zijn. Is dat het geval, dan kan [eisende partij] zich niet beroepen op non-conformiteit van het paard.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er geen sprake is geweest van dwaling die te wijten is aan een inlichting van de verkopers. Ook doet zich niet de situatie voor dat de verkopers hebben gezwegen, terwijl zij hadden moeten spreken. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van wederzijdse dwaling is van belang of het gebrek redelijkerwijs al bij de aankoopkeuring ontdekt had kunnen worden.
7.17.
Aan de te benoemen deskundige zal daarom onder meer de vraag worden voorgelegd of het door [eisende partij] gestelde gebrek al ten tijde van de aankoopkeuring aanwezig was, of dit gebrek redelijkerwijs -mede gelet op de aan [eisende partij] toen ter beschikking staande informatie over het paard- al bij de aankoopkeuring ontdekt had kunnen of behoren te worden ontdekt, of dit gebrek hersteld had kunnen worden door tijdige behandeling en of het door [eisende partij] gestelde gebrek het paard ongeschikt is en blijft voor de dressuursport. Partijen wordt dringend aangeraden in overleg te treden over de te benoemen deskundige en aan de rechtbank een voorstel voor een te benoemen deskundige te doen waar zij zich allen in kunnen vinden.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en over de voor te leggen vragen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
De kosten van het onderzoek zullen in eerste instantie voor rekening van [eisende partij] als eiser komen.
7.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De beslissing

De rechtbank
8.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 oktober 2017voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 7.17, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
8.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017.
ap/pb