ECLI:NL:RBGEL:2017:4990

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
05/800028-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot terbeschikkingstelling met verpleging wegens bedreiging van zijn moeder met de dood en wapenbezit

Op 22 september 2017 heeft de Rechtbank Gelderland een 27-jarige man veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De man werd beschuldigd van het meerdere malen bedreigen van zijn moeder met de dood, waarbij hij ook een mes gebruikte. Daarnaast heeft hij op straat gelopen met een broodmes, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de man verminderd toerekeningsvatbaar geacht, mede op basis van psychologisch en psychiatrisch onderzoek dat wees op een autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen in het geding was en dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet effectief zou zijn. De officier van justitie had terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen broodmes bevolen. De zaak is behandeld in tegenspraak en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/800028-17 en 05/840861-16 (TUL)
Datum uitspraak : 22 september 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , verblijvende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
16 juni 2017 en 8 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2017 te Ede, [slachtoffer] (verdachtes moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] tegen haar hoofd, althans haar lichaam geslagen en/of dreigend de woorden toegevoegd: 'ik sla je niet, ik veeg je over het hoofd' en/of 'als ik je sla, dan ben je dood' en/of 'ga zo door, dan maak ik je dood, echt waar hoor', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2017 te Ede, [slachtoffer] (verdachtes moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte een (brood)mes tegen de keel van voornoemde [slachtoffer] gehouden en/of haar opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: 'ik maak je dood', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 26 april 2017 te Ede, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een broodmes, althans een mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de drie ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat een de auditu-verklaring van getuige [getuige 1] het enige bewijsmiddel is. Verdachtes moeder heeft geen aangifte gedaan. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1.
Ook ter zake feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Verdachtes moeder heeft in haar getuigenverklaring verklaard dat ze gezegd heeft dat verdachte een mes tegen haar keel heeft gehouden om alles aan te dikken en ter terechtzitting heeft zij verklaard dat haar melding onjuist is geverbaliseerd in het proces-verbaal van bevindingen. Het proces-verbaal van bevindingen kan daarom niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat hij van alles roept als hij boos is, maar daarmee kan een bedreiging niet bewezen worden, aldus de verdediging. De intentie van verdachte om zijn moeder te bedreigen ontbreekt.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 [1]
Op 6 maart 2017 was [getuige 1] bij verdachte en zijn moeder thuis. [getuige 1] was bij verdachte op zijn slaapkamer toen het mis ging. Verdachte werd boos op zijn computer, verliet de slaapkamer en ging naar beneden. [getuige 1] ging achter hem aan. Eenmaal beneden, sloot verdachte de kamerdeur voor [getuige 1] . Ineens hoorde [getuige 1] de moeder van verdachte gillen. Zij schreeuwde: ‘auw, waarom sla je mij?’. [getuige 1] opende de kamerdeur en zag moeder zitten met haar handen op haar hoofd. Daarbij riep ze: ‘je slaat me, je slaat me’. Verdachte zei daarop: ‘ik sla je niet, ik veeg over je hoofd, als ik je sla, dan ben je dood’. Moeder zei vervolgens tegen [getuige 1] : ‘zie je nu [getuige 1] , hij slaat mij, ik ben bang’. Vervolgens hoorde [getuige 1] verdachte tegen zijn moeder zeggen: ‘ga zo door, dan maak ik je dood’. Verdachte zei dat koelbloedig en voegde er nog aan toe: ‘echt waar hoor’. [2] Deze verklaring van [getuige 1] is naar het oordeel van de rechtbank geen de auditu-verklaring, nu [getuige 1] verklaard heeft over wat hij zelf heeft gezien en gehoord.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 maart 2017 op zijn slaapkamer computerspelletjes aan het spelen was en dat op een gegeven moment [getuige 1] op bezoek kwam. Zijn computer deed op een gegeven moment raar en daar raakte hij gestrest van. Verdachte heeft verklaard dat het goed kan dat hij de door [getuige 1] genoemde woorden heeft gebruikt tegen zijn moeder. Hij roept zoveel, vanwege zijn PTSS. Ook zou het kunnen dat hij wel een beweging gemaakt heeft naar zijn moeder. Het kan zijn dat hij met zijn handen door haar haar gewreven heeft. [3]
De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij op 6 maart 2017 wel ‘auw’ heeft geroepen, maar dat ze dat deed omdat verdachte tegen de po schopte, waar haar hand tussen zat. Verdachte riep ook dat hij haar dood wilde hebben en dat hij iedereen dood wilde hebben, maar dat roept hij de hele dag. [4]
Gelet op de specifieke omstandigheden die [getuige 1] in zijn verklaring omtrent het slaan en het ‘auw’ roepen door moeder heeft beschreven, overweegt de rechtbank dat zij meer betekenis toekent aan die verklaring dan aan de later door moeder afgelegde verklaring dat zij ‘auw’ riep, omdat haar hand ertussen kwam toen verdachte tegen de po schopte.
De rechtbank overweegt gelet op het vorenstaande dat de verklaring van getuige [getuige 1] , een onafhankelijke derde die een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, op wezenlijke onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van verdachte en zijn moeder. Gelet op deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging, die werd ondersteund door het slaan, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 [5]
Op 1 maart 2017 kwam er bij de politie een melding binnen van de moeder van verdachte. Verdachte zou zojuist een mes op haar keel hebben gezet. Ter plaatse troffen verbalisanten moeder zichtbaar geëmotioneerd en hevig overstuur aan. Zij was in tranen en schreeuwde dat haar zoon een mes op haar keel had gezet. Moeder vertelde verbalisanten dat verdachte in de woonkamer kwam en ineens een gekarteld broodmes uit de keuken pakte en dat op haar keel zette. Hij zou meerdere malen hebben gezegd dat hij haar dood ging maken. Verbalisant trof in de keuken een gekarteld broodmes aan met een bruinkleurig handvat en een lemmet van ongeveer 20 centimeter. Moeder gaf aan dat dat het betreffende mes was. [6]
Moeder heeft een paar dagen later tegen getuige [getuige 1] verteld dat verdachte die week een mes op haar keel had gezet. [7]
Op 8 maart 2017 heeft moeder tegen de politie verklaard dat het niet waar is dat verdachte een mes tegen haar keel heeft gezet, maar dat ze dat heeft gezegd om alles een beetje aan te dikken, zodat verdachte hulp zou krijgen. Ter terechtzitting heeft moeder als getuige verklaard dat zij bij het maken van haar melding op 1 maart 2017 niet heeft gezegd dat verdachte een mes op haar keel heeft gezet, maar dat zij heeft gevraagd of verdachte eerst zichzelf iets moet aandoen of een mes op haar keel moet zetten voordat de politie langs zal komen.
De rechtbank overweegt dat moeder aldus uiteenlopend verklaard heeft over het incident op 1 maart 2017. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten daar waar zij hebben geverbaliseerd hoe ze moeder thuis hebben aangetroffen en wat moeder hun heeft verklaard over het gedrag van verdachte, zoals hiervoor beschreven. De rechtbank hecht dan ook de meeste waarde aan de eerste verklaring van moeder over het incident, zoals geverbaliseerd in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Die verklaring wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van de verbalisanten, daar waar zij hebben verklaard dat moeder zichtbaar geëmotioneerd en hevig overstuur was, en van de getuige [getuige 1] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 3 [8]
Op 26 april 2017 waren getuige [getuige 2] [9] en getuige [getuige 3] [10] met vrienden bij de voetbalkooi in Ede. Opeens zagen zij een man met een groot mes lopen. Die man sloeg met dat mes tegen de palen van het hekwerk van de voetbalkooi. De vriendengroep is toen weggerend, omdat ze bang waren voor de man. Deze man bleek verdachte te zijn. [11]
Verdachte heeft verklaard dat hij niemand bedreigd heeft en dat hij gefrustreerd was. Daarom is hij met een mes buiten tegen goederen tekeer gegaan. Verdachte begrijpt dat dat als angstig en bedreigend kan worden ervaren door personen. [12]
Uit het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie blijkt dat het mes dat bij verdachte in beslag is genomen een broodmes betreft dat naar zijn aard geschikt is om als steekwapen te gebruiken. Gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder het mes werd aangetroffen, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit mes voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het mes is daarom een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie. [13]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks6 maart 2017 te Ede, [slachtoffer] (verdachtes moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] tegen haar hoofd,
althans haar lichaamgeslagen en
/ofdreigend de woorden toegevoegd: 'ik sla je niet, ik veeg je over het hoofd' en
/of'als ik je sla, dan ben je dood' en
/of'ga zo door, dan maak ik je dood, echt waar hoor', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks1 maart 2017 te Ede, [slachtoffer] (verdachtes moeder) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte een (brood)mes tegen de keel van voornoemde [slachtoffer] gehouden en
/ofhaar opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: 'ik maak je dood', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks26 april 2017 te Ede, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een broodmes,
althans een mes, in elk geval een voorwerp,waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2
Het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 3
Handelen in strijd met artikel 27, lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch onderzoek d.d. 23 juni 2017, opgemaakt door H.R.J. ter Borg, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie, zakelijk weergegeven:
“Er lijkt bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een ontwikkelingsstoornis in het autistische spectrum. Daarnaast wordt een ontwikkeling waargenomen in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het ten laste gelegde was er sprake van deze stoornis. Onderzoeker is van mening dat de ASS de keuzevrijheid van betrokkene zeer begrensde en dat zijn rigiditeit versterkt werd door een problematische binding met zijn moeder. Door zijn stoornis raakt hij snel gespannen en beschikt hij niet over emotieregulatiemechanismen om de opwinding te laten afvloeien en door zijn benauwende relatie met zijn moeder kan hij incidenteel niet autonoom denken en handelen. Onderzoeker adviseert betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten.”
De rechtbank heeft ook kennis genomen van een psychiatrisch onderzoek d.d. 5 juli 2017, opgemaakt door drs. E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie, zakelijk weergegeven:
“Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een autismespectrumstoornis, actuele ernst ernstig, zonder bijkomende verstandelijke beperkingen. Vanuit zorg en forensisch perspectief kan bijkomend gesproken worden van een ouder-kind relatieprobleem. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er sprake van genoemde ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De interactie tussen de mate van doorwerking van de autismespectrumstoornis in inzicht en sturing enerzijds, en contextuele factoren als woonsituatie en relatie tot moeder anderzijds, maken dat aannemelijk is dat onderzochte beperkt is geweest in zijn keuzevrijheid van handelen. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.”
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Verdachte is aldus strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel dwangverpleging wordt opgelegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist. Ook aan de overige vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Er is reeds gebleken dat hulpverlening in een vrijwillig kader kansloos is. Verdachte heeft niet willen meewerken aan een maatregelenrapport, waardoor de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet aan de orde is. Kaal afstraffen verandert volgens de officier van justitie niets aan het recidivegevaar. Verdachte is inmiddels geplaatst met een rechterlijke machtiging, maar volgens de officier van justitie biedt een rechterlijke machtiging onvoldoende zekerheid over een voldoende ingekaderde en langdurige behandeling van verdachte en onvoldoende garanties voor de bescherming van de maatschappij. Ter zake van de onder feit 3 ten laste gelegde overtreding heeft de officier van justitie toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht geëist, gelet op zijn eis ten aanzien van de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde misdrijven.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen goed, te weten het broodmes, verbeurd wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging om aanhouding van de zaak gevraagd om af te wachten of de rechterlijke machtiging verlengd wordt. Verdachte wil dat traject namelijk vrijwillig doorzetten en bevindt zich daar op zijn plek. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om aanhouding van de zaak om een maatregelenrapport te laten opmaken ten behoeve van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 juli 2017;
- een voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van Reclassering Nederland, gedateerd 7 september 2017;
- een multidisciplinair rapport van H.R.J. ter Borg, GZ- psycholoog, gedateerd 23 juni 2017 en van drs. E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, gedateerd 5 juli 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder overwogen dat verdachte zijn moeder meermalen met de dood bedreigd heeft. Daarbij heeft hij zelfs een keer een mes op de keel van zijn moeder gezet. Door zijn handelen heeft verdachte zijn moeder veel angst aangejaagd. Moeder zelf is hulpbehoevend vanwege een longaandoening en zij is daarom bovengemiddeld kwetsbaar. Naast deze strafbare feiten, heeft verdachte ook nog op straat rondgelopen met een broodmes in zijn hand. Een dergelijk feit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De vraag is welke straf en/of maatregel aan deze verdachte voor het plegen van deze feiten, in het bijzonder de feiten 1 en 2, moet worden opgelegd.
Gezien de documentatie van verdachte is het niet de eerste keer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan dergelijke feiten. Verdachte is reeds meerdere malen veroordeeld voor geweldsdelicten tegen zijn moeder, ook nog zeer korte tijd voor het plegen van de onderhavige delicten. Daarbij heeft verdachte deels voorwaardelijke gevangenisstraffen gekregen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om toch weer de fout in te gaan. De rechtbank acht het nogmaals opleggen van bijzondere voorwaarden, gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke straf, dan ook niet aan de orde.
Uit het psychologisch rapport van 23 juni 2017 en het psychiatrisch rapport van 5 juli 2017 komt als conclusie naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een autismespectrumstoornis. Uit het rapport van de psychiater volgt verder dat verdachte zich vanuit zijn stoornis nauwelijks kan onttrekken aan de invloed van zijn moeder. Het recidivegevaar wordt door de psychiater als gemiddeld tot hoog ingeschat en door de psycholoog als hoog. Meerdere keren is gebleken dat tijdens ruzies tussen moeder en verdachte er een zeer risicovolle situatie kan ontstaan die tot een noodlottige uitkomst zou kunnen leiden. Vanuit beveiligingsperspectief is intramurale beveiliging nodig. De voorgeschiedenis leert echter dat verdachte doorgaans voortijdig behandeling of begeleiding afbreekt om terug te keren naar de thuissituatie bij moeder. Gelet op de beschreven problematiek van verdachte is kaal afstraffen zonder het opleggen van een behandeling niet opportuun naar het oordeel van de rechtbank. Beide deskundigen hebben de rechtbank twee afdoeningsopties geadviseerd: oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden of de huidige rechterlijke machtiging laten doorlopen.
De psychiater heeft vanuit beveiligingsperspectief een lichte voorkeur voor de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Een rechterlijke machtiging zou een passend kader voor behandeling kunnen zijn, maar dan moet verdachte wel in voldoende mate ondersteund worden in het bewaken van de afstand tot moeder. De praktijk leert echter dat vanuit de BOPZ terughoudendheid bestaat met het opleggen van beperkingen. De houding van moeder jegens verdachte is bepalend voor het al dan niet slagen van een behandeling in het kader van een rechterlijke machtiging, aldus de psychiater.
Uit de rapporten van de deskundigen komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat moeder zich herhaaldelijk bemoeid heeft met het onderzoek en met verdachte. De rechterlijke machtiging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ontoereikend om verdachte adequaat te kunnen behandelen en om het recidiverisico in te perken. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de behandeling van verdachte in het kader van de rechterlijke machtiging thans goed verloopt. De verdediging heeft die stelling ter terechtzitting onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dan ook niet de zaak aanhouden om af te wachten of de rechterlijke machtiging verlengd wordt.
De reclassering heeft de mogelijkheid van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden onderzocht. Daarbij is zij tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk is gebleken om forensische voorwaarden te adviseren, omdat verdachte niet in gesprek wenste te gaan met de reclassering en zijn raadsvrouw geen toestemming gaf om inlichtingen in te winnen bij de kliniek waar hij nu verblijft. Om deze reden heeft de reclassering geen maatregelenrapport kunnen opmaken. Nu verdachte duidelijk heeft gemaakt dat hij niet wenst mee te werken aan het opmaken van een maatregelenrapport, ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden om alsnog te proberen een maatregelenrapport te laten opmaken. De rechtbank mist bij verdachte de bereidheid tot duurzame medewerking aan behandeling.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen waaronder de adviezen van de deskundigen, de ernst van de feiten, de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek en het ontbreken van een (voldoende) behandelbereidheid, alsmede het recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat zij geen andere keus heeft dan aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Aan alle voorwaarden voor oplegging van deze vergaande maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde bedreigingen met de dood zijn misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals bedoeld in artikel 38e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde bedreigingen gingen bovendien vergezeld van niet-verbaal agressief gedrag, waarbij in een geval ook een mes is gebruikt. Dit betekent dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet gemaximeerd is.
De rechtbank legt derhalve ten aanzien van de bewezenverklaarde misdrijven onder de feiten 1 en 2 aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel dwangverpleging op. De rechtbank acht het niet opportuun om verdachte voor die feiten daarnaast nog een vrijheidsstraf op te leggen. Gelet op de op te leggen maatregel acht zij ten aanzien van de bewezenverklaarde overtreding onder feit 3 een schuldigverklaring zonder oplegging van straf aangewezen.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan [slachtoffer] toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het onder feit 2 en 3 bewezenverklaarde is begaan.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Door de officier van justitie is een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling aanhangig gemaakt. Het gaat om de voorwaardelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van zes weken, die door de meervoudige kamer in het arrondissement Gelderland op 7 februari 2017 voorwaardelijk is opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevraagd om de verlenging van de proeftijd met één jaar, nu de officier van justitie geëist heeft dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf is niet opportuun gelet op bovengenoemde eis.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en heeft daarbij aangevoerd dat het onwenselijk is dat verdachte een gevangenisstraf ondergaat.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gedurende de proeftijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd zodat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Gelet daarop, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen. Voor verlenging van de proeftijd ziet de rechtbank gezien oplegging van de dwangmaatregel geen aanleiding.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 14b, 33, 33a, 37a, 37b, 57, 62, 91 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 27, 54 en 56 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 wijst af de verzoeken van de verdediging tot aanhouding van de zaak;
 gelast dat verdachte wegens het bewezenverklaarde onder de feiten 1 en 2
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
 bepaalt ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 3 dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: broodmes;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 12 mei 2017, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de rechtbank te arrondissement Gelderland van 7 februari 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. Y. Cenik en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2017.
Mr. Van der Mei en mr. Stoet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017106330, gesloten op 8 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 6-7.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45-46.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 15.
5.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017106330, gesloten op 8 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 8.
8.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017189863, gesloten op 7 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 10.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 12.
11.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 5.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 19.
13.Het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie, p. 16.