ECLI:NL:RBGEL:2017:4913

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
C/05/303871 HA ZA 16-301
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onttrekkingen door voormalig bestuurder en gelieerde vennootschappen

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Optimus Consultium B.V. (OC) betaling van een bedrag van € 1.009.599,00 van de gedaagden, waaronder de voormalig bestuurder en gelieerde vennootschappen. De vordering is gebaseerd op onttrekkingen die door de voormalig bestuurder zijn gedaan aan de vennootschap zonder toestemming en zonder dat deze onttrekkingen ten goede kwamen aan de onderneming. De rechtbank Gelderland heeft op 19 juli 2017 vonnis gewezen in deze civiele zaak, waarin de feiten en de procedure worden uiteengezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een deskundigenonderzoek nodig is om de juistheid van de door de accountant opgestelde lijsten en de correcties daarop te beoordelen. De rechtbank heeft de heer [naam 1] RA benoemd als deskundige, die met bijstand van zijn collega's het onderzoek zal uitvoeren. De partijen zijn verplicht om mee te werken aan dit onderzoek. De rechtbank heeft verder bepaald dat OC c.s. een voorschot van € 30.250,00 moet deponeren voor de kosten van de deskundige. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/303871 / HA ZA 16-301
Vonnis van 19 juli 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPTIMUS CONSULTIUM B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIKW CONSULTING B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPTIMUS AEDIFICIUM B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIKW ASTRAGY B.V.,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIKW ACADEMY B.V.,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIKW SERVICES B.V.,
alle gevestigd te Nieuwegein,
eiseressen,
advocaat mr. B.P.J.M.L. Vliexs te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te Angeren,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te Angeren,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADBW B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YETT B.V.,
gevestigd te Angeren,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PEXX INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Kaatsheuvel,
gedaagden,
advocaat mr. W.P. Ganzeboom te Nijmegen.
Partijen zullen hierna OC c.s. en [gedaagde partij]. genoemd worden.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 september 2016
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 31 januari 2017 en de daarin vermelde stukken
  • de akte uitlating na comparitie van OC c.s.
  • de akte uitlating na comparitie van [gedaagde partij].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Optimus Consultium B.V. (hierna: OC) is bestuurder/enig aandeelhouder van eiseressen sub 2. tot en met 6.
2.2.
[naam bestuurder/aandeelhouder] (hierna: [naam bestuurder/aandeelhouder]) is bestuurder/enig aandeelhouder van [gedaagde 2] B.V. (hierna: [gedaagde 2]). [gedaagde 2] is op haar beurt bestuurder/enig aandeelhouder van gedaagden sub 3 tot en met 5.
2.3.
[gedaagde 2] hield 20% van de aandelen in OC en was statutair medebestuurder van OC. [gedaagde 2] was financieel directeur van OC, in de persoon van [naam bestuurder/aandeelhouder]. Tussen [gedaagde 2] en OC bestond een managementovereenkomst en een rekening-courantverhouding.
2.4.
[naam bestuurder/aandeelhouder] voerde tot 2014 de administratie voor OC. Vanaf 2014 is de administratie van OC gevoerd door een extern accountantskantoor. [naam bestuurder/aandeelhouder] heeft tot en met het boekjaar 2014 de jaarrekening opgesteld.
2.5.
[gedaagde 2] is bij aandeelhoudersbesluit van 12 april 2016 ontslagen als statutair bestuurder van OC.
2.6.
[gedaagde 2], de overige aandeelhouders van OC en OC hebben een overeenkomst gesloten waarin afspraken over de beëindiging van de samenwerking zijn vastgelegd. Deze overeenkomst is op 18 april 2016 ondertekend.
2.7.
In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd, samengevat weergegeven, dat [gedaagde 2] haar aandelen in OC aan OC verkoopt tegen een koopprijs van € 40.000,00 en dat de managementovereenkomst tussen [gedaagde 2] en OC per 1 mei 2016 als beëindigd geldt. Tevens is afgesproken dat [gedaagde 2] en OC de rekening-courantpositie uiterlijk per 30 april 2016 in hoogte hebben vastgesteld en door een accountant hebben laten controleren. Indien er niet binnen vier weken na ondertekening van de overeenkomst tot deze vaststelling van de rekening-courantpositie zou zijn gekomen, zouden partijen in onderling overleg een bindend adviseur benoemen en als zij daarover geen overeenstemming bereikten, kon ieder der partijen de rechtbank verzoeken een bindend adviseur te benoemen. De kosten van het advies zouden voor rekening van OC zijn.
2.8.
[gedaagde 2] heeft de aandelen in OC op 18 april 2016 aan OC geleverd.
2.9.
Vaststelling van de rekening-courantpositie op de hiervoor genoemde wijze heeft niet plaatsgevonden, noch heeft betaling plaatsgevonden van de hiervoor genoemde koopprijs van de aandelen, hetgeen zijn oorzaak vindt in het feit dat OC direct na het sluiten van de overeenkomst de rekening-courantpositie zelf in kaart heeft gebracht en in dat kader tot de vaststelling is gekomen dat [naam bestuurder/aandeelhouder], althans [gedaagde 2], in verband met privé-onttrekkingen aan OC c.s. nog een aanzienlijk bedrag aan OC is verschuldigd, wat door [naam bestuurder/aandeelhouder] in daarop met hem gevoerde gesprekken is erkend.
2.10.
OC heeft de hiervoor genoemde onttrekkingen in eerste instantie zelf becijferd op een bedrag van € 1.600.000,00.
2.11.
In verband met het voorgaande heeft OC c.s. na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter verschillende conservatoire (derden)beslagen gelegd ten laste van [naam bestuurder/aandeelhouder], [gedaagde 2] en haar dochtervennootschappen.
2.12.
Daarna heeft OC c.s. [naam accounant] Accountants en Adviseurs B.V. (hierna: [naam accounant]) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de rekening-courantverhouding tussen [gedaagde 2] en OC vanaf 2007 tot het moment van uittreden van [gedaagde 2]. [naam accounant] heeft dit onderzoek verricht en daarvan op 2 juni 2016 een rapport uitgebracht, waarin een door [gedaagde 2] af te rekenen saldo is vermeld van € 1.009.599,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
OC c.s. vordert dat [gedaagde partij]. bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.009.599,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2016 tot de dag van volledige betaling, alsmede tot betaling van proceskosten en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
OC c.s. baseert de omvang van haar vordering op het door [naam accounant] becijferde bedrag van € 1.009.599,00 - kort weergegeven - bestaande uit de som van de in de financiële administratie weergegeven rekening-courantpositie per 1 mei 2016 van € 52.241,00, een bedrag van € 90.315,00 aan posten die voor rekening van OC c.s. zijn gekomen terwijl die voor rekening van [gedaagde partij]. zijn en een bedrag van € 867.043,00 aan opnames door [gedaagde partij]. die niet in de stukken zijn verantwoord. OC c.s. voert aan dat zij bij het in kaart brengen van de rekening-courantverhouding na de beëindiging van de samenwerking heeft ontdekt dat [naam bestuurder/aandeelhouder] jarenlang grote sommen geld van diverse bankrekeningen van OC c.s. heeft onttrokken ten behoeve van zichzelf, zijn B.V. ‘s (gedaagden sub 2 tot en met 5) en ten behoeve van derden, een en ander zonder dat daarvoor toestemming door OC c.s. was gegeven, terwijl deze onttrekkingen niet in relatie stonden met de door OC c.s. gedreven ondernemingen, er geen financiële verantwoording voor deze onttrekkingen is gegeven en deze onttrekkingen evenmin in het belang van de ondernemingen van OC c.s. waren. Er is daarmee volgens OC c.s. sprake van onverschuldigde betaling door OC c.s., onrechtmatige daad gepleegd door [gedaagde partij]. en bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW van [gedaagde 2].
3.3.
[gedaagde partij]. voert verweer. [naam bestuurder/aandeelhouder] erkent dat hij privé betalingen heeft gedaan van de bankrekeningen van OC c.s., maar stelt dat hij deze betalingen heeft verrekend in rekening-courant, dan wel heeft terugbetaald. Alle betalingen zijn verantwoord en in de jaarrekeningen neergelegd, die tot en met het jaar 2014 door de aandeelhouders zijn goedgekeurd. Er is derhalve geen sprake van onverschuldigde betaling of onrechtmatige daad. Het onderzoek van [naam accounant] is onvolledig en onzorgvuldig en kan niet als bewijs voor de stellingen van OC c.s. dienen. Zonder onderliggende facturen, bonnen en betaalafspraken kan [gedaagde partij]. de bevindingen van [naam accounant] niet verifiëren. De door [naam accounant] toegepaste systematiek is bovendien onjuist, omdat alleen boekingen die via de bankrekeningen van OC liepen zijn onderzocht, en dus mutaties die niet via de bankrekeningen liepen niet zijn betrokken bij de opstelling. Ook verschuivingen in de rekening-courantverhoudingen tussen verschillende aandeelhouders blijken niet uit de bankmutaties. In de berekening zitten telfouten en dubbeltellingen. Het was binnen OC tot en met het boekjaar 2014 gebruikelijk om belastingaanslagen van de persoonlijke vennootschappen van de aandeelhouders via de bankrekening van OC te betalen. Ook na het boekjaar 2014 werd dit zo gedaan door alle aandeelhouders. Deze betalingen werden terugbetaald of verrekend in rekening-courant. Sowieso gold dat voor elke betaling een tweede fiattering vereist was. Het moet er daarom voor worden gehouden dat toestemming bestond om belastingaanslagen van de persoonlijke vennootschappen via de bankrekening van OC te voldoen. OC en [naam accounant] hebben met een onjuist bedrag aan managementfee gerekend. Over de jaren van 2007 tot en met 2011 is een bedrag van € 114.240,00 te weinig aan managementfee gerekend, waarmee rekening moet worden gehouden als zou komen vast te staan dat [gedaagde 2] nog enig bedrag aan OC schuldig is. Voor zover OC c.s. enige vordering op [gedaagde partij]. zou hebben, moet deze vordering worden verrekend met de geldlening van [gedaagde 2] aan OC betreffende de koopsom van de aandelen van € 40.000,00. Bovendien heeft [gedaagde 2] als oud-aandeelhouder van OC met een belang van 20% recht op één vijfde deel van enig aan OC toekomend saldo tot en met 30 april 2016, en dient de vordering van OC in ieder geval tot dat deel te worden afgewezen. Wat betreft de grondslag onverschuldigde betaling geldt dat de vordering die ziet op de periode vóór 1 mei 2011 is verjaard, aldus [gedaagde partij]. OC houdt zich verder niet aan het bepaalde in de beëindigingsovereenkomst, omdat zij niet, zoals in die overeenkomst is vastgelegd, in overleg met [gedaagde 2] tot een vaststelling van de rekening-courantpositie is gekomen en niet heeft geprobeerd om met [gedaagde 2] tot overeenstemming te komen over de benoeming van een bindend adviseur.

4.De beoordeling

4.1.
OC c.s. vordert een bedrag van € 1.009.599,00 van [gedaagde partij].
Dit bedrag is gebaseerd op de som van het door [naam accounant] in haar onderzoek en rapport berekende bedrag van € 867.043,00 en de rekening-courantpositie per 1 mei 2016 van € 142.556,00, die is vastgesteld aan de hand van de jaarstukken van eerdere jaren en na correcties in verband met kosten over 2014 en 2015 die voor rekening van [naam bestuurder/aandeelhouder] zijn. Het bedrag van € 867.043,00 heeft [naam accounant] berekend door de financiële transacties in kaart te brengen over de jaren 2007 tot en met mei 2016, waarbij het gaat om bankmutaties, betalingen ten behoeve van belastingaanslagen, pintransacties en credit cardtransacties, afgezet tegen de bedragen waar [naam bestuurder/aandeelhouder], althans [gedaagde 2], recht op had zoals de managementfee en andere kosten in verband met de werkzaamheden door [naam bestuurder/aandeelhouder]. OC c.s. baseert de hoogte van haar vordering op de lijsten die [naam accounant] van de genoemde transacties heeft opgesteld en op de conclusies die [naam accounant] daaruit heeft getrokken.
4.2.
OC c.s. baseert haar vordering op kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW, onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Impliciet stelt OC c.s. ook dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichting om (privé)opnames en (privé)overboekingen van de bankrekeningen van OC c.s. te boeken in de rekening-courantverhouding en deze af te rekenen met OC.
4.3.
De voorgaande grondslagen lijken uitsluitend betrekking te hebben op een handelen of nalaten van [naam bestuurder/aandeelhouder] en [gedaagde 2]. Niet duidelijk is of deze gronden ook betrekking hebben op de vorderingen jegens de andere gedaagden, althans dit is niet door OC toegelicht. Mogelijk kan deze grond worden gevonden in de omstandigheid dat deze andere gedaagden welbewust van de gestelde tekortkomingen en of onrechtmatige handelingen hebben geprofiteerd, waarin onder omstandigheden een onrechtmatig handelen kan zijn gelegen, maar een beoordeling daarvan kan achterwege blijven nu aan de vorderingen mede een onverschuldigde betaling aan de vordering tegen deze gedaagden ten grondslag is gelegd en, zoals hierna zal blijken, met een beoordeling op deze grondslag kan worden volstaan.
4.4.
Feitelijk is de kern van de zaak of [gedaagde partij]. onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen van OC c.s., zonder dat daartoe door OC c.s. toestemming was gegeven en zonder dat deze onttrekkingen ten goede kwamen aan de ondernemingen van OC c.s., terwijl [gedaagde partij]. deze onttrekkingen niet in rekening-courant heeft geboekt, waarbij het, meer specifiek, gaat om de vraag of de bevindingen van [naam accounant] daarover, die de basis zijn voor de vordering, juist zijn.
4.5.
[gedaagde partij]. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de bevindingen van [naam accounant], zoals hiervoor vermeld onder 3.3.
4.6.
De rechtbank vindt het nodig dat zij over de bevindingen van [naam accounant] wordt voorgelicht door een deskundige, en het voornemen daartoe is met partijen reeds besproken tijdens de comparitie, naar aanleiding waarvan partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover bij akte uit te laten, waarvan zij gebruik hebben gemaakt. De rechtbank zal nu een deskundigenonderzoek bevelen, waartoe hierna instructies aan partijen worden gegeven.
4.7.
De rechtbank zal nu eerst ingaan op een aantal andere verweren die [gedaagde partij]. heeft gevoerd.
4.8.
[gedaagde 2] heeft als verweer aangevoerd dat OC zich niet aan de afspraak houdt als vastgelegd in de beëindigingsovereenkomst, door niet in overleg met OC c.s. de rekening-courantpositie vast te stellen en evenmin, nu daartoe kennelijk geen overeenstemming is bereikt, in onderling overleg een bindend adviseur te benoemen die tot een vaststelling daarvan kan komen. [gedaagde 2] verbindt aan haar stellingen op dit punt echter geen juridische consequenties, zodat de rechtbank deze niet hoeft te beoordelen.
4.9.
Verder voert [gedaagde partij]. het verweer dat de jaarrekeningen tot en met het jaar 2014 zijn goedgekeurd, waarmee OC c.s. kennelijk hebben ingestemd met de daaraan ten grondslag liggende administratie en mutaties. Dit verweer wordt verworpen, reeds omdat een goedkeuring niet geacht kan worden mede te zien op (ten onrechte) niet geboekte, en aldus voor OC c.s. niet zichtbare, posten.
4.10.
[gedaagde partij]. stelt dat het binnen OC gebruikelijk was om ook na 2014 belastingaanslagen van persoonlijke vennootschappen via de rekeningen van OC te voldoen en dat het haar daarom niet is aan te rekenen dat zij een aantal belastingaanslagen van de rekening van OC heeft laten betalen. Echter ook als deze stelling juist zou zijn, want dat staat niet vast, volgt daaruit niet dat deze betalingen niet op enig moment met OC verrekend moeten worden. Het deskundigenonderzoek, zoals hiervoor is aangekondigd, dient mede te zijn gericht op de vraag in hoeverre sprake is van door OC betaalde belastingaanslagen van [gedaagde partij]. die nog niet met OC c.s. zijn afgerekend.
4.11.
[gedaagde partij]. heeft voorts aangevoerd dat vanaf 2014 geen betalingen konden plaatsvinden als niet ten minste twee van de gemachtigden tot de bankrekeningen van OC c.s. daarvoor goedkeuring hadden verleend, waarin kennelijk de stelling ligt besloten dat [naam bestuurder/aandeelhouder] vanaf 2014 nooit alleen betalingen heeft gedaan maar altijd met de goedkeuring van een andere gemachtigde binnen OC. OC heeft betwist dat deze door [naam bestuurder/aandeelhouder] gestelde afspraak is uitgevoerd, maar hoe dit ook zij, de stelling van [naam bestuurder/aandeelhouder] laat onverlet dat een afrekening van deze betalingen zal moeten plaatsvinden, voor zover dat nog niet is gebeurd. Immers ook als een andere gemachtigde tot die bankrekening goedkeuring geeft voor een bepaalde betaling, volgt daaruit niet dat daarmee ook wordt ingestemd met het niet terugbetalen van die (privé)betaling en het niet boeken in rekening-courant.
4.12.
Verder voert [naam bestuurder/aandeelhouder] het verweer dat bij de bevindingen van [naam accounant] sprake is van telfouten en dubbeltellingen in het rapport van [naam accounant] en dat [naam accounant] een verkeerde systematiek heeft gebruikt. Dat verweer hoeft thans, in afwachting van het deskundigenbericht, geen bespreking. In het uit te voeren deskundigenonderzoek zal naar voren moeten komen of en in hoeverre van de bevindingen van [naam accounant] kan worden uitgegaan.
4.13.
Partijen verschillen van mening over de inhoud van de afspraken die zijn gemaakt over de (hoogte van de) managementfees. Volgens OC had [gedaagde 2] recht op een totaalbedrag van € 870.048,00 inclusief btw over de periode van juli 2007 tot en met april 2016 (gespecificeerd in productie 12 bij dagvaarding). Volgens [gedaagde 2] gold over de jaren 2007 tot en met 2011 met OC de afspraak dat hij maandelijks € 1.300,00 per wekelijks gewerkt dagdeel zou ontvangen. Zij stelt dat zij zeven dagdelen per week werkzaamheden voor OC verrichtte en maandelijks recht had op € 9.100,00 managementfee, zijnde per jaar € 109.200,00. OC heeft volgens [gedaagde 2] derhalve in haar berekening te weinig managementfee meegerekend, namelijk € 19.200,00 per jaar te weinig gedurende vijf jaren. In totaal is volgens [gedaagde 2] een bedrag van € 114.240,00 inclusief btw ten onrechte niet als managementfee meegerekend. Bovendien stelt [gedaagde 2] dat zij ook recht had op additionele fees. OC heeft vervolgens haar standpunt over de inhoud van de gemaakte afspraken over de managementfee nader toegelicht en een nieuwe berekening overgelegd (productie 22). In die berekening staat een totaalbedrag vermeld van € 1.024.311,62 waarop [gedaagde 2] recht had over de jaren 2007 tot en met 2016.
In het geval uiteindelijk een bedrag wordt vastgesteld waarop OC c.s. nog recht heeft, zal de hoogte van de managementfee in het kader van verrekening aan de orde komen. Daarover kunnen partijen zich mogelijk, indien daartoe aanleiding bestaat en door de rechtbank gelegenheid wordt gegeven, in een later stadium uitlaten.
4.14.
[gedaagde partij]. heeft tot slot nog een verjaringsverweer gevoerd, inhoudende dat de OC geen terugbetaling meer kan vorderen van betalingen gedaan vóór mei 2011. De vordering van OC vloeit echter voort uit gestelde onttrekkingen vanaf 2012, zodat reeds daarom aan dit verjaringsverweer voorbij wordt gegaan.
Deskundigenonderzoek
4.15.
Zoals hiervoor al is overwogen acht de rechtbank het nodig een deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de juistheid van de door [naam accounant] opgestelde lijsten en de correcties daarop.
4.16.
Omdat de vordering is gebaseerd op de door [naam accounant] opgestelde lijsten en correcties daarop, dient het onderzoek zich te beperken tot een beoordeling van de juistheid daarvan. Meer specifiek gaat het om een beoordeling van de juistheid van de producties 21, 22 en 23 die bij akte overlegging aanvullende producties door OC c.s. zijn overgelegd. Hieruit volgt dat de door [gedaagde partij]. voorgestelde uitgebreide vraagstelling niet wordt overgenomen. Uitgangspunt is dat er inzicht moet worden gekregen in de hoogte van door [gedaagde partij]. niet financieel verantwoorde betalingen ten laste van OC c.s. over de periode van 1 januari 2012 tot 1 mei 2016. Binnen dit kader dient de deskundige met voldoende mate van vrijheid een breed onderzoek te verrichten. De uitgebreide vraagstelling die [gedaagde partij]. voor ogen staat past daar niet in.
Het is aan [gedaagde partij]. om de deskundige te wijzen op de in haar vragen tot uitdrukking gebrachte elementen van onderzoek. Vervolgens is het aan de deskundige om deze al dan niet, en in een door hem gekozen vorm, in het onderzoek te betrekken. Ook de door OC c.s. voorgestelde vraagstelling wordt niet overgenomen omdat deze niet is gericht op waarover het hier moet gaan, immers beoordeling van de juistheid van het door [naam accounant] uitgevoerde onderzoek.
4.17.
Concluderend, zullen aan de deskundige de hierna onder de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. De vraagstelling is er mede op gericht om naast een beoordeling van de bevindingen van [naam accounant], duidelijkheid te verkrijgen ten laste van welke vennootschap van OC c.s. de in het onderzoek van [naam accounant] betrokken betalingen steeds zijn gedaan en aan welke (rechts)persoon van [gedaagde partij]. deze ten goede zijn gekomen. Mogelijk zullen de aldus te onderscheiden mutaties van belang zijn voor de beoordeling van de afzonderlijke posities van de afzonderlijke eisers en de afzonderlijke gedaagden.
4.18.
Partijen hebben zich in hun aktes uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige. Partijen stellen ieder verschillende deskundigen voor, terwijl zij daarover tijdens de comparitie nog eensgezind waren, althans akkoord waren met de benoeming van een deskundige van een van drie toen besproken kantoren. De rechtbank zal de heer [naam 1] RA van het tijdens de comparitie besproken kantoor Q accountants & belastingadviseurs te Nijmegen als deskundige benoemen. Partijen waren het tijdens de comparitie over de benoeming van een van de medewerkers van dit accountantskantoor eens en van bezwaren tegen benoeming van deze deskundige is niet gebleken. De deskundige heeft desgevraagd laten weten vrij te staan om het onderzoek te verrichten. Hij zal zich bij de uitvoering van het onderzoek laten ondersteunen door zijn collega’s [naam 2] RA en [naam 4] AA. De deskundige heeft aangegeven dat voor de uitvoering van de werkzaamheden Standaard 4400N ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’ als uitgangspunt wordt gehanteerd. De hoogte van het voorschot bedraagt € 30.250,00 inclusief btw, berekend op basis van 166 uur tegen een uurtarief van € 150,00.
4.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door OC c.s. moeten worden betaald.
4.20.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.21.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
4.22.
In afwachting van het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Welke betalingen zijn er door OC c.s. in de periode 1 januari 2012 tot 1 mei 2016 gedaan aan [gedaagde partij]. en gelieerde derden?;
Welk karakter hadden deze betalingen op basis van omschrijving en onderliggende bescheiden?;
Welke betalingen zijn in rekening-courant met [gedaagde partij]. en gelieerde derden geboekt en welke betalingen zijn niet in rekening-courant met [gedaagde partij]. en gelieerde derden geboekt?;
Welke afwijkingen zijn er tussen de op basis van 1 t/m 3 zelfstandig opgebouwde lijst en de lijst van [naam accounant]?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
de heer [naam 1] RA, met bijstand van [naam 2] RA en [naam 4] AA (allen werkzaam bij [naam 3]), [adres deskundige].
5.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
5.4.
bepaalt dat OC c.s. binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
5.5.
bepaalt dat OC c.s. binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 30.250,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
5.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
5.7.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
5.8.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
5.9.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. J.R. Veerman,
5.10.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
5.11.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 6 december 2017, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
5.12.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van OC c.s. of voor bepaling datum vonnis,
5.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. J.M.J.M. Doon en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017.
Coll. AEP