ECLI:NL:RBGEL:2017:4888

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
C/05/269151 HA ZA 14-459
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de levering van een kavel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen eiser en gedaagde over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die op 8 mei 2014 is gesloten. Eiser heeft gesteld dat hij recht heeft op de levering van een kavel grond, zoals vastgelegd in de overeenkomst, en heeft bewijs geleverd in de vorm van een schets die tijdens een comparitie bij het gerechtshof is gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze schets deel uitmaakt van de overeenkomst en dat gedaagde verplicht is om de overeengekomen kavel aan eiser te leveren. Eiser heeft daarnaast schadevergoeding gevorderd, omdat hij stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming of bewuste misleiding door gedaagde. De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, en de rechtbank heeft gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis bevat een verklaring voor recht dat gedaagde gehouden is om aan eiser de kavel te leveren, en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van een notariële leveringsakte indien gedaagde niet vrijwillig meewerkt aan de levering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/269151 / HA ZA 14-459 / 167
Vonnis van 9 augustus 2017
in de zaak van
[EISER],
wonende te [plaats X], [gemeente Z],
eiser,
advocaat mr. W.J.M. van Ophuizen te Lienden,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [plaats Y], [gemeente Z],
gedaagde,
advocaat mr. W. van de Velde te Rhenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 februari 2017
  • de akte met producties van [eiser]
  • de antwoordakte met producties van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 22 februari 2017.
2.2.
In voormeld vonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de bewezen verklaarde overeenstemming over de situering van de kavel volgens de als productie 24 overgelegde tekening dezelfde tekening over te leggen, met daarin de maatvoering en referentiepunten naar aanleiding van de bestaande kadastrale grenzen en/of fysieke punten in het landschap (rov. 2.20). [Gedaagde] heeft daar bij antwoordakte op kunnen reageren. Verder zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aanvullende eis van [eiser] tot betaling van schadevergoeding, ingesteld bij akte van 8 januari 2015.
De tekening
2.3. [
Eiser] heeft als productie 49 een tekening overgelegd, conform de als productie 24 overgelegde tekening, met daarin opgenomen de maatvoering en referentiepunten in relatie tot de bestaande kadastrale grenzen en/of fysieke punten in het landschap. De aan [eiser] te leveren kavel is op die tekening ingetekend in de vorm van een groen gearceerde kavel, inclusief een rood gearceerde ‘bocht’ in verband met de bereikbaarheid van het bedrijfsgebouw voor leveranciers. Referentiepunten zijn de [B-straat] en [A-straat], alsmede het (rood omrande) bestaande bouwblok op het perceel.
2.4. [
Gedaagde] maakt in zijn antwoordakte bezwaar tegen de door [eiser] als productie 49 overgelegde tekening. [Gedaagde] voert aan dat die tekening weliswaar qua ligging overeenkomt met rov. 2.20 van het vonnis van 22 februari 2017, maar dat de tekening fors afwijkt van de tekst van de overeenkomst die is gesloten op de comparitie bij het gerechtshof op 8 mei 2014. Op de door [eiser] overgelegde tekening is 1040 m2 bebouwbaar ingetekend in plaats van de op 8 mei 2014 overeengekomen 375 m2. [Gedaagde] heeft bij zijn antwoordakte 11 producties overgelegd, waaronder productie 10, waarin hij twee alternatieve mogelijkheden heeft uitgewerkt op twee tekeningen. [Gedaagde] verzoekt de rechtbank overeenkomstig een van die twee opties een perceel grond aan [eiser] toe te wijzen.
2.5.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] zich kennelijk nog altijd uitsluitend baseert op de schriftelijk vastgelegde overeenkomst bij het gerechtshof op 8 mei 2014, waarin staat dat het gaat om een perceel waarop door [eiser] een voor leveranciers bereikbaar bedrijfsgebouw van in ieder geval 15 bij 25 meter kan worden gebouwd. [gedaagde] miskent niet alleen dat daar niet staat
maximaal 375 m2 bebouwbaar, maar een perceel van 4000 m2 zodanig gelegen dat daarop een bedrijfsgebouw van
in ieder geval 15 bij 25 meterkan worden gebouwd
,maar miskent tevens het oordeel van de rechtbank dat [eiser] het bewijs heeft geleverd dat de als productie 6A overgelegde schets tot uitgangspunt is genomen bij de overeenkomst die partijen op 8 mei 2014 hebben gesloten. Dat betekent dat zowel de tekst van de overeenkomst als de als productie 6A overgelegde schets deel uitmaken van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft verder overwogen dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat de als productie 24 overgelegde (en op schaal uitgewerkte) tekening een getrouwe uitwerking is van de als productie 6A overgelegde schets, zodat daarmee ook vaststaat dat er overeenstemming bestaat over de precieze situering van de kavel van [eiser] op de als productie 24 overgelegde tekening. Dat oordeel laat geen ruimte voor opties voor een andere vorm en situering van de kavel van [eiser] op het perceel van [gedaagde], zoals [gedaagde] die kennelijk voorstaat. Om die reden slaat de rechtbank geen acht op de door [gedaagde] bij antwoordakte als productie 10 overgelegde tekeningen. De rechtbank laat ook de overige producties die door [gedaagde] bij antwoordakte zijn overgelegd buiten beschouwing, nu met de enkele mededeling dat de inhoud van die stukken “als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd” zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is wat de relevantie van die stukken is.
2.6. [
Gedaagde] heeft niet betwist dat de door [eiser] bij akte als productie 49 overgelegde tekening, voorzien van maatvoering en referentiepunten naar aanleiding van bestaande kadastrale grenzen en/of fysieke punten in het landschap, overeenkomt met de als productie 24 overgelegde tekening. Dat betekent dat de door [eiser] onder 2. gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen overeenkomstig de als productie 49 overgelegde tekening, die ook aan het vonnis zal worden gehecht. Nu de verklaring voor recht onder 2. tevens omvat dat [eiser] gerechtigd is tot de juridische levering van bedoelde kavel door [gedaagde] is een afzonderlijke verklaring voor recht op dat punt, zoals gevorderd onder 1., niet nodig. De onder 3. gevorderde indeplaatstreding van het vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, waartegen [gedaagde] op zich geen verweer heeft gevoerd, zal eveneens worden toegewezen, waarbij de in artikel 3:301 lid 1 sub b BW bedoelde termijn zal worden bepaald op veertien dagen.
De vordering tot schadevergoeding
2.7. [
Eiser] stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de op 8 mei 2014 gesloten schikking, dan wel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem bewust te misleiden. Omdat [gedaagde] bewust heeft nagelaten om de overeengekomen kavel aan hem te leveren, heeft hij schade geleden en lijdt hij nog altijd schade, tot vergoeding waarvan hij [gedaagde] gehouden acht. [Eiser] vordert in zijn akte aanvulling van eis van 8 januari 2015 een bedrag van € 21.418,61 plus P.M. Het betreft de kosten van zijn advocaat (inclusief proceskosten) en de makelaar tot 1 december 2014. In zijn laatste akte noemt hij een bedrag van € 60.446,83 exclusief BTW, zijnde de kosten van zijn advocaat (inclusief de proceskosten) tot 3 april 2017. Naast de kosten van juridische bijstand maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van de advieskosten van de makelaar ad € 1.724,24.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen rechtsgrond bestaat voor de gevorderde schadevergoeding, vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de werkelijke kosten van de onderhavige procedure. [Eiser] stelt daartoe dezelfde omstandigheden als ten aanzien van vordering tot schadevergoeding en stelt dat er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, op grond waarvan het gerechtvaardigd is dat [gedaagde] in de werkelijke proceskosten van [eiser] wordt veroordeeld. Die proceskosten bedragen € 47.225,60 exclusief BTW.
2.8. [
Gedaagde] betwist dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming dan wel bewuste misleiding. Hij voert voorts aan dat partijen elkaar op 8 mei 2014 finale kwijting hebben verleend. Voor zover er al een grond voor schadevergoeding is, dan kan die alleen zien op de kosten van de onderhavige procedure, aldus [gedaagde], die bovendien verweer voert tegen de niet gespecificeerde declaraties van de advocaat van [eiser] en het gehanteerde uurtarief. [Gedaagde] voert verder aan dat het gebruikelijk is de proceskosten in gerechtelijke procedures tussen familieleden te compenseren. Als er al aanleiding is om [gedaagde] schadeplichtig te oordelen jegens [eiser] met betrekking tot de kosten van deze procedure, dan dient de hoogte daarvan te worden berekend aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief, aldus [gedaagde].
2.9.
De rechtbank overweegt allereerst dat de finale kwijting die partijen elkaar hebben verleend in de vaststellingsovereenkomst van 8 mei 2014 betrekking heeft op het geschil tot dan toe, zodat de vordering van [eiser], voor zover die ziet op de periode tot aan die datum reeds om die reden niet toewijsbaar is. Verder leidt de omstandigheid dat [gedaagde] na het sluiten van die vaststellingsovereenkomst niet de door [eiser] voorgestane kavel aan hem heeft geleverd, niet zonder meer tot de conclusie dat dus sprake is van een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst, ten aanzien waarvan [gedaagde] in verzuim is. [Gedaagde] heeft aan [eiser] een kavel aangeboden, maar tussen partijen is een geschil gerezen over uitleg van de bij het gerechtshof gesloten vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder over de vorm en situering van de aan [eiser] te leveren kavel op het perceel van [gedaagde]. Dat [eiser] in deze procedure een vordering heeft ingesteld, die ziet op de levering van een kavel volgens een bepaalde tekening, waarvan na bewijslevering is geoordeeld dat die deel uitmaakt van de destijds bereikte overeenstemming, maakt [gedaagde] nog niet zonder meer schadeplichtig jegens [eiser]. Ten slotte bevat het door [eiser] overgelegde e-mailbericht van 1 september 2014 (productie 32) aan [gedaagde] een (compromis)voorstel van [eiser], waarbij hij [gedaagde] een bepaalde termijn geeft om te reageren, en geen ingebrekestelling. Datzelfde geldt voor de e-mailberichten van 21 januari 2015 (productie 41), 21 juli 2015 (productie 50) en 16 mei 2016 (productie 51).
Dat [gedaagde] [eiser] bewust heeft misleid, dan wel opzettelijk misbruik heeft gemaakt van zijn onwetendheid, zodat sprake is van onrechtmatig handelen, heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gesteld. Noch het oordeel van de rechtbank dat de inconsistentie in de getuigenverklaring van [gedaagde], daar waar het ging om de vraag wat er na de zitting op 8 mei 2014 met de schets is gebeurd, niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring (rov. 2.16 van het vonnis van 22 februari 2017), noch het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de inhoud van de overgelegde geluidsopname van het telefoongesprek tussen [gedaagde] en [de adviseur van gedaagde] (rov. 2.17) rechtvaardigen de conclusie dat [gedaagde] [eiser] bewust heeft misleid. Andere omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van bewuste misleiding zijn verder gesteld noch gebleken. De vordering tot betaling van schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten
2.10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden, die rechtvaardigen dat [gedaagde] gehouden is de door [eiser] in deze procedure gemaakte proceskosten volledig te vergoeden. Dat na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst bij het gerechtshof op 8 mei 2014 nog een gerechtelijke procedure is gevoerd omdat tussen partijen een geschil is gerezen over de uitleg van die overeenkomst en [eiser] in deze procedure gelijk heeft gekregen, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van misbruik van procesrecht door [gedaagde] en/of anderszins onrechtmatig handelen jegens [eiser].
2.11.
De rechtbank overweegt verder dat het geschil tussen partijen zijn oorsprong vindt in de beëindiging van het hoveniersbedrijf dat zij tot 2004 gezamenlijk in de vorm van een vennootschap onder firma hebben geëxploiteerd. In dat kader is destijds onder meer overeengekomen dat beide partijen voor hun bedrijf het gebruik van het terrein aan de [adres] in [plaats X] zouden behouden tot aan de onteigening daarvan in verband met mogelijke nieuwbouwplannen van de gemeente. [Gedaagde] heeft [eiser] toen toegezegd een stuk grond op een door [gedaagde] nieuw te verwerven perceel aan [eiser] te zullen aanbieden, zodat beide partijen aldaar een bedrijf zouden kunnen opstarten. In 2012 heeft [gedaagde] het perceel aan de [B-straat] te [plaats A] aangekocht. Over de door [gedaagde] aan [eiser] te leveren kavel op dat perceel hebben partijen echter geen overeenstemming bereikt. Dat is de aanleiding geweest voor de nadien gevoerde gerechtelijke procedures, waaronder de procedure bij het gerechtshof en de onderhavige procedure. Gelet op het bedrijfsmatige en financiële karakter van het geschil, ziet de rechtbank geen aanleiding om de kosten van de procedure tussen partijen te compenseren op de enkele grond dat zij [familieleden] van elkaar zijn. [Gedaagde] zal daarom als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht 282,00
- getuigenkosten 985,00
- salaris advocaat
2.712,00(6,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 4.074,77

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen op 8 mei 2014 getroffen regeling gehouden is aan [eiser] juridisch te leveren een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, gelegen aan de [B-straat] te [plaats A], kadastraal bekend als [gemeente A], Sectie [letter], [nummer], conform de als productie 49 overgelegde en aan dit vonnis gehechte tekening, waarbij het aan [eiser] te leveren stuk grond rechts achter de daarop ingetekende woning van [gedaagde] is gelegen met vrij uitzicht op de [B-straat] en links van het daarop ingetekende bedrijfsgebouw van [gedaagde], zodat beide bedrijfsgebouwen naast elkaar gesitueerd worden, tegenover de verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] de koopprijs van € 65.000,00 te voldoen;
3.2.
bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats van de notariële leveringsakte zal treden, indien [gedaagde] niet vrijwillig medewerking verleent om op het eerste verzoek van [eiser] aan hem binnen een redelijke termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis juridisch te leveren een kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, gelegen aan de [B-straat] te [plaats A], kadastraal bekend als [gemeente A], Sectie [letter], [nummer], conform de als productie 49 overgelegde en aan dit vonnis gehechte tekening, waarbij het aan [eiser] te leveren stuk grond rechts achter de daarop ingetekende woning van [gedaagde] is gelegen met vrij uitzicht op de [B-straat] en links van het daarop ingetekende bedrijfsgebouw van [gedaagde], zodat beide bedrijfsgebouwen naast elkaar gesitueerd worden, en met bepaling van de in artikel 3:301 lid 1 sub b BW bedoelde termijn op veertien (14) dagen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.074,77, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.