ECLI:NL:RBGEL:2017:4871

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
05/740163-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen tijdens verkeersincident op A326 te Wijchen

Op 19 september 2017 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die elkaar met wapens hebben bedreigd tijdens een verkeersincident op de A326 bij Wijchen. De verdachten, een 53-jarige man uit Mook en een 48-jarige man uit Oss, kregen respectievelijk 80 en 150 uren werkstraf opgelegd. Tijdens de confrontatie stapte de man uit Mook uit zijn auto met een gummistaaf, terwijl de man uit Oss, werkzaam bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning van justitie, zijn dienstwapen trok en dit op de andere man richtte. De rechtbank oordeelde dat de man uit Mook de andere man bedreigde met zware mishandeling, terwijl de man uit Oss de andere man bedreigde met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank erkende dat er sprake was van een noodweersituatie voor de man uit Oss, maar oordeelde dat hij op een andere manier had moeten reageren, bijvoorbeeld door zich uit de situatie te onttrekken. De straffen waren conform de eisen van de officier van justitie. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van beide mannen, die uit hun voertuigen stapten om elkaar te confronteren, onacceptabel was, vooral gezien de openbare setting van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740163-17
Datum uitspraak : 19 september 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2016 in de gemeente Wijchen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (vuur)wapen dreigend gericht op het hoofd en/of (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] (terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van voornoemde [slachtoffer] bevond);
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 oktober 2016 te Wijchen vindt een verkeersincident plaats tussen verdachte en aangever [slachtoffer] . Naar aanleiding daarvan stoppen zij beiden op de vluchtstrook van de A326. [slachtoffer] stapt uit zijn auto en loopt naar verdachte. Hij draagt daarbij een gummistaaf naast zijn lichaam. Verdachte trekt zijn dienstwapen en richt dat op het lichaam van [slachtoffer] , waarbij hij [slachtoffer] maant de gummistaaf weg te doen. Op dat moment is de afstand tussen verdachte en [slachtoffer] 1,5 tot 2 meter. [slachtoffer] loopt terug naar zijn auto en rijdt weg. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte door zijn dienstwapen te trekken en deze te richten op [slachtoffer] hem heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
Op basis van de vaststaande feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Door een vuurwapen te trekken en deze te richten op het lichaam van [slachtoffer] kon bij [slachtoffer] in de gegeven omstandigheden de redelijke vrees ontstaan dat het feit waarmee werd gedreigd, namelijk het gebruik van een vuurwapen en daarmee het afvuren van een kogel, ook zou worden gepleegd. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 oktober 2016 in de gemeente Wijchen,
althans in Nederland,[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een
(vuur
)wapen dreigend gericht op het
hoofd en/of (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer]
(terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van voornoemde [slachtoffer] bevond
);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

5.De strafbaarheid van het feit

Noodweer
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een noodweersituatie. De raadsman is van mening dat kan worden vastgesteld dat aangever [slachtoffer] eerst dreigend op verdachte is afgelopen met een gummistaaf in zijn handen en deze later in de richting van verdachte heeft gezwaaid. Verdachte kon op dat moment niet anders dan zijn dienstwapen gebruiken om [slachtoffer] af te schrikken, waarmee is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De raadsman concludeert dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan slagen. De officier van justitie is van mening dat het niet aannemelijk is dat [slachtoffer] in de richting van verdachte heeft gezwaaid met de gummistaaf. De officier van justitie is van mening dat [slachtoffer] wel dreigend op verdachte is afgelopen, terwijl hij de gummistaaf naar beneden toe vasthield. Verdachte heeft de situatie zelf opgezocht. Daarnaast had verdachte zich hieraan kunnen onttrekken door weg te lopen of op andere wijze kunnen handelen. De officier van justitie concludeert daarom dat niet is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit – de Garantenstellung daarbij in acht genomen – en dat het beroep op noodweer dient te worden afgewezen.
De beoordeling van de rechtbankVoor de beoordeling van een noodweerverweer is allereerst van belang of de feitelijke toedracht zoals door de verdediging is aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen moet worden afgeleid aannemelijk is geworden. In dat kader overweegt de rechtbank dat de situatie daaruit heeft bestaan dat aangever [slachtoffer] op een dreigende wijze met een gummistaaf in zijn hand, zichtbaar voor verdachte, op verdachte is afgelopen. Niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] een zwaaiende beweging heeft gemaakt met de gummistaaf. De rechtbank beoordeelt het dreigend op verdachte aflopen met de gummistaaf door [slachtoffer] als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zij acht aannemelijk dat sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank is echter van oordeel dat het handelen van verdachte – het trekken van zijn dienstwapen en daarmee richten op het lichaam van [slachtoffer] – niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte had zich aan de dreiging kunnen onttrekken aan de situatie door in zijn auto te blijven zitten of daarnaar terug te keren (de subsidiariteit) en had zich op een andere manier kunnen verdedigen dan zijn dienstwapen te trekken en op [slachtoffer] te richten (de proportionaliteit). De rechtbank acht het daarbij, evenals de officier van justitie, relevant dat van verdachte als justitieambtenaar die is uitgerust met een dienstwapen, meer kan worden verdacht (de zogenaamde Garantenstellung), van hem kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden gevergd dat hij de spanning zou beheersen en in deze situatie niet naar zijn wapen zou grijpen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte de situatie zelf heeft opgezocht, heeft gecreëerd, door zijn verkeersgedrag en het stilzetten van zijn auto op de vluchtstrook.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot
tot het verrichten van 120 uren werkstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweren gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 25 juli 2017;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 16 augustus 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven
gericht, door middel van het trekken en richten van zijn dienstvuurwapen op het lichaam van aangever. Verdachte heeft het slachtoffer, zo volgt ook uit diens verklaringen, behoorlijk angst aangejaagd. Van verdachte mocht verwacht worden dat hij, gelet op zijn functie en de daarmee gepaarde trainingen, zijn dienstwapen niet zou inzetten. Elke verkeersdeelnemer maakt fouten, dat heeft men van elkaar te accepteren, zeker in het drukke verkeer in Nederland. Als daarbij grenzen worden overschreden, kan dat bij de politie kenbaar worden gemaakt. De rechtbank neemt het verdachte én slachtoffer bijzonder kwalijk dat ze beiden zijn uitgestapt om elkaar de maat te nemen, dit met verstrekkende gevolgen. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de situatie zich heeft afgespeeld op de openbare weg, waar andere voertuigen verdachte en aangever op hoge snelheid passeerden, hetgeen extra gevaarzettend werkt. Feiten als deze, voor ieder zichtbare agressie in het verkeer, zijn schokkend voor de maatschappij en versterken gevoelens van angst en onveiligheid door burgers. De rechtbank neemt ook dit verdachte kwalijk.
Normaliter worden gevangenisstraffen opgelegd voor dergelijke feiten. De rechtbank acht echter een werkstraf van 120 uren, zoals door de officier van justitie is geëist, passend. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat verdachte niet beschikt over strafrechtelijke documentatie en dat de gevolgen binnen verdachtes functie-uitoefening verstrekkend zijn; hij is geschorst, en mogelijk heeft deze veroordeling nog meer consequenties voor hem.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, interne onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer EX12-06-16, gesloten op 12 januari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 29-30, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , p. 22-24 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van