ECLI:NL:RBGEL:2017:4870

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
C/05/325790/ KZ RK 17-160
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens onvoldoende onderbouwing van vooringenomenheid

Op 20 september 2017 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een kort geding, stelde dat de rechter, mr. S.A.M. Vrendenbarg, hem niet serieus nam en hem uitlachte vanwege een klacht die hij tegen een notaris had ingediend. Verzoeker voerde aan dat de rechter vooringenomen was en zijn argumenten zonder enige overweging van tafel veegde. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2017 heeft de rechter deze beschuldigingen betwist en verklaard dat zij niets wist van de klacht tegen de notaris. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten, werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/325790/ KZ RK 17-160
Beschikking van 20 september 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.A.M. Vrendenbarg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 september 2017
  • het e-mailbericht van 5 september 2017 van verzoeker waarin hij de gronden van zijn
verzoek tot wraking heeft aangevoerd
  • het e-mailbericht van de rechter van 5 september 2017
  • de brief van 15 september 2017 van verzoeker met een nadere uitwerking van de gronden
  • de mondelinge behandeling op 18 september 2017.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot strekt tot wraking van de rechter als voorzieningenrechter in het
kort geding met nummer C/05/323333 KZZA waarin verzoeker gedaagde is en zijn twee zussen en zijn broer eisers zijn.
2.2
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker stelt dat hij niet serieus werd genomen en dat de rechter lachte en/of hem uitlachte omdat hij een klacht heeft ingediend tegen een notaris. De rechter is volgens verzoeker vooringenomen en neemt waarheden aan op basis van stemmingmakerij. Verzoeker stelt dat hij tijdens de kortgedingzitting werd beticht van onwil en werd neergezet als lastig persoon, zonder enige vorm van bewijs. Daarnaast werden al zijn argumenten, zonder deze in overweging te nemen, van tafel geveegd en heeft de rechter, op het moment dat zij aan verzoeker vroeg hoe hij de verkoop van het onroerend goed zag, gezegd dat zij al zag dat het niets zou worden, aldus verzoeker.
2.3
De rechter berust niet in de wraking. Zij heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking is verzoeker vooral ingegaan op zijn stelling dat de rechter hem tijdens de kortgedingzitting had uitgelachen om zijn tegen een notaris ingediende klacht. De rechter heeft betwist dat zij tijdens die zitting heeft gelachen en/of verzoeker heeft uitgelachen. Zij heeft daarbij gesteld dat zij niets weet van een klacht van verzoeker tegen een notaris en dat daarover tijdens de kortgedingzitting niet is gesproken. Na betwisting door de rechter heeft verzoeker zijn stelling niet nader onderbouwd. Uit de zittingsaantekeningen – waarvan de inhoud door verzoeker niet is betwist – blijkt niet dat tijdens de kortgedingzitting is gesproken over een klacht tegen een notaris. Dat de rechter verzoeker zou hebben uitgelachen omdat hij zo’n klacht heeft ingediend, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
3.3
Verzoeker heeft daarnaast aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de kortgedingzitting op enig moment had gezegd dat zij zag dat het niets zou worden. Daarover heeft de rechter gesteld dat zij tijdens die zitting onderzocht of tussen partijen een schikking kon worden bereikt maar dat zij, nadat zij partijen had gehoord, constateerde dat dat niet zou lukken. Zij heeft over die schikkingspoging gezegd dat het niets zou worden. Bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft verzoeker gezegd dat hij dat niet zo had begrepen. Verzoeker heeft over dit punt geen nadere opmerkingen gemaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat verzoeker de opmerking van de rechter niet goed had begrepen en dat hij – na deze uitleg door de rechter – begrijpt hoe de opmerking was bedoeld en deze niet langer aan zijn verzoek ten grondslag legt.
3.4
De klachten van verzoeker bevatten voor het overige slechts stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor zou kunnen afleiden. Dit alles kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat de rechter jegens een verzoeker vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker dat dat zo is, objectief gerechtvaardigd is. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.J. Heessels, voorzitter, C. Kleinrensink en A. Tegelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Oostveen-Out, griffier, en in openbaar uitgesproken op 20 september 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.