ECLI:NL:RBGEL:2017:4702

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
05/840933-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van eigenaar accountantskantoor wegens valsheid in geschrift en poging tot oplichting

Op 11 september 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen de eigenaar van een accountantskantoor te Apeldoorn, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en poging tot oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voor het valselijk opmaken van een arbeidsovereenkomst en andere documenten. De verdachte was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot oplichting, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijke handelingen bevatte die tot oplichting zouden hebben geleid. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de benadeelde partij, die stelde dat hij nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst had ontvangen en dat de arbeidsovereenkomst die in de ontbindingsprocedure was overgelegd vals was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een vals geschrift had gebruikt, wat aanzienlijke schade had veroorzaakt voor de benadeelde partij. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende causaal verband was aangetoond tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840933-15
Datum uitspraak : 11 september 2017
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 26 januari 2013 te Apeldoorn, althans in Nederland, een (of meerdere) geschrift(en) dat(die) bestemd was(waren) om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst (op naam van de werknemer [benadeelde] ) en/of een brief aan [naam kantoor] , over afspraken omtrent de betaling van maandelijkse servicekosten en/of een of meerdere facturen aan [naam kantoor] en/of [benadeelde] (voor servicekosten en/of kosten voor telecom) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid
- voornoemde arbeidsovereenkomst niet te voorzien van een code [nummer] , gevolgd door een letter "c" (concept) of "d" (definitief) en/of niet te voorzien van de initialen van de maker en/of (gevolgd door) een datum, en/of
- in voornoemde arbeidsovereenkomst onder meer een concurrentiebeding op te nemen, en/of
- voornoemde arbeidsovereenkomst eenzijdig te ondertekenen en niet ook door de, in die arbeidsovereenkomst genoemde, werknemer te laten tekenen en/of
- voornoemde arbeidsovereenkomst te voorzien van een (geantidateerde) datum van datering (15 augustus 2009) en/of ondertekening (17 augustus 2009) en/of
- voornoemde brief te voorzien van een (geantidateerde) datum van 18 december 2009 en/of
- voornoemde brief te voorzien van een ongebruikelijk referentienummer en/of
- in voornoemde brief te stellen dat er afspraken zouden zijn gemaakt over het gebruik van kantoorfaciliteiten en de daarvoor in rekening te brengen kosten en/of
- in voornoemde facturen te stellen dat er nog betalingen plaats dienden te vinden voor (onbetaalde) servicekosten (over de periode 1 januari 2010 tot en met 29 jun 2011) en/of voor (onbetaalde) kosten voor telecom (over de maand juli 2011), (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2011 te Apeldoorn, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] en/of [naam kantoor] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het betalen van een geldbedrag (van in totaal ongeveer 4.560,68 EURO), aan die [benadeelde] en/of die [naam kantoor] een of meerdere facturen heeft gestuurd, voor het gebruik van kantoorfaciliteiten en/of telecom, ter verschuldigde betaling, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangever was sinds 17 augustus 2009 werkzaam als assistent accountant bij [naam BV] (hierna te noemen: [naam BV] ), gevestigd aan de [adres 2] . Verdachte is eigenaar van dit bedrijf. Toen verdachte op 29 juni 2011 met verlof uit detentiekwam heeft hij 3 werknemers, waaronder aangever, op staande voet ontslagen.
Op dit ontslag volgde een ontbindingsprocedure tussen [naam BV] en aangever bij het kantongerecht te Apeldoorn. Deze ontbindingsprocedure eindigde in de afwijzing van dit verzoek.
Verdachte bracht bij het verzoekschrift tot ontbinding een arbeidsovereenkomst met non-concurrentiebeding in. [2] Deze arbeidsovereenkomst is alleen door verdachte ondertekend en niet door aangever.
Aangever ontving bij zijn ontslag van verdachte een brief [3] , waarin melding wordt gemaakt van afspraken over een financiële compensatie voor gebruik van de kantoorfaciliteiten van [naam BV] , die bij aanvang van de dienstbetrekking zouden zijn gemaakt tussen aangever en verdachte. Daarnaast ontving aangever twee facturen voor het gebruik van deze kantoorfaciliteiten. [4] Aangever bestrijdt de echtheid van de arbeidsovereenkomst en het non-concurrentiebeding, en heeft aangifte gedaan van poging oplichting door verdachte. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De arbeidsovereenkomst
Uit de beschikking van de kantonrechter d.d. 7 oktober 2011 betreffende het ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst tussen [naam BV] en aangever blijkt dat verdachte in de procedure een arbeidsovereenkomst met non-concurrentiebeding heeft overgelegd. [6]
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gekregen van verdachte, dat de arbeidsovereenkomst die in de gerechtelijke procedure aan de kantonrechter is overgelegd niet door hem is ondertekend en dat er nooit afspraken zijn gemaakt over een non-concurrentiebeding. [7]
Getuige [getuige 1] [8] heeft verklaard dat hij, net als [benadeelde] , op staande voet is ontslagen toen [verdachte] uit detentie kwam in 2011. Hij werd ook geconfronteerd met een valselijk opgemaakt arbeidscontract, dat eenzijdig was ondertekend. Op de vraag van de verbalisant hoe de afspraken dan werden geregeld verklaart [getuige 1] :
‘Ik heb een email gekregen van [verdachte] met daarin de afspraken over het salaris etc. In de email stelde hij wel dat ik een arbeidscontract zou krijgen. Ik heb hier via de email ook naar gevraagd, maar ik heb het arbeidscontract echter nooit gezien of getekend. Bijna niemand bij het bedrijf van [verdachte] had een arbeidscontract op papier.’’
Op de vraag van de verbalisant welke collega’s niet in het bezit waren van een arbeidscontract antwoordt [getuige 1] : ‘ [benadeelde] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] . Deze namen weet ik 100% zeker’. [9]
Getuige [getuige 2] , broer van [verdachte] en sinds 1999 werkzaam voor het bedrijf van zijn broer, stelde de arbeidscontracten op voor werknemers. Hij heeft verklaard: ‘Voor 7 van de 12 werknemers werd geen contract opgesteld. In september 2011 werd ik geconfronteerd door de heer [benadeelde] , de heer [getuige 1] en mevrouw [naam 1] dat er bij de ontslagprocesstukken drie inhoudelijk onjuiste arbeidscontracten zaten. Daardoor was het voor mij duidelijk dat deze valselijk en geantidateerd waren opgesteld. Ik herkende de contracten ook niet. De heer [benadeelde] is in augustus 2009 in dienst gekomen, maar deze heeft nooit een arbeidscontract gekregen.’ [10]
Verdachte heeft verklaard dat niet elke werknemer een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft. Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet hoe hij de arbeidsafspraken heeft gemaakt met [benadeelde] toen deze in dienst kwam. [11]
De brief
[benadeelde] heeft in zijn aangifte [12] verklaard dat hij naast het werk voor [naam BV] een eenmanszaak heeft: [naam kantoor] . De werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf deed hij buiten werktijd, in de kantoorruimte van [verdachte] . ‘Deze afspraak was mondeling overeengekomen met de heer [verdachte] en ik mocht kosteloos gebruik maken van zijn kantoorfaciliteiten.’ Bij zijn ontslag ontving [benadeelde] een brief van [naam BV] uit 2009 [13] en facturen [14] voor betaling van huur en gebruik van het kantoor van [verdachte] . [benadeelde] betwist de echtheid van deze brief.
Getuige [getuige 3] [15] heeft verklaard dat zij vanaf 2005 heeft gewerkt bij [verdachte] . Zij verklaart:
‘het botert niet tussen [verdachte] en [benadeelde] . [benadeelde] is op staande voet ontslagen toen [verdachte] op verlof was vanuit de gevangenis.’
‘Achteraf heeft [verdachte] gezegd dat [benadeelde] geen privézaken op het werk mocht doen, maar naar mijn mening waren daar helemaal geen duidelijke afspraken over.’
‘Ik ben daar niet bij geweest wat zij onderling bespraken en wat er besproken is toen meneer [benadeelde] in dienst is gekomen.’ ‘ [verdachte] was wel op de hoogte van het feit dat [benadeelde] nog een administratiekantoor had naast zijn werk voor [verdachte] .’ ‘Naar mijn weten is [benadeelde] daar altijd heel open in geweest en heeft hij ook wel verteld dat hij ’s avonds op het bedrijf van [verdachte] bezig was met zaken voor zijn privé-administratiekantoor.’ ‘ [benadeelde] heeft dit altijd gezegd en is hier open in geweest en [verdachte] deed hier niets mee.’ ‘Hij (
[verdachte]) klaagde hier wel eens over tegen mij. Toen het goed was tussen [verdachte] en [benadeelde] hoorde ik [verdachte] er niet over, maar nadat het niet meer boterde, in 2011 dus, werd dit anders.’
Op de vraag van de verbalisant of er een contract was opgesteld over de huur van de ruimte antwoordt getuige [getuige 3] :
‘Ik heb het in ieder geval niet gedaan.’
‘De brief is door [verdachte] zelf opgesteld. Normaal gesproken zal het secretariaat dit soort brieven opmaken. Ik kan zien dat hij dit zelf heeft gemaakt, aan de referenties en het type opmaak… Ik heb het gevoel dat deze brief is opgesteld nadat [benadeelde] en [verdachte] een conflict hebben gekregen. Dit is mijn ervaring met dhr. [verdachte] . Dit soort dingen doet hij alleen als hij iemand een hak wil zetten.’
Getuige [getuige 4] [16] heeft ten aanzien van het gebruik van de kantoorruimte van [verdachte] door [benadeelde] het volgende verklaard:
‘..ik weet wel dat meneer [benadeelde] op enig moment, mogelijk in 2008 of 2009 bij het bedrijf [verdachte] is komen werken. Hij heeft toen vanaf het begin dat hij werkzaam was afspraken gemaakt met [verdachte] over het gebruik maken van software en ruimte van het bedrijf. Dit mocht hij toen buiten zijn werktijden bij [verdachte] doen. Er was geen sprake van een huurovereenkomst of iets dergelijks. Ik heb zowel [verdachte] als [benadeelde] dit horen zeggen in het verleden. Naar mijn weten mocht [benadeelde] de ruimte en computers etc. gewoon gratis gebruiken’.
‘Ergens eind 2011 was [verdachte] op een gegeven moment op het secretariaat. Ik weet niet meer de precieze datum, maar ik hoorde wel dat hij toen voorstelde dat er huur zou worden geïncasseerd of gefactureerd voor het gebruik van het kantoor door [benadeelde] buiten de tijden dat hij werkzaam was voor het kantoor. ‘Ik heb hier overigens nooit een contract van gezien. En dat is op zichzelf te noemen wel vreemd, want alle overeenkomsten en facturen worden over het algemeen door het secretariaat gemaakt.’
‘Wel is het zo dat [verdachte] nooit over huur heeft gepraat in de periode van 2009 tot en met 2011. Nadat hij vrij kwam begon hij ineens over het innen van de huur.’
‘Ook zou er ergens een brief of overeenkomst moeten zijn waarin [benadeelde] akkoord gaat met het betalen van de huur. Dat is nu niet het geval.’
‘Ik kan meteen zien dat deze brief niet door het secretariaat is opgesteld. Ik kan dit zien aan de tenaamstelling.’ ‘De opstelling en indeling is totaal niet standaard zoals wij die normaal gesproken op het secretariaat maken. Over de referentie kan ik zeggen dat deze lijkt gemaakt te zijn door zijn vrouw’.
‘De datum en briefnummer zijn ook anders dan normaal. Normaal gesproken staat er namelijk een datum met aansluitend briefnummer en dat briefnummer mist nu. Zover ik weet heeft mevrouw [naam 4] nooit wat met de administratie van [verdachte] te maken gehad.’
Getuige [getuige 1] [17] verklaart: ‘ [verdachte] (
[verdachte]) heeft mij nooit verteld dat er sprake was van een huurovereenkomst van de ruimte en dat [benadeelde] (
[benadeelde]) daarvoor moest betalen. Ik wist dat hij (
[benadeelde]) daar vaak ’s avonds en in het weekend was. Dit was een feit van algemene bekendheid onder de collega’s die daar werkten. Hij (
[verdachte]) heeft nooit gesproken over het feit dat [benadeelde] daarvoor moest betalen.’
Verdachte [18] heeft verklaard dat hij wist dat [benadeelde] ten behoeve van zijn eigen bedrijf gebruik maakte van de ruimte, apparatuur en andere faciliteiten van [verdachte] bedrijf.
Op de vraag van de verbalisant waarom er geen contract is opgesteld ten aanzien van het gebruik van de ruimte dat door beide partijen is ondertekend verklaart verdachte: ‘Dat heeft te maken met de gemakzucht van mij.’
De facturen
Met betrekking tot de facturen die door [verdachte] aan [benadeelde] voor servicekosten zijn verstuurd verklaart getuige [getuige 3] [19] : ‘Wat mij opvalt is dat de brief die u mij zojuist heeft getoond van 2009 is en dat de factuur [20] pas van juli 2011 is. Dat is precies na het moment dat [benadeelde] en [verdachte] een conflict kregen. In de brief kondigde hij aan dat hij 200 euro per maand ging rekenen en dit is nooit gefactureerd en in 2011 wordt er een factuur opgemaakt voor die gehele periode. Dat is zeker niet gebruikelijk voor het bedrijf.’
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande bewezen dat de arbeidsovereenkomst en het daarin opgenomen non-concurrentiebeding, alsmede de brief en de facturen valselijk door verdachte zijn opgemaakt.
Feit 2
Aan verdachte wordt onder feit 2 een poging oplichting ten laste gelegd. Hem wordt verweten dat hij, door middel van het sturen van facturen aan aangever, geprobeerd heeft aangever te bewegen tot het betalen van geld. Verdachte zou daardoor hebben geprobeerd zichzelf -in strijd met het recht- te bevoordelen.
Artikel 326, dat oplichting in het Wetboek van Strafrecht strafbaar stelt, somt de mogelijke oplichtingsstrategieën en de gevolgen daarvan op. De manier van oplichten en het gevolg ervan moeten aan de hand van feitelijkheden, zijnde handelingen die gericht waren op of geleid hebben tot oplichting en het gevolg van de oplichting, beschreven staan in de tenlastelegging. De rechtbank kan vervolgens aan de hand van de bewijsmiddelen toetsen of deze feitelijkheden hebben plaatsgehad en hebben geleid tot oplichting.
In de onderhavige tenlastelegging ontbreken deze feitelijke handelingen en de rechtbank is dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte op de in de tenlastelegging omschreven wijze heeft geprobeerd aangever op te lichten. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het hem onder feit 2 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juni 2011 tot en met 26 januari 2013 te Apeldoorn,
althans in Nederland, een (ofmeerdere
)geschrift
(en
) dat(die
)bestemd
was(waren
)om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst (op naam van de werknemer [benadeelde] ) en
/ofeen brief aan [naam kantoor] ,
over afspraken omtrent de betaling van maandelijkse servicekosten en
/ofeen of
meerdere facturen aan [naam kantoor] en/of [benadeelde]
(voor servicekosten en/of kosten voor telecom) valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalst,door
(telkens
)opzettelijk valselijk en
/ofin strijd met de waarheid - voornoemde arbeidsovereenkomst niet te voorzien van een code [nummer] , gevolgd door een letter "c" (concept) of "d" (definitief) en
/ofniet te voorzien van de initialen van de maker en
/of(gevolgd door) een datum, en
/of
- in voornoemde arbeidsovereenkomst onder meer een concurrentiebeding op te nemen, en
/of- voornoemde arbeidsovereenkomst eenzijdig te ondertekenen en niet ook door de, in die arbeidsovereenkomst genoemde, werknemer te laten tekenen en
/of
- voornoemde arbeidsovereenkomst te voorzien van een
(geantidateerde
)datum van datering (15 augustus 2009) en/of ondertekening (17 augustus 2009) en
/of
- voornoemde brief te voorzien van een
(geantidateerde
)datum van 18 december 2009 en
/of- voornoemde brief te voorzien van een ongebruikelijk referentienummer en
/of
- in voornoemde brief te stellen dat er afspraken zouden zijn gemaakt over het gebruik van kantoorfaciliteiten en de daarvoor in rekening te brengen kosten en
/of
- in voornoemde facturen te stellen dat er nog betalingen plaats dienden te vinden voor (onbetaalde) servicekosten (over de periode 1 januari 2010 tot en met 29 jun 2011) en
/ofvoor (onbetaalde) kosten voor telecom (over de maand juli 2011),
(telkens
)met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken;.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. De officier van justitie heeft opgemerkt dat art. 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 juli 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte een arbeidscontract valselijk heeft opgemaakt, met als doel om te doen alsof hij met zijn werkgever een schriftelijke arbeidsovereenkomst met een non-concurrentiebeding had afgesloten. Door het plegen van dit strafbare feit heeft verdachte de betrokkene aanzienlijke schade proberen te berokkenen.
De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij het valselijk opgemaakte stuk tijdens de gerechtelijke ontbindingsprocedure bij het Kantongerecht heeft ingebracht als ware het echt.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte al eerder is veroordeeld voor valsheid in geschrift.
Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, nu verdachte op 31 augustus 2016 door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland is veroordeeld.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij verdachte van feit 2 vrijspreekt en omdat oplegging van een lagere straf meer in overeenstemming is met straffen die doorgaans voor dergelijke delicten worden opgelegd. Bovendien is tussen het plegen van het feit en de berechting daarvan geruime tijd verstreken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf van 1 maand opleggen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] , heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 55.245,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de opgevoerde schadeposten onvoldoende betrekking hebben op het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende causaal verband is aangetoond tussen de gevorderde schade en hetgeen verdachte wordt verweten. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 57, 63, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) maand;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mrs. C. Kleinrensink en Y.M.J.I. Baauw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Erp-Noordenbos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2017.
Mrs. Pastoors en Baauw zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Achterhoek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL062B 2013012170-1 gesloten op 8 augustus 2014 in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Arbeidsovereenkomst, p. 14-17
3.Brief vergoeding maandelijkse servicekosten, p. 11
4.Facturen, p. 12 en 13
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 5
6.Beschikking kantonrechter, punt 4.4
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 5
8.Getuigenverklaring [getuige 1] , p. 48 en 49
9.Beschikking van de kantonrechter 7 oktober 2011, bijlage 6, p. 3 onder punt 4.4.
10.Getuigenverklaring [getuige 2] , p. 32-34
11.Verklaring verdachte, p. 131
12.Aangifte, p. 5 en 6
13.Overeenkomst vergoeding maandelijkse servicekosten, p. 11
14.Facturen van [verdachte] aan [naam kantoor] voor kosten, p. 12 en 13
15.Getuigenverklaring [getuige 3] , p. 44-45
16.Getuigenverklaring [getuige 4] , p. 41-42
17.Verklaring getuige [getuige 1] , p. 49
18.Verklaring verdachte, p. 131
19.Verklaring [getuige 3] , p. 45
20.Facturen, p. 12 en 13