ECLI:NL:RBGEL:2017:4509

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
05/740423-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zorgverlener voor ontucht met cliënten in de maatschappelijke zorg

Op 31 augustus 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man uit Aalten, werkzaam in de maatschappelijke zorg. De man werd veroordeeld voor het plegen van ontucht met twee jonge vrouwen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast moet de man een ambulante behandeling ondergaan en is hij verboden om contact te hebben met de slachtoffers.

De feiten betroffen ontuchtige handelingen die plaatsvonden tussen 28 november 2014 en 8 januari 2015 met de eerste slachtoffer en tussen 1 januari 2014 en 8 januari 2015 met het tweede slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als woon-werkbegeleider, misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het vertrouwen dat de slachtoffers in hem stelden. De rechtbank benadrukte dat de seksuele relaties met de slachtoffers, die beiden psychische problemen hadden, niet alleen onethisch waren, maar ook strafbaar volgens artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust was van de kwetsbaarheid van de slachtoffers en dat hij, ondanks waarschuwingen van collega’s, zijn gedrag niet heeft aangepast. De rechtbank vond het noodzakelijk om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de immateriële schade niet voldoende was onderbouwd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van cliënten in de zorg tegen misbruik door hulpverleners en de verantwoordelijkheid die op zorgverleners rust om ethisch en professioneel te handelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740423-16
Datum uitspraak : 31 augustus 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Raadsman: mr. M.P.T. Peters advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 28 november 2014 tot en met 8 januari 2015 te Vorden en/of te Eefde, en/of elders in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , waarbij verdachte - zijn penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gelikt en/of
- zich door die [slachtoffer 1] aan zijn penis heeft laten betasten en/of
- met die [slachtoffer 1] heeft getongzoend,
terwijl verdachte toen werkzaam was in de gezondheids- en/of maatschappelijke zorg (bij stichting [stichting] ) en die [slachtoffer 1] als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg was toevertrouwd;
art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 januari 2015 te Vorden en/of te Eefde en/of te Hengelo, en/of elders in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , waarbij verdachte
- zijn penis in de vagina en/of de mond en/of de anus van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gelikt en/of
- zich door die [slachtoffer 2] aan zijn penis heeft laten betasten en/of
- met die [slachtoffer 2] heeft getongzoend,
terwijl verdachte toen werkzaam was in de gezondheids- en/of maatschappelijke zorg (bij stichting [stichting] ) en die [slachtoffer 2] als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg was toevertrouwd;
art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat
verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, nu geen sprake zou zijn van ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht. Naar de mening van de raadsman hadden de werkzaamheden van verdachte in de gezondheidszorg geen rechtstreekse betrekking op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en waren zij dus niet in de zin van dit artikel aan de zorg of hulp van verdachte toevertrouwd. Daarnaast is het zo dat de handelingen met instemming van beide aangeefsters zijn verricht en niet mede tot stand zijn gekomen onder invloed van de gezagspositie die verdachte als gevolg van zijn functie al dan niet had.
De verdediging heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een - aan het proces-verbaal gehechte - pleitnotitie
Beoordeling door de rechtbank
Namens [slachtoffer 1] heeft de directeur/bestuurder van [stichting] , mevrouw [aangeefster] , aangifte gedaan (feit 1). [2] [slachtoffer 1] is daarna gehoord als getuige. Zij heeft onder meer, zakelijk weergegeven, verklaard dat ze vanaf november 2014 tot half januari 2015 een seksuele relatie heeft gehad met verdachte. [3] [slachtoffer 1] kwam eind september 2014 bij [stichting] om klinisch behandeld te worden voor onder andere angstklachten. Verdachte was daar werkzaam als haar werkbegeleider. [4] Het seksuele contact met verdachte speelde zich voornamelijk af in zijn caravan die in Eefde stond, maar ook wel in de instelling waar zij verbleef, [instelling 1] in Vorden. Verdachte heeft met haar getongzoend, heeft haar gevingerd, aan haar vagina gelikt, heeft zijn penis in haar vagina en in haar mond gebracht en heeft zich door [slachtoffer 1] aan zijn penis laten betasten. [5]
Getuige [slachtoffer 2] (feit 2) heeft onder meer, zakelijk weergegeven, verklaard dat ze vanaf december 2012 tot en met 8 januari 2015 een seksuele relatie heeft gehad met verdachte. [slachtoffer 2] is vier tot vijf jaar geleden (
noot griffier: 2011/2012) in (dag)behandeling gegaan bij [stichting] . In 2013/2014 kwam zij alleen nog voor dagbesteding bij [instelling 1] . Vanaf het moment dat ze bij [instelling 1] kwam, kende ze verdachte ook. [6] Naast de dagbesteding werd [slachtoffer 2] bij [instelling 2] verder (ambulant) behandeld voor haar kwetsbaarheid en voor de eetstoornis anorexia. Verdachte was begeleider bij [instelling 1] ; [slachtoffer 2] werkte in de zuivel en verdachte was haar ‘werkgever’. [7] De seksuele relatie speelde zich af in haar huis in Hengelo (Gld.), in zijn caravan in Eefde, in het bos, maar ook op [instelling 1] in Vorden. [8] Verdachte heeft met haar getongzoend, heeft haar gevingerd, heeft haar vagina gelikt, heeft zijn penis in de vagina, in de mond en in de anus van [slachtoffer 2] gebracht en heeft zich door [slachtoffer 2] aan zijn penis laten betasten. [9]
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij een seksuele relatie heeft gehad met beide aangeefsters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in de periode dat hij werkzaam was bij [stichting] als woon- werkbegeleider. [10]
Verdachte heeft onder meer, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij vanaf november 2014 tot 7 januari 2015 een seksuele relatie heeft gehad met [slachtoffer 1] (feit 1). [slachtoffer 1] zat intern bij [instelling 1] en onderging een (klinische) behandeling voor een gegeneraliseerde angststoornis. Hij wist dat de angst alle levensgebieden raakte en dat [slachtoffer 1] zich veilig bij hem voelde. Het had voor hem een signaal moeten zijn afstand te houden. Verdachte heeft verder nog verklaard dat hij wel wist dat hij, als haar woon- werkbegeleider, geen verhouding met haar mocht hebben juist vanwege de gezagsverhouding. [11]
Verdachte heeft ook meermalen tegen [slachtoffer 1] gezegd dat het niet kon en niet mocht en dat verdachte zich daar van bewust was. Zij kozen samen voor geheimhouding en hebben dat samen afgesproken. [12]
Verdachte had wel inzicht in haar zorgdossier, maar hij heeft nooit haar hele dossier gelezen. Wel kreeg hij bepaalde zaken overgedragen middels de dagrapportage. [13] Verdachte is driemaal aangesproken door collega’s betreffende zijn omgang met [slachtoffer 1] . Verdachte vindt ook dat een relatie tussen een cliënt en een begeleider niet kan en dat het zijn taak is om daar afstand in te bewaren. [14] Verdachte heeft met [slachtoffer 1] getongzoend, heeft gemeenschap met haar gehad, heeft zich af laten trekken door haar, heeft haar vagina gelikt en zij heeft hem gepijpt. [15] Het seksuele contact vond plaats in zijn caravan in Eefde. [16]
Over zijn seksuele relatie met [slachtoffer 2] (feit 2) heeft verdachte, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij – met een kleine onderbreking - vanaf februari 2014 tot januari 2015 een seksuele relatie met [slachtoffer 2] heeft gehad. [17] [slachtoffer 2] zat bij [instelling 1] in de dagbesteding nadat ze daarvoor intern behandeld was bij [instelling 1] . Ze was ondertussen nog wel in behandeling bij [instelling 2] , afdeling [afdeling] , voor haar eetstoornis. Ondanks dat ze in de dagbesteding zat, deed dat niet af aan de gezagsverhouding, aldus verdachte. [18] Verdachte heeft ook verklaard dat [slachtoffer 2] niet zelf in staat was om een vrije keuze te maken over hun relatie omdat ze kwetsbaar en beïnvloedbaar was en dat haar anorexia invloed had op haar psychisch functioneren. [19] Met [slachtoffer 2] sprak verdachte meestal af bij haar thuis in Hengelo (Gld.), maar de seksuele handelingen vonden ook plaats in het bos, in de auto en in zijn caravan in Eefde. [20]
Over zijn werkzaamheden heeft verdachte ter zitting van 17 augustus 2017 onder meer (zakelijk weergegeven) verklaard dat hij aan de cliënten – en dus ook aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – uitleg en instructies gaf over het uitvoeren van werkzaamheden op het terrein en dat hij hen hielp bij de uitvoering hiervan. Cliënten kwamen ook wel eens hun hart luchten bij hem.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Vooropgesteld wordt dat met het bepaalde in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen een seksuele benadering van de zijde van hulpverleners in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg. Daarbij is uitgangspunt dat de strafbaarstelling in genoemde bepaling gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat (vlg. HR 30 maart 1999, NJ 1999, 482). Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft als gevolg van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen (vlg. HR 2 februari 2003, LJN AJ1188; HR 22 maart 2011, LJN BP2630).
Binnen een dergelijke relatie is “slechts dan geen sprake van ontucht plegen, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest” (vlg. HR 18 februari 1997, NJ 1997, 485, r.o. 6.5.).
De raadsman heeft de stelling ingenomen dat de verdachte niet direct in de maatschappelijk zorg werkzaam was en dat geen sprake was van een relatie patiënt-hulpverlener. Uit de aard van zijn werkzaamheden zou blijken dat deze geen rechtstreekse betrekking hebben op de persoon van de cliënten.
De rechtbank vindt dat deze stelling wordt weersproken door de hierboven genoemde bewijsmiddelen. Daaruit blijkt immers dat verdachte werkt bij [stichting] . Dit is een therapeutische leef- en werkgemeenschap die behandeling en zorg aan mensen biedt met een psychiatrische problematiek en aan mensen met een verstandelijke beperking. Verdachte wist daarbij, ongeacht zijn feitelijke werkzaamheden, dat de cliënten die daar verblijven een complexe voorgeschiedenis hebben met als gevolg daarvan psychische problemen. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven niet volledig op de hoogte te zijn geweest van de medische dossiers van aangeefsters, maar heeft tevens verklaard dat hij wel toegang had tot het zorgplan en ook wel wist welke problematiek er bij de aangeefsters speelde.
Verdachte was voor onbepaalde tijd in dienst als gediplomeerd woon –werkbegeleider en heeft vanuit die functie beide aangeefsters bij hun (dagelijkse) werkzaamheden begeleid en instructies gegeven. Daaruit volgt zowel een gezagsverhouding als enige mate van afhankelijkheid bij aangeefsters.
Op verdachte rustte aldus naar het oordeel van de rechtbank, ook als woon- werkbegeleider, een zorgplicht ten aanzien van aangeefsters, die zich aan de hulp van [stichting] hadden toevertrouwd. Verdachte moet voorts als professioneel Sociaal Pedagogisch Medewerker niveau 4 en werkbegeleider van beide aangeefsters, voldoende inzicht hebben gehad in hun problematiek om te beseffen dat onder de gegeven omstandigheden van een gelijkwaardige relatie geen sprake kon zijn. Onder deze omstandigheden zijn de seksuele handelingen van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de sociaal-ethische norm op dit terrein. Daarom zijn de handelingen ontuchtig van aard.
Samenvattend was tussen verdachte en aangeefsters sprake van een afhankelijkheidsrelatie, die kan worden gekwalificeerd als een relatie met een ontuchtig karakter die valt onder de werking van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Van een uitzondering als bedoeld in HR NJ 1997, 485 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
(op meerdere tijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 28 november 2014 tot en met 8 januari 2015 te Vorden en/of te Eefde,
en/of elders in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , waarbij verdachte - zijn penis in de vagina en
/ofde mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
/of
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gelikt en
/of
- zich door die [slachtoffer 1] aan zijn penis heeft laten betasten en
/of
- met die [slachtoffer 1] heeft getongzoend,
terwijl verdachte toen werkzaam was in de gezondheids- en/of maatschappelijke zorg (bij stichting [stichting] ) en die [slachtoffer 1] als
patiënt en/ofcliënt aan verdachte's hulp en
/ofzorg was toevertrouwd;
2.
hij
(op meerdere tijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 8 januari 2015 te Vorden en/of te Eefde en/of te Hengelo, en/of elders in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , waarbij verdachte
- zijn penis in de vagina en
/ofde mond en
/ofde anus van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en
/of
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en
/of
- de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gelikt en
/of
- zich door die [slachtoffer 2] aan zijn penis heeft laten betasten en
/of
- met die [slachtoffer 2] heeft getongzoend,
terwijl verdachte toen werkzaam was in de gezondheids- en/of maatschappelijke zorg (bij stichting [stichting] ) en die [slachtoffer 2] als
patiënt en/ofcliënt aan verdachte's hulp en/of zorg was toevertrouwd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 2 telkens:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze vermeld staan in het reclasseringsrapport.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft het standpunt van de verdediging ten aanzien van de strafmaat toegelicht aan de hand van zijn – aan het proces-verbaal gehechte – pleitnota.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 juni 2017;
- een rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 26 juli 2017.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft gedurende een langere (overlappende) periode ontucht gepleegd met een tweetal (jonge) vrouwen met psychische problematiek, die (mede) aan zijn zorg waren toevertrouwd. Verdachte was indertijd werkzaam als woon- werkbegeleider bij een therapeutische leef- en werkgemeenschap die behandeling en zorg aan mensen biedt met een psychiatrische problematiek en aan mensen met een verstandelijke beperking.
Verdachte is een (seksuele) relatie aangegaan met twee cliënten (die dat overigens niet van elkaar wisten op dat moment) van wie hij een van de begeleiders was. Vast staat dat beide cliënten een complexe voorgeschiedenis hadden en als gevolg daarvan psychische problematiek hadden. Zij waren dus kwetsbaar. Verdachte heeft, door met beiden een seksuele relatie aan te gaan, misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de vrouwen in hem stelden en hij heeft in ernstige mate inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en emotionele integriteit. Verdachte heeft hierdoor schade veroorzaakt en mogelijk ook de behandeling van beide slachtoffers verstoord en/of vertraagd. Uit de toelichting op de voegingsformulier geven beide slachtoffers aan dat zij in meerdere opzichten te kampen te hebben gehad en nog steeds kampen met de psychische gevolgen. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen dat beide cliënten in hem als hun hulpverlener mochten hebben, ernstig geschaad. Hij heeft daarnaast door zijn handelen de beroepsgroep van hulpverleners ernstig in diskrediet gebracht.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies, waarin onder meer wordt vermeld dat het de reclassering niet duidelijk is geworden wat heeft gemaakt dat betrokkene bij twee verschillende patiënten de grens is overgegaan. Om meer zicht te krijgen in zichzelf en wat betrokkene heeft bewogen de grens te zoeken en over te gaan, acht rapporteur het daarom van belang dat betrokkene nader onderzocht wordt en dat er een passend plan van aanpak, indien geïndiceerd, door een forensische kliniek wordt opgesteld. De reclassering zal er op toezien dat betrokkene zich houdt aan de voorwaarden.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – waarbij de mate van afhankelijkheid van de slachtoffers en de zorgplicht die op verdachte als begeleider rustte, bijzonder in het oog springen – is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat in deze zaak niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf (al dan niet in combinatie met een taakstraf). Hierbij speelt voor de rechtbank ook een rol dat verdachte herhaaldelijk is gewaarschuwd door directe collega’s en dat hij ondanks die waarschuwingen is doorgegaan met zijn handelingen. Ook laat de rechtbank zwaar meewegen dat de feiten zich hebben voorgedaan over een langere periode waarbij sprake was van veelvuldige en verregaande seksuele handelingen. Verdachte heeft zich bovendien na de eerste relatie – waarbij hij zich bewust was van het feit dat de relatie niet was toegestaan – niet laten weerhouden een tweede relatie aan te gaan.
Verdachte heeft daarbij daar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers en heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf worden volstaan dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Aangezien de rechtbank zich mede ten doel stelt dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid en behandeld zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijk deel dient daarnaast als zogenaamde stok achter de deur, opdat verdachte zich niet nogmaals aan dergelijke feiten schuldig zal maken. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaar bepalen. Om de slachtoffers te beschermen, zal de rechtbank eveneens, naast de in het reclasseringsrapport vermelde bijzondere voorwaarden, een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf koppelen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij
[slachtoffer 1](gemachtigde [gemachtigde 1] ), heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 7.000,- voor immateriële schade gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2014 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van deze benadeelde partij op het standpunt gesteld dat deze immateriële schade toegewezen kan worden tot een bedrag van € 5.000,-.
De officier van justitie vordert voorts oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsmede toewijzing van de wettelijke rente vanaf 28 november 2014.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien de vordering te laat is ingediend, namelijk op 15 augustus 2017, twee dagen voor de zitting.
Subsidiair meent de raadsman dat de vordering gematigd dient te worden aangezien de uitspraken waarnaar verwezen wordt, een veel duidelijker en ernstiger misbruik schetsen.
De verdediging heeft haar standpunt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij toegelicht aan de hand van een - aan het proces-verbaal gehechte - pleitnotitie.
Beoordeling van de rechtbank
Het indienen van een vordering tot schadevergoeding is mogelijk tot aanvang van het requisitoir van de officier van justitie. In die zin is de vordering tijdig ingediend. De rechtbank vindt ook dat de verdediging voldoende tijd heeft gehad om adequaat een standpunt over de vordering te kunnen innemen. Er wordt slechts één bedrag gevorderd en de wijze waarop dit bedrag is onderbouwd is evenmin ingewikkeld te noemen.
Niettemin zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De reden daarvoor is dat het rechtstreekse verband tussen de ontucht en de gevorderde immateriële schade niet voldoende is vast te stellen op basis van de onderbouwing. De aangevoerde (psychische) problemen van de benadeelde partij speelden al voor het bewezen verklaarde. Uit de onderbouwing volgt onvoldoende dat deze problemen verergerd zijn of zijn gaan herleven vanwege de ontucht. Dat de problemen verergerd zijn, is op zich zelf goed mogelijk. Of dit is gebeurd en zo ja, in welke mate, is op basis van de huidige stukken echter te onbepaald voor de rechtbank om gebruik te kunnen maken van haar schattingsbevoegdheid. Verder onderzoek hierna zou heropening van het onderzoek betekenen waarna de rechtbank zich, mogelijk met behulp van deskundigen, een oordeel zou moeten vormen over de psychische toestand van de benadeelde partij voor en na de ontucht alsmede over de noodzaak van specifieke behandeling. Dit levert in dit stadium van de procedure naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij
[slachtoffer 2](gemachtigde [gemachtigde 2] ), heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 19.003,65, waarvan € 647,65 voor materiële schade, € 12.000,- voor immateriële schade, € 5.000,- voor integriteitsschade en
€ 1.365,- aan proceskosten, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering op het standpunt gesteld dat deze schade in zijn geheel toegewezen kan worden. De opgevoerde immateriële schade kan naar mening van de officier van justitie toegewezen worden tot een bedrag van € 10.000,-, als ook de opgevoerde proceskosten ad € 1.365,-. De gevorderde integriteitsschade moet naar mening van de officier van justitie afgewezen worden aangezien deze een onderdeel vormt van de opgevoerde immateriële schade.
De officier van justitie vordert daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsmede toewijzing van de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze een onevenredig grote belasting voor het strafproces oplevert.
Subsidiair betwist de raadsman een groot aantal van de opgevoerde materiële- en immateriële kosten en verzoekt om een forse matiging.
De verdediging heeft haar standpunt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij toegelicht aan de hand van een - aan het proces-verbaal gehechte - pleitnotitie.
Beoordeling van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. De vordering zal (voor zover nodig) per schadepost worden besproken.
Ten aanzien van de materiële schade
Reiskosten
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft reiskosten gevraagd voor bezoeken aan onder meer politiebureau, slachtofferhulp, hypnotherapeut, EMDR-therapie, advocaat etc. Wat betreft de hypnotherapie en de EMDR-therapie kan de rechtbank op basis van de bijlagen niet vaststellen dat deze therapie nodig was als rechtstreeks gevolg van de ontucht (zie verder bij immateriële schade). Reiskosten gemaakt voor deze therapieën komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook de reiskosten in verband met het bijwonen van de uitspraak van de rechtbank zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om vast te stellen dat deze kosten gemaakt zullen worden.
De reiskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn de reiskosten:
- wegens bezoeken aan het politiebureau op 15 september 2016, 27 september 2016
en 11 oktober 2016 = 3 x 24,2 km = 72,6 km;
- wegens gesprekken met [instelling 1] i.v.m. aangifte op 28 september 2016
= 2 x 10,5 km = 20,10 km;
- wegens Slachtofferhulp op 22 september 2016, 14 april 2017 en 6 juni 2017
= 3 x 28,6 km = 85,8 km;
- wegens een gesprek met de advocaat op 7 april 2017 = 2 x 11,9 km = 23,8;
- wegens een gesprek met de OvJ op 14 augustus 2017 = 33 km;
- wegens de zitting bij rechtbank Zutphen 17 augustus 2017 = 33 km.
Totaal 268,3 km (x € 0,29 per km) = € 77,80.
Parkeerkosten
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 7,50 gevraagd voor gemaakte parkeerkosten bij Slachtofferhulp Nederland (3 x € 2,50). De rechtbank stelt vast dat deze kosten zien op het bewezenverklaarde feit, zodat dit bedrag kan worden toegewezen.
Kosten behandeling
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 300,- gevraagd voor consultkosten hypnotherapie. De rechtbank heeft hiervoor (onder reiskosten) al bepaald dat niet kan worden vastgesteld dat deze kosten rechtstreeks het gevolg zijn van de ontucht, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard
Overige materiële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft vergoeding gevraagd voor een aantal materiële kosten. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn:
- postzegels en enveloppen voor versturen stukken advocaat € 8,59;
- telefoonkosten slachtofferhulp, advocaat, politie etc. € 10,-.
Totaal overige materiële schade € 18,59.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de gevorderde materiele schade niet ontvankelijk worden verklaard omdat niet is komen vast te staan dat deze kosten zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van de ontucht. Nergens blijkt uit dat de benadeelde partij genoodzaakt was deze kosten te maken als gevolg van de ontucht.
De totaal toe te wijzen materiële schade komt daarom uit op € 103,89.
De gevorderde wettelijke rente over de materiële schade is toewijsbaar vanaf 1 januari 2014.
Ten aanzien van de immateriële schade
Ten aanzien van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het rechtstreeks oorzakelijk verband tussen het bewezenverklaarde en de gestelde immateriële schade niet voldoende duidelijk is. De aangevoerde (psychische) problemen van de benadeelde partij speelden al voor het bewezen verklaarde. Uit de onderbouwing volgt onvoldoende dat deze problemen verergerd zijn of zijn gaan herleven vanwege de ontucht. Dat de problemen verergerd zijn, is op zich zelf goed mogelijk. Of dit is gebeurd en zo ja, in welke mate, is op basis van de huidige stukken echter te onbepaald voor de rechtbank om gebruik te kunnen maken van haar schattingsbevoegdheid. Verder onderzoek hierna zal heropening van het onderzoek betekenen waarna de rechtbank zich, mogelijk met behulp van deskundigen, een oordeel zal moeten vormen over de psychische toestand van de benadeelde partij voor en na de ontucht alsmede over de noodzaak van specifieke behandeling. Dit levert in dit stadium naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in dit deel van haar vordering.
Ten aanzien van de integriteitsschade
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 5.000,- wegens aantasting van de persoon op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet is duidelijk geworden in hoeverre deze aspecten van schending reeds zijn meegenomen in of reeds vallen onder het verzoek tot immateriële schadevergoeding. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 1.356,- wegens proceskosten dat voor wat betreft de rechtsbijstand kan worden begroot op het liquidatietarief, te weten 3 punten á € 452,-.
De rechtbank zal vergoeding toewijzen op basis van 2 punten van het liquidatietarief á
€ 452,-, te weten:
- 1 punt wegens opstellen verzoek om schadevergoeding;
- 1 punt wegens proceshandelingen ter zitting.
De opgevoerde rechtsbijstand in verband met een gesprek met de officier van justitie zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren aangezien deze kosten zien op werkzaamheden van ondersteunende aard en niet van juridische aard zijn.
Totaalbedrag proceskosten € 904,-.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De toegewezen vergoeding voor proceskosten, is daar echter niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
 bepaalt, dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene- en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
3 (drie)jaren wordt bepaald;
 stelt als
algemenevoorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • medewerking verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als
bijzonderevoorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, unit Zutphen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
- zich laat behandelen bij [instelling 2] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- wordt verboden contact te (laten) leggen met aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tenzij de reclassering hiervoor toestemming geeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] (gemachtigde [gemachtigde 1] ) niet-ontvankelijkin haar vordering;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2] (gemachtigde [gemachtigde 2] ), ten bedrage van
€ 103,89, vermeerderd met de wettelijke rente over € 103,89 vanaf 1 januari 2014 steeds tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 904,-.
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, een bedrag
te betalen van € 103,89, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 2 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gegeven door mr. T.C. Henniphof, voorzitter, en mrs. D.S.M. Bak en M.G.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2017.
Mr. D.S.M. Bak is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] brigadier van politie Team
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , namens [slachtoffer 1] , pag. 26-30
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , pag. 59
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , pag. 58-59
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , pag. 60-62
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pag. 68
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pag. 69-70
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pag. 70-71
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pag. 70-72
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 121
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 126
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 132
13.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 126-127
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 133
15.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 126 en 135
16.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 134
17.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag., 125 en het proces-verbaal ter terechtzitting dd. 17
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 127
19.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 129
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 136