Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [B.V.]
- de pleitnota van de curator.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de besloten vennootschap [B.V.] een kort geding aangespannen tegen Cornelis van den Bergh, curator in het faillissement van [bestuurder B.V.]. De vordering van [B.V.] betreft de opheffing van conservatoir beslag dat door de curator is gelegd op bedragen die aan [bestuurder B.V.] zijn betaald. De curator heeft het beslag gelegd op basis van vorderingen die hij op [B.V.] stelt te hebben, waaronder een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden van [bestuurder B.V.] en loon dat in weerwil van het faillissementsbeslag is betaald.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de curator een vordering heeft op [B.V.] op grond van artikel 479a Rv, omdat [bestuurder B.V.] in de periode voorafgaand aan het faillissement geen redelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat het inkomen van [bestuurder B.V.] dat hij tijdens het faillissement verwerft, in de boedel valt, behoudens voor zover de rechter-commissaris anders bepaalt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat [B.V.] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de curator geen vordering op haar heeft en dat de belangen van de curator zwaarder wegen dan die van [B.V.].
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [B.V.] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 17 augustus 2017 door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek.