ECLI:NL:RBGEL:2017:4337

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
05/840195-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het exploiteren van een hennepkwekerij en diefstal van stroom met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 21 augustus 2017 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het exploiteren van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 januari 2015 tot en met 10 februari 2015 opzettelijk hennep heeft geteeld in een pand te Zutphen. Daarnaast heeft hij in de periode van 10 september 2014 tot en met 10 februari 2015 elektriciteit gestolen door een illegale aansluiting te maken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De ontnemingsvordering is toegewezen tot een bedrag van € 84.831,34. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd. De verdachte heeft verklaard dat hij de elektriciteitsaansluiting zelf heeft aangelegd, maar de rechtbank kon niet bewijzen dat hij daarbij hulp heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal van elektriciteit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de hennepteelt en de diefstal van stroom. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840195-15
Datum uitspraak : 21 augustus 2017
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 28 januari 2015 tot en met 10
februari 2015 te Zutphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 250 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2014 tot en met 10 februari
2015 te Zutphen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen stroom/elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel (te weten
het verbreken van de zegels van de hoofdaansluitkast en/of het verwijderen van het deksel van de hoofdaansluitkast en/of een gemaakte extra en/of illegale aansluiting voor elektriciteit buiten de elektriciteitsmeter om).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Op basis van de verklaring van getuige [getuige] en de verklaring van verdachte, vindt de officier van justitie dat kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 13 t/m 19;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 207; en
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 66, p. 68, twaalfde alinea, p. 77, laatste alinea, p. 78, tweede alinea en p. 82.
Overweging
Gelet op de aangetroffen situatie, te weten drie volledig ingerichte kweekruimtes, waar een groot aantal planten en/of stekjes hebben gestaan, is de rechtbank van oordeel dat in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gewerkt.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Op basis van de verklaring van verdachte dat hij hulp heeft gehad, vindt de officier van justitie dat kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 154 t/m 156; en
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 75.
OverwegingVerdachte heeft verklaard dat hij de elektriciteitsaansluiting van de hennepkwekerij zelf heeft aangelegd. Gelet op die verklaring en de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan niet worden bewezen dat hij daarbij hulp heeft gehad. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft medegepleegd. Verdachte zal ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op een of meer tijdstippenin de periode van 28 januari 2015 tot en met 10
februari 2015 te Zutphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (telkens)in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft
geteeld
en/of bereiden/of bewerkt
en/of verwerkten/of opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid hennep en/of een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,terwijl dit gepleegde feit
(mede)betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 250 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij in
of omstreeksde periode van 10 september 2014 tot en met 10 februari
2015 te Zutphen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid stroom/elektriciteit,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen stroom/elektriciteit onder zijn
/hunbereik heeft
/hebben
gebracht door middel van braak
, verbreking en/of een valse sleutel(te weten
het verbreken van de zegels van de hoofdaansluitkast en
/ofhet verwijderen van het deksel van de hoofdaansluitkast en
/ofeen gemaakte
extra en/ofillegale aansluiting voor elektriciteit buiten de elektriciteitsmeter om).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Verdachte heeft justitiële documentatie, maar nog niet voor overtreding van de Opiumwet.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 juni 2017.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft samen met een ander of met anderen een hennepkwekerij gehad. In de hennepkwekerij hebben naar schatting ruim 700 planten gestaan. Verdachte heeft ten behoeve van de hennepkwekerij een illegale aansluiting gemaakt in de meterkast, waardoor gedurende ongeveer vijf maanden buiten de meter om stroom werd afgenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat door hennepkwekerijen een ernstig gevaar voor brand ontstaat, in dit geval ook voor het café dat zich onder de toen door verdachte gehuurde bovenwoning bevindt.
Verdachte is niet eerder ten aanzien van overtreding van de Opiumwet veroordeeld.
In het bijzonder gelet op het feit dat verdachte op het gebied van de Opiumwet een first offender is, zal de rechtbank aan verdachte, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht een taakstraf van 180 uren passend en geboden en zal verdachte daartoe veroordelen. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur van de taakstraf zal worden afgetrokken. Als stok achter de deur zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden worden opgelegd. De proeftijd wordt bepaald op 2 jaren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink (voorzitter), mr Y.M.J.I. Baauw en
mr. T.C. Henniphof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2017.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015013374, gesloten op 23 februari 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.