ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2951
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing door de Belastingdienst inzake vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing door de inspecteur van de Belastingdienst op het bezwaar dat eiseres had ingediend tegen een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) 2009. De inspecteur heeft niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot het beroep van eiseres. De rechtbank Gelderland heeft vastgesteld dat de inspecteur in gebreke is gebleven om tijdig op het bezwaar te beslissen. De beslistermijn voor het bestuursorgaan was in beginsel zes weken, maar deze termijn was door eiseres verlengd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet kan stellen dat de termijn voor het beslissen op bezwaar is verlengd door een later genomen informatiebeschikking, aangezien de termijn al was verstreken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de inspecteur op om alsnog binnen vier weken een beslissing te nemen op het bezwaar. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank kent eiseres een proceskostenvergoeding toe van € 247,50 voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 augustus 2017.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/2951

Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 augustus 2017

in de zaak tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, het beroep kennelijk ongegrond is, of het beroep kennelijk gegrond is.
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het door eiseres ingediende bezwaar van 18 december 2015 tegen de aan eiseres opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) 2009 met dagtekening 21 november 2015.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en sub b, van de Awb wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
4. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, eerst kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In geschil is primair of verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Is verweerder in gebreke tijdig te beslissen?
5. Op grond van het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedraagt de beslistermijn voor het bestuursorgaan in beginsel zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Die termijn wordt ingevolge artikel 7:10, tweede lid van de Awb opgeschort voor zolang de indiener in verzuim is als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen (artikel 7:10, derde lid, van de Awb). Verder uitstel is (onder meer) mogelijk voor zover alle belanghebbenden daarmee instemmen (artikel 7:10, vierde lid, van de Awb).
6. De termijn voor het indienen van een bezwaar eindigde op 4 januari 2016. De beslistermijn van zes weken, door verweerder verdaagd met zes weken, eindigde derhalve op 29 maart 2016. Gelet op een geplande afspraak op 4 april 2016 heeft eiseres op 14 maart 2016 ingestemd met een verlenging van de beslistermijn tot vier weken na de bespreking op 4 april 2016. Vervolgens is de bespreking op 4 april 2016 niet doorgegaan. Op 15 april 2016 vond een nieuwe bespreking plaats. Ofschoon eiseres niet expliciet heeft ingestemd met een verlenging tot vier weken na de datum van deze bespreking zal de rechtbank hier veronderstellenderwijs van uitgaan, evenals eiseres in de van haar afkomstige stukken heeft gedaan. Hiervan uitgaande is de termijn om op het bezwaar te beslissen geëindigd op 13 mei 2016.
7. Op 7 november 2016 heeft verweerder een vragenbrief gestuurd aan eiseres.
8. Op 24 november 2016 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen 14 dagen uitspraak op bezwaar te doen, bij gebreke waarvan verweerder met ingang van 9 december 2016 een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zou verbeuren.
9. Met dagtekening 8 december 2016 heeft verweerder een informatiebeschikking genomen, omdat de in de brief van 7 november 2016 gestelde vragen niet zijn beantwoord. Op 13 februari 2017 heeft eiseres informatie verschaft naar aanleiding van de vragen in de informatiebeschikking.
10. In zijn brief van 24 februari 2017 heeft verweerder erkend dat niet tijdig op het bezwaar van eiseres is beslist en heeft hij aan eiseres de maximale dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb toegekend.
11. Naar aanleiding van het door eiseres op 12 juni 2017 ingediende beroep wegens het uitblijven van een beslissing heeft verweerder echter - anders dan in de hiervoor genoemde brief - het standpunt ingenomen dat hij niet in gebreke is om tijdig op het bezwaar te beslissen. Verweerder stelt dat de termijn voor het beslissen op bezwaar wordt verlengd met de periode tussen het bekendmaken van de informatiebeschikking van 8 december 2016 tot aan het moment dat deze informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat. Nu er nog een bezwaarprocedure tegen de informatiebeschikking loopt, was verweerder nog niet gehouden om op het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2009 te beslissen. Het beroep wegens het uitblijven van een beslissing is daarom prematuur, aldus verweerder.
12. De rechtbank verwerpt dit standpunt van verweerder. De rechtbank stelt vast dat op de dag waarop de onder 6. genoemde beslistermijn eindigde verweerder geen uitspraak op bezwaar had gedaan. Daarmee is verweerder in gebreke tijdig op het bezwaar te beslissen. Een in december 2016 genomen informatiebeschikking kan niet bewerkstelligen dat een in mei 2016 reeds verstreken termijn alsnog kan worden verlengd. Nu er op het moment van indiening van het beroep ook twee weken zijn verstreken sinds de schriftelijke ingebrekestelling, is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb en is het beroep in zoverre ontvankelijk.
Beroep onredelijk laat ingediend?
13. De rechtbank stelt voorop dat een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn is gebonden. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Verweerder stelt dat sprake is van een onredelijk laat ingediend beroep.
14. Uit de wetsgeschiedenis van het hiervoor vermelde artikel volgt:
'De term 'onredelijk laat' beoogt te voorkomen dat een bezwaar of beroep nog ontvankelijk is nadat de belanghebbende zolang heeft stilgezeten dat eenieder erop mocht vertrouwen dat hij van beroep zou afzien. Zonder deze bepaling zou de termijn voor bezwaar en beroep tegen het niet beslissen op een aanvraag geen einde nemen. Wanneer gezegd kan worden dat het bezwaar of beroep onredelijk laat is, zal van de omstandigheden afhangen. Het zal echter niet vlug worden aangenomen: men kan de belanghebbende in het algemeen niet verwijten dat hij stilzit omdat hij erop vertrouwt dat het bestuur nog wel zal voldoen aan zijn verplichting een besluit te nemen.
Het vorenstaande geldt uiteraard ook voor de fiscale procedures. Nu de termijn waarbinnen op een bezwaarschrift in belastingzaken moet worden beslist op 12 maanden is gesteld, zal men het beroep van de belastingplichtige niet onredelijk laat oordelen indien hij nog geruime tijd daarna op een beslissing van het bestuur blijft wachten.' (MvA, Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, punt 2.173)
15. Nadat eiseres op 13 februari 2017 (zie hiervoor onder 9.) informatie heeft verschaft heeft zij verweerder per e-mail gevraagd wanneer de bezwaarschriften zullen worden afgedaan. Op 28 februari 2017 heeft verweerder in een telefonisch contact met eiseres aangegeven het dossier nog intern te moeten bespreken en daar op korte termijn op terug te zullen komen. Op 20 april 2017 heeft verweerder schriftelijk kenbaar gemaakt dat een aantal vragen nog niet volledig beantwoord is. Bij brief van 12 mei 2017 heeft eiseres nader antwoord gegeven. Het beroep wegens het uitblijven van een beslissing met dagtekening 8 juni 2017 is bij de rechtbank ontvangen op 12 juni 2017.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep door eiseres niet onredelijk laat ingediend. Gelet op de hiervoor genoemde wetsgeschiedenis kan eiseres niet worden verweten dat zij ook na de schriftelijke ingebrekestelling bleef afwachten tot verweerder aan zijn wettelijke verplichting om een besluit te nemen zou voldoen. Dit klemt temeer nu eiseres in die periode tot twee keer toe nadere informatie heeft verschaft ten behoeve van de door verweerder te nemen beslissing op het bezwaar. Bovendien is volgens verweerder in de periode van januari 2017 tot half juni 2017 door beide partijen gezocht naar een opening voor een compromis. Er is dan ook geenszins sprake van een onredelijk laat ingediend beroep.
17. Het beroep is aldus ontvankelijk. Nu verweerder niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan is het beroep kennelijk gegrond. Verweerder dient alsnog uitspraak op het bezwaar te doen. De rechtbank ziet in de complexiteit van de zaak aanleiding om de termijn in dit geval vast te stellen op vier weken, in afwijking van de standaard termijn van twee weken. De rechtbank zal aan de nakoming daarvan een dwangsom verbinden. De rechtbank bepaalt de grootte daarvan op € 100 per dag met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt op verzoek van eiseres de reeds verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb (zie hiervoor onder 10.) vast op € 1.260.
18. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar en het beroep. Nu er nog geen uitspraak is gedaan op het bezwaar, kan de rechtbank geen beslissing nemen op het verzoek om vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar. Dat zal verweerder bij de uitspraak op bezwaar moeten doen.
De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding inzake de behandeling van het beroep. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding, omdat thans nog geen sprake is van (definitieve) geschilbeslechting door de rechtbank. De rechtbank volstaat met een vergoeding overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de kosten gepaard gaande met het beroep tegen het uitblijven van een beslissing. Daarbij is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 247,50 aan kosten van rechtsbijstand (1 punt ad € 495, wegingsfactor 0,5). Er is ten aanzien van de onderhavige zaak en de procedurenummers 17/3428 en 17/3429 sprake van samenhangende zaken. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaken één proceskostenvergoeding toekent tot het hiervoor genoemde bedrag. Normaliter volstaat de rechtbank in beroepen wegens het uitblijven van een beslissing met een wegingsfactor van 0,25. Gelet op de zwaarte van de onderhavige zaken ziet de rechtbank aanleiding voor toepassing van een wegingsfactor van 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op alsnog met betrekking tot het bezwaarschrift een besluit te nemen binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt de door verweerder reeds verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4.17 van de Awb vast op € 1.260;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 247,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.