Op 17 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een pand als fitnessclub en praktijk voor fysiotherapie. Verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. D. van Hijkoop, stelden dat het bestreden besluit hen in hun belangen schaadt, omdat de bedrijfsactiviteiten van de fitnessclub en hun eigen activiteiten elkaar overlappen. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of er sprake was van onverwijlde spoed en of de belangen van verzoeksters zwaarder wogen dan die van de vergunninghoudster, die het besluit onmiddellijk wilde uitvoeren.
De voorzieningenrechter overwoog dat de afweging van belangen mede afhankelijk is van de ontvankelijkheid van het bezwaar en de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij concludeerde dat verweerder het bestreden besluit volledig moest heroverwegen, omdat er in ieder geval sprake was van één ontvankelijk bezwaar. De voorzieningenrechter benadrukte dat tijdens de bezwaarfase het relativiteitsvereiste niet geldt, waardoor alle bezwaar-gronden besproken moesten worden. Ondanks de geconstateerde onderzoeksgebreken in het bestreden besluit, oordeelde de voorzieningenrechter dat deze gebreken niet voldoende waren om de schorsing van het besluit te rechtvaardigen.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de verzoeksters niet voldoende hadden aangetoond dat hun belangen in gevaar kwamen door de vergunningverlening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de komst van de fitnessclub zou leiden tot een duurzame ontwrichting van het plaatselijk voorzieningenniveau. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Koenraad, in aanwezigheid van griffier W.C. Knoester.