ECLI:NL:RBGEL:2017:4308

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
ARN 17_3972
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning voor fitnessclub en fysiotherapiepraktijk

Op 17 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een pand als fitnessclub en praktijk voor fysiotherapie. Verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. D. van Hijkoop, stelden dat het bestreden besluit hen in hun belangen schaadt, omdat de bedrijfsactiviteiten van de fitnessclub en hun eigen activiteiten elkaar overlappen. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of er sprake was van onverwijlde spoed en of de belangen van verzoeksters zwaarder wogen dan die van de vergunninghoudster, die het besluit onmiddellijk wilde uitvoeren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de afweging van belangen mede afhankelijk is van de ontvankelijkheid van het bezwaar en de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij concludeerde dat verweerder het bestreden besluit volledig moest heroverwegen, omdat er in ieder geval sprake was van één ontvankelijk bezwaar. De voorzieningenrechter benadrukte dat tijdens de bezwaarfase het relativiteitsvereiste niet geldt, waardoor alle bezwaar-gronden besproken moesten worden. Ondanks de geconstateerde onderzoeksgebreken in het bestreden besluit, oordeelde de voorzieningenrechter dat deze gebreken niet voldoende waren om de schorsing van het besluit te rechtvaardigen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de verzoeksters niet voldoende hadden aangetoond dat hun belangen in gevaar kwamen door de vergunningverlening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de komst van de fitnessclub zou leiden tot een duurzame ontwrichting van het plaatselijk voorzieningenniveau. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Koenraad, in aanwezigheid van griffier W.C. Knoester.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND1002 voorlopige voorziening

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/3972

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2017

op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster], te [plaats] , verzoekster 1 (gemachtigde: mr. D. van Hijkoop),
en

[verzoekster 2] , te [plaats 2] , verzoekster 2 (gemachtigde: mr. D. van Hijkoop),

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder.

Derde-partij:
[vergunninghoudster], vergunninghoudster (gemachtigde: mr. T.D. Rijs).

Procesverloop

Per formulier gedateerd 22 maart 2017 (hierna: aanvraag) heeft vergunninghoudster aan verweerder gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning voor a. het gebruik van het pand [adres] te [plaats 2] (hierna: pand) als fitnessclub en praktijk voor fysiotherapie, b. de verbouwing van het pand om dit gebruik mogelijk te maken, en c. het aanbrengen van reclame op het pand.
Bij besluit van 22 juni 2017 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag toegewezen.
Op 1 augustus 2017 hebben verzoeksters bezwaar tegen het bestreden besluit gemaakt.
Op 1 augustus 2017 hebben verzoeksters verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 17 augustus 2017 is het verzoek om voorlopige voorziening tijdens een zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de gemachtigde van verzoeksters;
- [naam 1] en mr. [naam 2] namens verweerder;
- de gemachtigde van vergunninghoudster, alsmede [naam 3] (directeur van vergunning-houdster) en [naam 4] (directeur van vergunninghoudster).

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voor-lopige voorziening vereist.
2. De beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening vereist een afweging van het belang van verzoeksters bij de schorsing van het bestreden besluit tegen het belang van vergunninghoudster bij het onmiddellijk kunnen uitvoeren van dit besluit. Het resultaat van die belangenafweging hangt mede af van een oordeel van de voorzieningenrechter over de ontvankelijkheid van het bezwaar en de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt
de rechtbank niet bij het beslissen op een beroep tegen de beslissing op het bezwaar van
1 augustus 2017 (hierna: beslissing op bezwaar).
4. Verzoeksters willen dat de voorzieningenrechter het besluit schorst. Dit verzoek is onderbouwd met diverse argumenten die betrekking hebben op de vergunning om a. af te wijken van de regels die behoren tot het ter plaatse geldende bestemmingsplan en b. de vergunning voor het verbouwen van het pand (voor zover het gaat om parkeren op eigen terrein), maar niet tegen de vergunning voor het aanbrengen van reclame op het pand.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het belang van verzoekster 1 rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken, aangezien a. de bedrijfsactiviteiten van verzoekster 1 en die van vergunninghoudster elkaar in belangrijke mate overlappen en b. beide bedrijven op betrekkelijk korte afstand van elkaar zullen worden geëxploiteerd. De voorzieningenrechter betwijfelt echter of het belang van verzoekster 2 rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, gelet op de grote afstand tussen de bedrijfslocatie van verzoekster 2 en het pand.
6. Aldus komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder het bestreden besluit hoe dan ook volledig moet heroverwegen, aangezien in ieder geval sprake is van één ontvankelijk bezwaar.
7. Verweerder mag geen bezwaargronden onbesproken laten met het argument dat de in het bezwaarschrift aangehaalde normen (hierna: normen) niet strekken tot bescherming van de belangen van bezwaarmakers. Tijdens de bezwaarfase geldt het relativiteitsvereiste immers niet. Daarom bespreekt de voorzieningenrechter alle bezwaargronden.
8. Dit laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter het beschermingsbereik van de normen mag betrekken bij het afwegen van de in rechtsoverweging 2 aangestipte belangen. Dit vloeit overigens niet voort uit artikel 8:69a van de Awb (waarin het relativiteitsvereiste is neergelegd), maar wel uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb (die de door de voorzieningen-rechter te maken belangenafweging niet aan specifieke voorwaarden bindt). Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het gebruik van het pand als fitnessclub en praktijk voor fysiotherapie (hierna: gebruik) omkeerbaar is, aangezien dit gebruik snel en definitief kan worden beëindigd indien blijkt dat de aanvraag (had) moet(en) worden afgewezen.
9. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat het gebruik in strijd komt met de planologische en stedenbouwkundige visie van de gemeenteraad op de inrichting van het bedrijventerrein waar het pand is gelegen. Daartoe overweegt hij dat verzoeksters tot nu toe niet hebben gewezen op een beleidsdocument dat de vestiging van fitnessclubs en/of gezondheidscentra op dit bedrijventerrein zonder meer als onwenselijk bestempelt. De voorzieningenrechter voegt hieraan toe dat de jonge leeftijd van het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken, op zichzelf niets zegt over de actuele planologische en stedenbouwkundige visie van de gemeenteraad. Het bestemmingsplan in kwestie kan immers een conserverend karakter hebben, en het kan gaan om een project waarmee de gemeenteraad bij het vaststellen van het betreffende plan geen rekening had gehouden. In de beslissing op bezwaar kan verweerder aan dit aspect de nodige aandacht schenken.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een deugdelijk onderzoek naar de gevolgen die het gebruik voor de verkeers- en parkeerdruk in de omgeving naar verwachting zal hebben. Daarom komt het bestreden besluit, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betreft echter een gebrek dat in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld. Verder acht de voorzieningenrechter relevant dat verzoeksters tot nu toe niet concreet hebben aangegeven in welk opzicht zij en/of hun bedrijven zullen of kunnen worden benadeeld als blijkt dat het gebruik inderdaad veel extra autogebruik genereert.
11. Verzoeksters hebben tot nu toe evenmin concreet aangegeven in welk opzicht zij en/of hun bedrijven zullen of kunnen worden benadeeld als blijkt dat het gebruik zal leiden tot overlast voor de woonwijk, gevaar voor fietsers, risico’s voor bezoekers van het pand en/of verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Overigens ziet de voorzieningenrechter op basis van de hem thans bekende informatie geen grond voor het oordeel dat één of meer van deze aspecten een belemmering voor toewijzing van de aanvraag vormen.
12. Het ligt op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat een extra fitnessclub in de gemeente Rheden niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het plaatselijk voorzieningenniveau. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op dit punt nog aanvullend onderzoek moet (laten) verrichten, maar ziet in het procesdossier en de daarop ter zitting door partijen gegeven toelichtingen voldoende aanknopingspunten voor de verwachting dat verweerder in deze bewijsopdracht zal slagen. De voorzieningenrechter ziet namelijk onvoldoende reden voor de veronderstelling dat het gebruik zal leiden tot de teloorgang van alle fitnessclubs in de gemeente Rheden.
13. Op basis van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het bestreden besluit onderzoeksgebreken kent, maar dat die gebreken niet de schorsing van het bestreden besluit rechtvaardigen. In dit kader overweegt hij nog dat het verzoek om voorlopige voorziening niet (mede) is gedaan door een belanghebbende die daadwerkelijk vlakbij het pand woont, en dat slechts verzoeksters bezwaar tegen het bestreden besluit hebben gemaakt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Koenraad, voorzieningenrechter, in tegenwoordig-heid van W.C. Knoester.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: